ten, wij zouden geene vrijheid meer hebben om de waarheid te zeggen.’ - ‘Hoe!’ - riep de Keizer uit’ - ‘wilt gij het nageslacht met ál mijne feilen en gebreken bekend maken?’ - De Voorzitter hernam: ‘Noch mijn karakter, noch de waardigheid die ik bekleed, vergunt mij te gedoogen dat de waarheid verminkt of verbloemd worde. De regtbank zal dus niets verzwijgen. Als gij u te buiten gaat, zal het haar bedroeven; als gij onregt pleegt, zal 't haar smarten; maar zij zal niets verborgen houden. Zóó gestreng is haar pligt, zóó naauwkeurig moeten hare aanteekeningen zijn, dat zelfs dit onderhoud niet mag verzwegen worden.’ - Taist-song was groot van ziel, en antwoordde: ‘Het zij zoo. Ga voort, en schrijf de waarheid. Mogen mijne deugden of ondeugden het volk nuttig en tot onderrigting zijn van mijne opvolgers! Uwe regtbank is vrij; ik neem haar in mijne bescherming.’ - Aldus kan de geschiedenis het boek der koningen en hun beste raadgever zijn; mits zij geschreven worde door mannen, niet alleen vrij, maar ook in den vollen zin des woords onpartijdig.