heiligen ernst van den prediker pleit.’ - Men ziet hieruit, dat Dr. boon zich-zelven gansch niet op den achtergrond plaatst.
Intusschen, zoo wel de teksten als de behandeling zijner preken mogen gepast en gelukkig heeten. Der Gemeente van Medemblik bidt hij toe, met de woorden van den Heer, luk. xxii:32b: ‘dat uw geloof niet ophoude!’ - en zijn eerste woord te Zuidwolde is, naar aanleiding van luk. xvii:5b: ‘vermeerder ons het geloof!’ - In de intree-rede belooft hij niet meer dan hem vrijstaat, en verklaart hij zijne hulp van Boven te zoeken, van waar hem en zijne Gemeente, zoo beiden willen, de vermeerdering des geloofs niet zal onthouden worden.
In zijn afscheidswoord komt zijne persoonlijkheid sterk uit, en het blijkt, dat hij te Medemblik, door eigen of door anderer schuld, niet altijd op rozen heeft gewandeld. ‘De dag van vrolijkheid’ - zegt hij - ‘die lang had geduurd, is ondergegaan met mijne komst herwaarts. Ik wil niet over de juistheid uwer meening spreken, of ik al of niet met den Apostel getuigen kon van zorgen, die naar 's Heeren wil niet tot bezorgdheid mogen leiden; genoeg, ik heb niemands brood begeerd, en ik ben niemand tot last geweest. Maar ik kan getuigen van moeite en verdriet, van grieve en smaad mij aangedaan. Ik wete niet de heiligheid mijner roeping, om als een getrouw dienaar van jezus christus altijd de waarheid voor te staan, voor regt en geregtigheid te ijveren, te hebben verzaakt; ik heb naar die gevraagd en die voor oogen gehouden, waar 't noodig was, dat ik als Leeraar der Gemeente, of als Lid van de Maatschappij, voor de belangen en regten van de eene of de andere, of ook voor die der Kerk, of van bijzondere personen optrad en streed. Maar wat heb ik gevonden? Tegenwerking in plaatse van medewerking; mijne woorden verkeerd, of daden en woorden mij toegedacht, die verre van mij waren, en gedachten en gezindheden mij toegeschreven, die ik niet met een enkel woord had aan den dag gelegd! Vond ik tegenover die miskenning, dat anderen mijne beginselen en bedoelingen hulde deden en erkenden, weinigen hunner stonden mij openlijk ter zijde. Flaauwheid, menschenvrees, zelfzucht pleegden verraad aan de zaak van waarheid en regt! De trouw en de waarachtige en volijverige liefde heb ik maar gevonden bij enkelen!’ - Niet vleijend