| |
De val van het laatste bolwerk der Protestanten in Frankrijk, La Rochelle, in 1627. Door Chonia. Twee Deelen. Te 's Hertogenbosch, bij Gebr. Muller. 1853. In gr. 8vo. 699 bl. f 6-75.
De Heer kindermann heeft onder de Protestantsche vlag van La Rochelle zijnen naam geopenbaard, doch met die ontdekking slechts weinigen verrast; want bijkans ieder wist reeds wie chonia was. De wakkere Schrijver behoefde ook waarlijk zijnen naam niet te verbergen, en wel allerminst voor dit werk, hetwelk onder zijne Voorrede dien draagt. Het was een gelukkige greep van hem, den val van La Rochelle te behandelen, en hij heeft geene moeite of inspanning ontzien, om dit werk eene blijvende geschiedkundige waarde te geven. Zijne bronnen-studie was rijk, en hij geeft de geschriften en stukken op, welke hem ter dienste stonden. Een vreemd verschijnsel bij eenen roman! Maar wij zullen ons ook wel wachten dit boek een roman te noemen. Het is eene historische schilderij, wel versierd met keurig bijwerk uit de verbeelding des schilders, maar die toch La Rochelle, met wie er in,
| |
| |
en vóór, en rondom waren, naar het leven terug geeft. Kindermann heeft zelfs die stad bezocht. Zij heeft als voor zijnen kunsttoestel gezeten, en de indruk, zoo als een Dichter of Schilder - beide zijn poëten - dien ontvangt, getrouw, doch beademd door zijn genie, teruggegeven.
De Schrijver - om meer tot den prozaïschen toon eens eenvoudigen Referents terug te keeren - behandelt een onderwerp, waarvan de intrigue niet schuilt in een liefdeshandel, maar in Staatsbelang, Staatszucht en kwalijk verholen Godsdiensthaat.
Frankrijk werd, in 1627, beheerscht door eenen zwakken Koning en eenen krachtvollen Minister, die zijnen naam in zijn vaderland, in Europa vereeuwigd heeft. De moord van hendrik IV, wiens langer leven het lot van Europa waarschijnlijk eene andere rigting zou gegeven hebben, had Frankrijk in een poel van verwarring gedompeld. Bij zijnen dood was lodewijk XIII een kind, en de staatzuchtige maria de medicis, de Koninginne-Weduwe, nam het bestuur in handen. De gevolgen waren zoo als die in een Land waar partijschap woelde zich lieten verwachten. Frankrijk was toenmaals in twee groote partijen verdeeld, die niet alleen voor godsdienstige belijdenis streden, maar ook door staatzuchtige oogmerken gedreven werden. 't Waren de Roomschgezinden en de Protestanten, en, wanneer zij met de kroon in onmin kwamen, was hun verzet gevaarlijk genoeg voor het despotisme.
Het Edikt van Nantes had den Hugenoten eene magt in handen gegeven, later nog door goede gunst des Konings merkelijk vergroot, en hen met zulke buitengewone voorregten toegerust, dat zij inderdaad een Staat in den Staat uitmaakten. Zij waren niet toegelaten slechts en beschermd door de wet, maar bezaten ook bijkans Souvereine regten. De Hugenoten hadden eene eigen legermagt, waarover zij bevelhebbers aanstelden, en een zeker getal van welbemuurde steden en sloten. Rochelle was hun middelpunt, eene tweede hoofdstad van eene tweede magt in het rijk. Hendrik, die voor het bezit des troons en voor de rust des Lands zijne uitwendige belijdenis verzaakte, had die voorregten toegestaan aan zijne voormalige geloofsgenooten en oude vrienden, om ze gerust te stellen omtrent zijn eigen persoon, en ze te beveiligen in de toekomst tegen de aanrandingen hunner oude vijanden, die
| |
| |
den vrede teekenden, omdat het hun aan magt ontbrak, om ze, gelijk vroeger de Albigenzen, van de aarde te verdelgen.
Die onnatuurlijke toestand kon niet voortduren zonder botsing, te minder nog, daar ontevredenen met de regering aldaar een steunpunt zochten, waar zij meenden buiten haar bereik te zijn. Wij houden het er voor, dat een welingerigt en krachtig Staatsbestuur dien staat van uitzondering moest zoeken uit den weg te ruimen. Zoo dacht men er ook over in het Fransche Kabinet, maar men bedoelde te gelijk nog iets meer. Men wilde niet slechts den Hugenoten hunne bolwerken ontmantelen, om ze met de overige burgers van den Staat gelijk te maken voor de wet, maar ze ook tot weerloosheid brengen, om ze, te gelegener tijd, uit te roeijen dóór de wet, of liever door het bon plaisir eens Konings, die er vroom of goddeloos genoeg toe was.
Die dit werk begon, en den Protestanten hunne stoffelijke kracht ontnam, was de Kardinaal jean armand du plessis, Hertog van Richelieu. In 1584 te Parijs geboren, werd hij in 1606 Bisschop van Luçon. In de gunst der Regentes zich gedrongen hebbende, werd zijn invloed weldra grenzenloos. Zijn toestand was intusschen moeijelijk genoeg. Moeder en zoon waren elkander vijandig. Hij wist ze te verzoenen, en bevordering was zijn loon. In den jare 1623 werd hij vereerd met het geestelijk purper, en in 't volgende jaar aan 't roer van 't Staatsbewind geplaatst, zoodat de Koning, in schijn alles besturende, inderdaad niets meer was dan de eerste passagier aan boord, wien de schipper het pavilloen toestond. Op zijn hoog standpunt werd hij door meest allen gehaat en gevreesd; de Koninginne-Moeder vloekte hem, omdat zij ondervond, dat zij in zijne sluwe hand niets meer dan een werktuig geweest was; de hooge adel voelde zich door zijn alvermogen gekrenkt, en had de Koning zijne hulp kunnen missen, de Bastille ware zijne woning geworden. En toch wist die man zijne tegenstanders, willens of onwillens, in zijne werktuigen te herscheppen, en alle zijne oogmerken te bereiken. De verwijdering der trotsche maria de medicis, de vernietiging van den Oostenrijkschen invloed op de Europesche Staatkunde, en de beteugeling der Hugenootsche Staatskracht achtte hij noodwendig, om Frankrijks gezag naar buiten en geluk van bin- | |
| |
nen te verzekeren. Niet dat hij om het laatste te bereiken een kruistogt deed ondernemen, hij maakte er eene politieke zaak van. De Kerk was bij hem, hoezeer hij den Kardinaalshoed droeg, aan Staatsbelang ondergeschikt; daarom was hij geen vriend van de Jezuïten; daarom ondersteunde hij gustaaf adolf, den edelen kampioen voor het Protestantisme in
Duitschland, en de Nederlanders in hunnen strijd tegen Spanje. Genoeg; hij besloot den Hugenoten te ontnemen wat hij meende dat der kroon alleen toekwam, en ze te laten behouden waarop hun geweten aanspraak had.
Tot dit einde moest vóór alle dingen La Rochelle vallen, ontmanteld en onder het volstrekt gezag der kroon teruggebragt worden. In Languedoc werden de Protestanten door den Prins van condé aangevallen. Richelieu, aan wien onlangs de hooge betrekking van Groot-Admiraal was opgedragen, sloeg in persoon het beleg voor La Rochelle, en wierp - een meesterstuk van waterwerkbouwkunde - een dijk van zeven-honderd-veertig toisen door de zee, die de gemeenschap naar buiten afsloot. Door hare Nederlandsche geloofsbroeders aan haar lot overgelaten, door Engeland kwalijk ondersteund, of, liever, verraden, hield de stad het zeven maanden vol tegen eene vijandelijke legermagt, welke door de tegenwoordigheid des Konings werd aangemoedigd. La Rochelle viel, niet door het zwaard, maar door den honger.
Deze treurige geschiedenis heeft kindermann behandeld met waardigheid, met smaak, met een helder oog, fijn gevoel en gelukkige hand. De eerste Hoofdstukken verdienen eene plaats naast de tooneelen die bungener aan 't hof van den Vijftienden lodewijk opvoert. Jean guiton farine, la forêt, salbert en Mevrouw prosni heeft hij bij voorkeur uitgelezen als vertegenwoordigers van hetgeen duizenden in Rochelle dachten, als voorbeelden van hetgeen zij deden en leden.
Wij deelen in de rampen der stad, en het wordt ons, onder de lezing, als of wij in de geprangde veste zijn overgevoerd. Wij koesteren eerbied voor de standvastigheid waarmede die burgers een lijden verduurden, hetwelk aan hen staafde, dat honger scherper is dan het zwaard; en zeggen dank aan hem, die hun treurig lot alzoo heeft geteekend, dat hij de liefde boven die akeligheid doet uitkomen. Zoo boeit hij het oog en roert het hart. Eene enkele proef, hoe hem dit gelukt, moge hier
| |
| |
niet misplaatst zijn. Wij gaan in den bangen dag des hongers, met nog banger morgen, aan zijne hand de burgers van La Rochelle vergezellen aan den disch des Heeren.
‘Het is de 27ste Augustus, de dag den Heer gewijd, welks plegtigheid nog wordt verhoogd. Die dag roept de Gemeente ter viering van het gedachtenisfeest van den Heiland der wereld. Men zal aan het: “doet dat ter mijner gedachtenis!” gehoor geven, etend van het brood en drinkend uit den beker, waarmede Hij dat weemoedwekkende, hartverheffende feest eens instelde. Lijdenden zullen den Lijder gedenken, maar die in de kracht des geloofs over het bangste triomfeerde; veegen en als stervenden zullen den Stervende gedenken, maar die in zijnen dood den dood overwon. En daarvoor heeft men brood, daarvoor heeft men wijn. De kostbare gave is geschonken, gespaard. Hier wordt zij uitgedeeld aan allen. Wie erkent hier niet een sprekend, treffend, heerlijk beeld van het Evangelie des Kruises, dat aan allen schenkt wat niemand had, waar dat Evangelie in de kracht van een ootmoedig, heiligend geloof wordt omhelsd, dat ons de heerlijkste, onmisbare gave aanbiedt.
Stilte heerscht in La Rochelle ook dien morgen; maar eene andere dan de doffe beklemmende, die er anders heerscht. Dag en feest tillen en verheffen reeds bij voorraad. Velen voelen zich in het vroege morgenuur, bij de huiselijke Godsdienst-oefening en het voorbereidend gebed, reeds op de gezegende hoogte gesteld, waar druk en drang der aarde en nood der aarde kleiner, ligter worden. - “Denkt aan mij!” - vragen kranken en zwakken den hunnen, nu het klokgebom tempelwaarts roept; - zij zullen in den geest daar tegenwoordig zijn.
En velen gaan er op, mogen er ook velen belet zijn daarin te deelen, en slapen er velen bereids den laatsten diepen slaap, die daarop mede hadden gehoopt, hunne plaatsen hier als in hunnen kring ledig latende. - Flaauw wordt het gezang aangeheven; tuigend van magteloosheid, van aandoeningen, heilige, schokkende aandoeningen, blijft menige stem in de keel steken; de stem wil niet ten beklemden gorgel uit. Het is eene hulde der liefde aan menigen ontslapen dierbare gebragt. - Doch weg wat belet en hindert! Hoort hen zich vermannen! De smart ten onder, waar die het hart belet
| |
| |
zich te verheffen! Hier voor den Heer en den Hemel geleefd! En die gedachte geeft moed en sterkt. Krachtiger ook, slechts hier en daar nog door snikken afgebroken, klinkt het nu door de kerkgewelven, als de Gemeente een nieuw vers aanheft:
Si seulement que quand un val viendroije,
D'ombre de mort rien de mal ne craindoije.
Car avec moij tu es à chacune heure,
Puis ta houlette et conduite m'asseure:
Tu enrichis de vivres nécessaires,
Ma table aux yeux de tous mes adversaires.
Salbert gaat de Gemeente voor in het gebed. Hoe kan het anders dan vurig, geloofsmoed ademend zijn geweest? Het is een dringend klemmen aan God en den Heer van de menschen die zich aan Hem willen houden. Dáár is de eenige heul van het zondig, dáár de eenige troost van het bange, het lijdende hart. Wat zult gij, broeder! voor uwe broederen hebben? Wat biedt gij hun aan, die wachten op het woord dat van uwe lippen komt?
Den drinkbeker, dien de Vader mij gegeven heeft, zal ik dien niet drinken?’
‘Waar was gepaster woord voor zulke vereeniging? Waar bijna was vergadering, meer voor zulk een woord geschikt?
En ziet, het wordt bevestigd, dat het Woord Gods levendig en krachtig is, hier aan zwakken, schier bezwijkenden, die terughuiveren konden van den drinkbeker, den bitteren, hun niet zonder God op de hand gezet. Ziet, hoe zij moed erlangen om dien tot op de heffe te ledigen, mogen ook de laatste teugen de bitterste zijn, te bitter zouden wij ze in onzen tijd van rust maar ook van verslapping keuren. Daar wordt de belofte bewaarheid: “Maar wie drinkt van het water dat ik hem zal geven, die zal nimmermeer dorsten; maar het water dat ik hem zal geven, zal in hem een fontein des waters worden, die in het eeuwige leven springt.” Nieuwe kracht bezielt hen. Zij zijn bereid om te dulden, te dragen, te werken, te sterven voor hunnen Heer. Bij het: “Hem getrouw tot in den dood, die tot den dood getrouw was jegens ons!” waarmede de Spreker de korte toespraak eindigt, leeft dat besluit in der meesten hart.
En ziet nu hen naderen ten Nachtmaalsdisch!
| |
| |
Het hart leeft bij den Heer; doch hoe dat bindt aan elkanderen, hoe dat sterkt en heiligt tot alles!
Gemeente onder het kruis, zij het kruis van den Heer u ten zegen geworden! Wie volhardt tot aan het einde, die zal zalig worden - en gij hebt volhard.’
Zulke treffende tooneelen vindt gij er meer, wij behoeven ze niet aan te wijzen; alleen vergunne ons de Schrijver een paar aanmerkingen, die ons op het hart liggen, heuschelijk hem mede te deelen.
Met het karakter dat hij Mevrouw de la goute toekent hebben wij vrede, want het zal historisch waar zijn; doch waartoe die vrouw in hare verregaande trotschheid en liefdeloozen zin voorgesteld als een type van streng vasthouden aan Calvijnsche leerbegrippen, en orthodoxie gebrandmerkt als de moeder van onzedelijkheid? Het spijt ons om twee redenen: vooreerst is het verhaal nu niet, wat het moest, kon en verdiende te zijn, voor ieder even aangenaam; en ten andere houden wij die gevolgtrekking gewaagd, min heusch, onwaar. Het grootst gedeelte des volks is nog, bewust of onbewust, gehecht aan de belijdenis der vaderen, nog orthodox; maar is het onzedelijk? Doorgaans is de praktijk beter dan de leer. Het is opmerkelijk, dat, in weerwil van de overstrenge predestinatie-leer in de Hervormde Kerk, de behandeling der zedekunde vroeger in haren boezem met meer vrucht beoefend werd, dan in de op dit punt mildere Luthersche Kerk. Maar bovendien, terwijl de steildenkende Predikanten in Nederland hemel en aarde bewogen, om de fel geprangde vest ter hulp te snellen, lieten de meer ruim gezinde Staatslieden het arme La Rochelle aan zijn treurig lot over.
Onze tweede aanmerking is van anderen aard en van minder gewigt, doch, zoo als het ons toeschijnt, van belang genoeg, om haar den rijkbegaafden Schrijver ter overweging aan te bieden. Wij hebben het in zijn ‘beeld van kamphuysen’ over het hoofd gezien, dat hij zijne personen, wanneer 't hem gelustte, liet spreken in den spraaktoon der eeuw waarin zij leefden; omdat het kon, ofschoon het ons, door wien of wie het gedaan worde, als wansmakelijk toeklinkt: maar minder begrijpen wij, dat hij de Franschen te Rochelle het Hollandsch der zeventiende eeuw doet spreken. Wij bevelen hem ten hoogste aan op zijnen stijl te letten. Een man
| |
| |
die op zulk eene hoogte staat, waarop wezenlijke verdiensten alleen hem geplaatst hebben, mag niet anders dan zuiver Hollandsch schrijven.
h.
j.h.s.
|
|