Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1854
(1854)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 238]
| |
maal verteld dat hij zijne natuurgenooten had bekeken, dat hij wist hoe ze zijn, en dat er zoo zijn. Wij verheugen ons, de vruchten van zijn geest en vernuft, zijne schetsen met de pen, vroeger verstrooid, in een keurig bundeltje verzameld te zien. Het is een allerprettigst boekje voor wie niet al te bang is voor wat studenticositeit, en het den luimigen Schrijver vergeven kan, dat hij aan de vroeger reeds in het licht verschenen stukjes niet heeft getipt en geknipt, geknutseld en geplooid. Zij moesten blijven wat ze waren: luchtige schetsen, schilderachtige omtrekken, ongedwongen op het papier gebragt, als grillige kinderen eener vrolijke fantazij. Wel zouden wij, in het belang van lezeressen vooral, gewenscht hebben dat de Schrijver, hier en daar, een ander tusschenwerpsel had gebezigd, waardoor de schets niets van haar leven en hare natuurlijkheid zou hebben verloren, en gewis een grooter publiek zou hebben gewonnen; terwijl wij nu wel eens van ruw of gemeen hoorden gewagen, hoewel het zoo niet kan zijn gemeend door den auteur. ‘De nacht vóór het examen’ is zoo geestig als ‘het paardrijden van piet en de zijnen’ prettig is. ‘Antjes aandoenlijk einde’ is een keurig stukje, een sermoen voor wie nooit preken hooren noch preken lezen. ‘De bladen uit het reisverhaal’ doen naar méér wenschen. Wie is zoo stroef van geest en gelaat, dat hij bij de geschiedenis van van goveren zich van een vrolijken lach kan onthouden? Wij vinden in den kleinen theodoor niets onnatuurlijks. De Schrijver geeft in deze naïve schets-zelve duidelijk, door de onvergelijkelijke beschrijving der schooljeugd, te verstaan, dat niet alle jongens het zoo weemoedig opvatten als dit éénig kindje. ‘Meester verknijp’ is onbetaalbaar. Scholen en schoolmeesters laten, ten deele, nog wel te wenschen en te verbeteren over, bij al den hoogen roem aan het Lager Onderwijs toegezwaaid. - Maar de laatste geschiedenis, op eene legende gebouwd... dáár heeft de Schrijver zeker zijn talent in ten toon gespreid boven al de andere schetsen; het is eene meesterlijke schets - maar afgrijzingwekkend akelig, en wij raden onze lezeressen in gemoede, als zij wat zenuwachtig vallen, niet verder te lezen dan tot No. 470, of, zoo zij het durven wagen, toch vooral niet na klokke tien... De uitvoering is even keurig en smaakvol als de inhoud geestig is. Het bevallig plaatwerk van dezen kunstenaar is te gunstig bekend om iets te mogen zeggen over de schoone fantastische | |
[pagina 239]
| |
plaat, die het boeksken opent. Wij leggen dit werkje neder met den vurigen wensch, dat het verschoond blijve van het lot van meest alle letterproducten die iets oorspronkelijks hebben en opgang maken - en dat lot is: van de baan te openen voor eene menigte akelige navolgingen op dat spoor. |
|