Het Protestantisme in Nederland. (Overgenomen uit de Nederlander, Nieuwe Utrechtsche Courant, 1853.) Te Utrecht, bij Kemink en Zoon. 1853. In gr. 8vo. 55 bl. f :-50.
Waarom dit stuk uit den Nederlander afzonderlijk moest uitgegeven worden, bevatten wij niet. Wie met hetgeen hier opgedischt wordt gediend zijn, weten immers waar zij te regt kunnen komen.
Dat bij den Pauselijken aanval aan een wijken van het Protestantisme niet viel te denken, ‘omdat’ - gelijk wij bl. 12 lezen - ‘al de Protestanten, hoe zeer onderling ook in drijfveeren en beginselen verdeeld, nogtans, door gemeenschappelijken afkeer van den Paus en zijne instellingen, volkomen vereenigd en tot een vasten kern zamengesloten waren’, was, zou men zeggen, een verschijnsel, dat elken Protestant en 't meest hen die op regtzinnigheid en vroomheid bogen, moest doen juichen. Maar zoo is het niet. Wie niet als de Schrijver denken, vinden geene genade, al hebben zij ook krachtdadig medegewerkt tot afwering van het gemeenschappelijk gevaar, al zijn het ook ‘mannen vol godsdienstzin, die betoonen liefde te bezitten voor Vaderland en Protestantisme, en afkeerig te zijn van onregt en kwade trouw’ (bl. 26).
Dat de Synode en de Synodale Commissie 't weder moeten misgelden, kan dan ook niet bevreemden. Maar waarom aan de Synode de bevoegdheid ontzegd van het bezorgen eener nieuwe Bijbelvertaling? Zonderlinge tegenstrijdigheid! Vroeger werd de Synode van de organisatie van 1816 uitgegaan, van zekere zijde in adressen geprovoceerd tot handhaving der Hervormde leer en openlijke afkeuring van hetgeen daarmede zoude strijden, en nu mag de Synode door de veel vrijer keuze der Kerk benoemd, aan eene nieuwe Bijbelvertaling de hand niet slaan. Maar wie zijn daar dan bevoegd toe? De Nederlander en zijne vrienden alleen? - Wij verlangen die nieuwe vertaling geenszins. Niet omdat wij voor de gebreken