dam, bij Gebr. Hendriksen. 1853. In gr. 8vo. VI en 32 bl. f :-60.
Het doet Ref. leed, niet vroeger in de gelegenheid te zijn gekomen om deze Redevoering aan te kondigen. Zulke werken hebben behoefte aan eene spoedige afdoening. Evenwel, de inhoud is belangrijk zoo wel nu als toen zij werd voorgedragen, en het is hem ook thans een genoegen, zulk een welgemeend en wèlgeschreven woord over volksonderwijs en onderwijzers te kunnen aanprijzen. Van het denkbeeld ‘volksonderwijs’ is dat van het belang des onderwijzers maar al te dikwijls gescheiden; over het tegenwoordige volksonderwijs en de onderwijzers van heden wordt maar al te dikwijls een verkeerd oordeel geveld. Deze gedachten kwamen bij Ref. dikwerf op, en hij dankte er den Schrijver voor, dat hij die twee gedachten, en nog meer, zoo uitmuntend heeft ontwikkeld. Hij zegt het den bekwamen man na: ‘de onderwijzer heeft óók het regt over de belangen van zijnen stand te spreken, waar het te pas kan komen’, en hij voegt er bij: de bekwame onderwijzer is daartoe verpligt; want wie zal den Staatsman beter kunnen voorlichten, dan de man die meester is in zijn vak, door kunde en ervaring? - Moge dit werkje van Dr. de jager in veler handen zijn, vooral in die van hen welke invloed op den gang der zaken kunnen uitoefenen, en daaraan geene uitsluitende rigting willen geven. Ref. is overtuigd, dat wie deze Redevoering onbevooroordeeld leest, ook voor de waarheid die zij bevat niet ontoegankelijk zal blijven.