Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1854
(1854)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGedichten van Albertine Kehrer. Met portret en fac-simile. Bijeenverzameld door haren broeder J.K.W. Kehrer. Met een Voorberigt van Dr. Nicolaas Beets. Te Amsterdam, bij de Erven D. Onder de Linden en Zoon. (Metzler & Basting.) 1853. In kl. 8vo. VIII en 113 bl. f 1-50.Albertine kehrer overleed, na eene langdurige smartelijke ziekte, in den jeugdigen leeftijd van 26 jaren, en haar broeder verzamelde deze hare dichterlijke nalatenschap. Het bundeltje wordt niet alleen geopend met een voorberigt van den Eerw. beets, maar ook gesloten met een levensberigt der ontslapene door den Heer a.j. van der aa, dat óók wel verdiend had op den titel genoemd te worden. Men behoeft die twee stukken, en nog twee dichtstukjes haar toegezongen, het eene door j.j.l. ten kate, het andere door a. van der hoop jrs.zoon, en als Bijlagen in het bundeltje gevoegd, maar te lezen, om overtuigd te worden, dat zij niet alleen beminnenswaardig en bemind was in den kring van hare familie, maar ook buiten dien kring werd gewaardeerd en gevierd. De meestal stichtelijke verzen, die het boekjen bevat, al blinken zij niet uit door trekken van vinding of schitterende sporen van poëtische verheffing, zijn allezins waardig om gelezen te worden en bewaard te blijven tot hare gedachtenis; - en wanneer men nu dit alles te zamenvat, dan is er, Ref. gevoelt zulks, wel eenige reden tot verwondering, dat het bundeltje in dit Tijdschrift niet reeds eenige maanden vroeger is aangekondigd. Doch er waren ook, voor hem, gegronde redenen tot uitstel. Toen de Gedichten hem werden toegezonden bloedde zijn hart over het lijden en sterven eener beminde jeugdige vriendin van 22 jaren, die óók, gelijk de ontslapene dichteresse, was bedeeld niet alleen met tijdelijke middelen en vergankelijke schoonheid en bevalligheid, maar met schatten van godsvrucht, deugd, zedigheid, talent, en beminnelijke hoedanigheden; eene maagd die haar geloof en hare hope, gelijk zij die in het lijden | |
[pagina 35]
| |
betoonde door vroom geduld, in de ure des doods bezegelde door een afscheid, niet om te sterven; maar om te gaan slapen: zoo als zij dan ook daarop, als een kind op ouderzorg gerust, zich kalm uitstrekte en ongemerkt insliep voor de eeuwigheid. In die stemming verstond hij volkomen de treurende harten der verwanten van albertine kehrer, en de inspraak in het broederlijk gemoed, die de aanleiding was geweest tot het uitgeven van deze dichterlijke nalatenschap; doch er dadelijk over te schrijven zou hem te zwaar zijn gevallen. En dan was er ook nog eene andere reden, die noch de ontslapene, noch hare gedichten, maar alleen het slot des voorberigts van den Eerw. beets betreft. Hij vindt den naam van ‘Volleerde discipelinne van onzen Heer’, dáár, in de uitstorting van 't hoogschattend gevoel voor hare godsvrucht, aan de ontslapene gegeven, te poëtisch niet alleen voor het proza; maar zelfs eenigzins aanstootelijk en misschien gevaarlijk. Den schoonen, veelomvattenden naam van ‘volleerde’, ja, van ‘voltooide Christinne’ wie zou dien niet schenken aan vrome vrouwen en maagden, die een zoo godvruchtig leven bekroonen met zulk eene godsvrucht in den dood? Maar den naam van ‘volleerde discipelinne van onzen Heer’ kan die gepast zijn, zelfs voor de rijkste in werken van liefde en zelfopoffering, voor de in haar geloof en hoop beproefdste en standvastigste van alle Christinnen, die niet met de Vrouwen des Nieuwen Verbonds in den persoonlijken omgang met jezus hebben gedeeld?Ga naar voetnoot(*) - Ref. zou geen vrede hebben met zich- | |
[pagina 36]
| |
zelven, wanneer hij zijn gevoelen omtrent dat slot des voorberigts moeste verbloemen; doch hij zou ook, om verschillende redenen, even ongaarne dat gevoelen terstond na de verschijning des bundels hebben uitgesproken. Sedert is over dien bundel reeds veel geschreven. De Heer potgieter - welligt onder den indruk van dien zelfden mystieken naam - heeft de Gedichten beoordeeld op eene wijze die smartelijk is geweest voor velen, en de Heer beets heeft daar een antwoord op laten volgen, dat niet aangenaam kan zijn geweest voor den Heer potgieter. Het laatste woord in dien twist is zeker nog niet gedrukt, en Ref. is niet geneigd dien te helpen verlengen; ofschoon hij in meer dan één opzigt nuttig is; zelfs voor den naam van de ontslapene Dichteresse, die er eene veel uitgebreidere bekendheid door gekregen heeft, dan de Gedichten op zich-zelven hem ooit hadden kunnen verschaffen. Ref. bepaalt zich derhalve tot de eenvoudige uiting van zijn gevoelen omtrent dien naam in het Voorberigt, en stapt daarmede van eene zaak af, tot welke de Gedichten in geen ander verband staan, dan dat velen er van uitboezemingen zijn van blakende godsvrucht. De poëtische nalatenschap bestaat uit vier-en-twintig oorspronkelijke, en vijftien vertaalde dichtstukjes. Onder de laatsten zijn schillers Kindermoordenares, en De dood der tempelridders naar raynouard; de overige dertien zijn naar spitta. De stijl dier Gedichten is krachtig en helder, en de verzen zijn doorgaans glad en vloeijend, hoewel die in trippelmaat, hier en daar, waar verschillende soorten van voeten (wel niet opzettelijk) ondereen zijn gemengd, nog eenige verbetering zouden behoeven. Wij merken dit aan met het oog op een waarschijnlijken tweeden druk. Een der twee groote meesters in de kunst, wier namen aan deze Gedichten als verbonden zijn, zal ze dan wel willen zuiveren van de foutjes, die zeker | |
[pagina 37]
| |
voor een gedeelte maar pennefouten zijn, zoo als 't in plaats van het, op bladz. 1 vers 6, en heiligen in plaats van heilgen, op bl. 2 vers 10. Hoe gewoon overigens het struikelen in trippelmaat is, blijkt ook aan het Gedichtje van den verdienstelijken van der hoop, waarin de maatgang verbroken is in de regels 5, 6, 8, 11, 13, 14, 15, en 16, door de geheel overbodige woordjes Neen, op, vijfmaal En, en hun; bij wier weglating ook de stijl zou gewonnen hebben. - In het Paschalied der Dichteresse, op bl. 31, wordt jezus de Koning genoemd van de zon, en wordt de aarde gezien door vrede en luister. Bij den herdruk kan ook dit gemakkelijk verbeterd worden. Wij hebben reeds met andere woorden gezegd, dat de Gedichten geene treffende blijken dragen van poëtische vinding; zij getuigen niet van eene zeer levendige verbeeldingskracht; noch munten uit door hooge vlugt of diepte van gedachten; maar zij dragen veelvuldige bewijzen van een helder en vernuftig verstand, en van een diep, warm gevoel, en hebben daarbij, in 't verdienstelijke van den stijl en der versificatie, schoonheden van den tweeden rang, die in méér poëtische werken niet altijd worden gevonden. - In de groote ingenomenheid van den Heer beets met de meditatie (de beste naam misschien voor een half-romantisch half-didaktisch gedicht) Een zonnestraal kunnen wij echter niet deelen. Als eene onervaren maagd oordeelt over de smart eener vrouw of moeder bij 't verlies van haren echtgenoot of van een eenig kind, moet zij wel mistasten. Hoe zou een blinde de kleuren beschrijven! - De geboren Dichter moet van degenen in wie men als leeft en ademt nog niemand door den dood verloren hebben, om zich te kunnen verbeelden dat de smart bij zulk een verlies gelenigd kan en moet worden door een zonnestraal op een Ecce homo in prent; en dat zij die daardoor niet terstond vertroost wordt, geene goede Christin zoude zijn. Dat is te sterk; vooral onder Protestanten die aan geene andere beelden van het Goddelijke waarde hechten, dan aan die welke zij dragen in hunne harten. De Algoedheid-zelve zorgt voor beteren troost. En waardoor? Door de almagt der smart in de eerste uren en dagen, die tranen doet storten: als er geene tranen meer zijn keert de kalmte terug; maar tot zoo lang heeft de zielsbedroefde geene oogen voor | |
[pagina 38]
| |
zonnestralen of prenten. Wij, voor ons, keuren dat gedichtje het allerminste uit den bundel: de verzen zijn vloeijend genoeg; maar de fabel en de leering rusten op verkeerd vernuft en verkeerd gevoel. Dat echter lag alleen aan de onervarenheid der ontslapene Dichteresse, die ook nog maar eene ontluikende Dichteres was. In het tijdperk dier zoogenaamde ontluiking begaat ieder zulke en andere zonden in menigte. Er is geen Dichter of Dichteres, hoe voornaam ook, die dit zal ontkennen. Te oordeelen naar de proeven uit de ontluikingsperiode van albertine kehrer, zou zij eene uitmuntende Dichteres geworden zijn, en dan waarschijnlijk die Zonnestraal niet, of niet zóó hebben doen drukken. Wij beminnen de godsdienstige harp, die te zelden bij ons bespeeld wordt, en zouden wel wenschen zelf geroepen te zijn om in hare snaren te grijpen. Dit zeggen toont genoeg hoe wij denken over den geest der Gedichten - en daarmede moet Ref. den bundel vaarwel zeggen, wijl de hem toegestane ruimte reeds overschreden is. Hij heeft de jeugdige ontslapene niet gekend, maar gevoelt innig dat het Vaderland in haar eene veelbelovende Dichteres heeft verloren, en verheugt zich dat de zorg van bloedverwanten en vrienden dit haar nagelaten werk in druk heeft doen uitgaan. Tot eene proeve kiezen wij een der kleinste, maar door den schier mannelijken stijl, en den gloed des verlangens die er in wordt uitgedrukt, zeker niet der minste Gedichten: Verlangen.
O! een gloeijend verlangen doortintelt mijn borst
Naar de aanschouwing van 't eeuwige schoon;
O! mij kwelt een onleschbare, een brandende dorst......
Wordt mij nimmer verkwikking geboôn?
Onuitsprekelijk heimwee naar 't zuiver genot
Der Natuur in oorspronklijke pracht,
Grootsch en schoon als ze kwam uit de hand van haar God -
Wordt nimmer uw kwelling verzacht?
O mijn God, schiept ge in mij een verlangen zoo rein,
Opdat eeuwig die zucht onbevredigd zou zijn?
Of - maakt dat genot, dat op aarde me ontvlugt,
Eens een deel uit der hemelsche vreugd?
| |
[pagina 39]
| |
Eens een deel uit van Edens herwonnen genucht,
Welks hope mijn boezem verheugt?
Een deel van dat heil, dat geen oog heeft aanschouwd,
Dat geen sterfelijk oor nog vernam,
Welks volheid geen menschelijk hart werd vertrouwd
In geen's menschen verbeelding ooit kwam?
Het antwoord op die vragen is voor de gezaligde reeds geene verborgenheid meer. Moge haar aandenken in zegening blijven bewaard, en mogen er velen in het bezit treden van deze hare nalatenschap, en mede erfgenamen worden van de godsvrucht die hare pen en haren wandel bestuurde!
w. |
|