In het bijzonder verdient zijne ontdekking van het selenium te worden genoemd, waarover hij een uitstekend werk heeft geschreven.
Berzelius schreef voorts eene groote hoeveelheid monographiën over verschillende onderwerpen, vooral omtrent zijnen strijd met davy over den aard van het chlorium.
Hij hield zich ook ernstig bezig met het onderzoek der zwavelzouten, hetgeen daaruit blijkt, dat hij niet minder dan 120 zwavelmetalen quantitatief heeft ontleed.
Hij legde zich ook toe op het onderzoek van de zeldzamer voorkomende metalen, en dit gaf aanleiding tot een zeer uitgebreid werk over de ontleding van het natuurlijke platina-erts.
Het laatste groote werk van dezen beroemden Scheikundige was dat over de Meteoorsteenen. Zijn Leerboek der Scheikunde is voorzeker in het bezit van elken degelijken scheikundige. Naast dit veelomvattend geschrift verdienen zijne Jaarberigten genoemd te worden, die de vorderingen der Natuurkundige Wetenschappen behelzen, en sedert 1820 tot 1846 door hem zijn uitgegeven.
Berzelius geraakte, na jaren van behoefte - meestal het lot van groote mannen - tot eer en aanzien, zonder dat hij die zocht. Zoo zeer was geheel zijn leven aan de Wetenschap gewijd, dat zelfs onder de smarten, die eene pijnlijke ziekte hem in den laatsten tijd veroorzaakte, zijne gedachten geheel alleen bij haar bepaald bleven.
Rose heeft hem als wetenschappelijk man voortreffelijk beschreven, en de Heer van tricht heeft door het vertalen zijner Redevoering eene wezenlijke dienst aan velen bewezen en zijne taak waardig volbragt.