Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1853
(1853)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 677]
| |
Mengelwerk.De Israëliten.
| |
[pagina 678]
| |
bestaande regten der onderdanen gekrenkt worden. - Slechts twee middelen zijn er dan voorhanden om de harmonie te herstellen: hervorming of omwenteling. Waar het eerste middel tijdig en bedachtzaam wordt ondernomen, daar wordt het laatste verhoed. Immers, ofschoon er enkelen mogen zijn, die eene Staatsomwenteling boven eene Staatshervorming zouden begeeren, zulken namelijk die eene overhellende neiging hebben tot revolutie, of die hun bijzonder belang daarmede beoogen, dezulken zullen toch geenen algemeenen bijval, geene toereikende ondersteuning bij het gezond verstand van het volk vinden; want het volk weet, dat gewelddadige Staatsomkeeringen gelijk zijn aan orkanen, die groote verwoestingen aanrigten, en dat langs den weg der vreedzame schikking hetzelfde doel, dat de revolutie zich voorstelt, op veel betere wijze bereikt wordt. - Wanneer daarentegen het Staatsbestnur zich niet wil voegen naar de regtmatige eischen van den tijdgeest en de volksontwikkeling; wanneer het met hardnekkigheid het eenmaal bestaande, hoe gebrekkig en versleten dan ook, volstrekt wil vasthouden; wanneer voorstellingen met bescheidenheid voorgedragen vruchteloos blijven; wanneer eene regering, die reeds veel onregt gedaan heeft, in weerwil van klagten en bezwaren, hare harde maatregelen verdubbelt en met willekeur en geweld over de goederen, de vrijheid en het geweten van de onderdanen beschikt, dan wordt eene Staatsomwenteling het noodzakelijke gevolg van dergelijke onregtvaardige en dwaze handelwijs. - Is een volk geduldig van aard, het zal langer lijden; is het verkleefd aan het regeringshuis, omdat het in vroegere waardige regenten veel heil aan het vaderland gebragt heeft, het zal ook den onwaardigen telg uit hetzelve langer dragen; - maar is daartegen het karakter van een volk driftig en voortvarend; gevoelt zich het volk slechts gedeeltelijk aan den regentenstam verbonden, dan zullen de gekrenkten en bedreigden spoedig het hoofd opsteken en het lastige juk van de schouders afwerpen. De revolutie is geboren, en in haar de poging om het verbroken evenwigt, de evenredige zamenwerking der krachten van het Staatsligchaam te herstellen; doch het is eene gewaagde onderneming, die dikwerf eerst na lange en bloedige worsteling vruchten en niet altijd de gewenschte vruchten voortbrengt. Ik heb, M.H.! deze opmerking laten voorafgaan, omdat | |
[pagina 679]
| |
zij ons dadelijk op het regte standpunt plaatst waarvan wij het verschijnsel moeten beschouwen en beoordeelen, hetwelk de geschiedenis ons biedt, verhalende van hetgeen na den dood van salomo in het rijk, hetwelk hij naliet aan zijnen zoon rehabeam, heeft plaats gehad. Dit verschijnsel is toch geen ander dan revolutie, door tien Stammen ondernomen; nadat vruchteloos voorstellen tot hervorming gedaan waren geworden. Daar intusschen, oogenblikkelijk na den dood van salomo, de ontevredenheid zich tegen den wettigen erfgenaam der Kroon openbaarde, worden wij gedrongen om den grond van haar in de regering van salomo te zoeken; en inderdaad vinden wij dat de volksstem, die zich tegen rehabeam verhief, hare grieven ontleende van des vaders bestuur, zeggende: ‘uw vader heeft ons juk hard gemaakt.’Ga naar voetnoot(*) De regering van salomo kan waarlijk meer schitterend dan heilbrengend voor Israël genoemd worden. Immers, terwijl hij de wapenen liet verroesten, rustende op de lauweren, die zijn vader verzameld had, sloop de weelde het land binnen en vestigde zich onder de daken van Koning en onderdanen. Op zich-zelve is zij niet te veroordeelen, de weelde; want zij bevordert het levensgenot des menschen, ontwikkelt de wetenschap en kunst, begunstigt de nijverheid en den koophandel, en brengt aldus veel goeds te weeg, hetwelk de mensch in den beschaafden staat op prijs moet stellen; maar de weelde heeft hare perken. Overschrijdt zij die, ontaardt zij in verkwisting en hoovaardij, wordt zij weeldrigheid en verwijfdheid, dringt die geest alomme door, om elk, zonder acht te slaan op de beperktheid der middelen, boven zijn stand en betrekking te doen leven, en zinnelijk genot tot het doel te stellen van alle wenschen, dan verzwelgt zij de edelste krachten van eenen Staat; dan gaat door haar de zedelijkheid en de godsdienstigheid van een volk verloren. - Dit was, helaas! het geval onder salomo's regering, althans in de laatste jaren van zijn bewind. Hij-zelf ging voor in eene alle perken te buiten gaande weelde, en oefende aldus eenen allerverderfelijksten invloed uit op zijn volk, hetwelk hem daarin al te gereed navolgde; daar Koningen hetgeen zij doen, schijnen te gebieden. - Daarenboven, hij week in meer dan één opzigt | |
[pagina 680]
| |
af van de Mozaïsche Wet. Terwijl deze den Koning verbood ruiterij te houden, stelde hij ruiterbenden toe, ten getale van 12000 en 1400 krijgswagenen bovendien, van welke ieder met drie paarden bespannen was. - Terwijl de Mozaïsche Wet den koophandel van Israëliten met vreemde natiën niet toeliet, verbond zich salomo met het handeldrijvende Fenicië; zijne vloten doorkliefden de zeeën, zijne karavanen doorwaadden de woestijnen. - Terwijl de Mozaïsche Wet verordende, dat een Koning van Israël niet vele vrouwen mogt hebben, was zijn harem opgevuld met alle schoonheden van de omliggende volken. - Het is wel waar, dat dezelfde Vorst van de andere zijde veel had gedaan voor de instandhouding en den luister der uitwendige Godsvereering, - maar al die verdiensten konden kwalijk opwegen tegen deze persoonlijke afwijkingen. Ergernis moest hij op dezen weg geven en anderen medeslepen, vooral toen hij oud begon te worden en zijne vrouwen zijn hart neigden tot andere goden, zoodat hij zelfs astarôth en milchom nawandelde, dat is: gedoogde, dat zijne afgodische bijwijven tempelen en altaren voor deze hare ellendige voorwerpen van vereering in zijn rijk stichtten. - Eindelijk, zijne regering werd al meer en meer drukkend voor het volk. Het is waar, hij had rijke schatten gevonden, door david uit den buit der overwinningen verzameld, maar het waren geene goudmijnen, in welke men steeds kan voortgaan te delven; het waren schatkameren, die eens geledigd zijnde ophielden middelen te geven. Weldra was salomo bepaald tot zijne koninklijke inkomsten. - Deze waren groot. Immers jaarlijks vloeiden hem toe de geschenken der schattingpligtige natiën. ‘Salomo’ - zegt het berigt - ‘voerde heerschappij over al de Koningrijken van de groote rivier (Eufraat) af, tot het land der Filistijnen en de grenspalen van Egypte; geschenken brengende en dienstbaar zijnde aan salomo al de dagen zijnes levens.’Ga naar voetnoot(*) Daarenboven, hij genoot de Koninklijke tienden, en behalve deze de inkomsten van de Koninklijke domeinen; welke opbrengsten op niet minder dan 666 talenten gouds, dat is naar eene gematigde berekening 15 millioen gulden worden geschat; terwijl zijn handel buiten twijfel niet onvoordeelig was, althans die in paarden en lijnwaad van | |
[pagina 681]
| |
Egypte, van welke hij als schoonzoon van eenen farao het monopolie genoot. - Intusschen, ook de grootste inkomsten kunnen door nog grootere uitgaven verslonden worden. Dit laatste was, helaas! het geval. En toen nu het te kort van jaar tot jaar, bij de toenemende bouwzucht van salomo, toenam, te meer ook daar de Edomieten en Damascenen afvielen en geene schattingen meer betaalden, kwam er meer en meer ten laste der onderdanen en werden de opbrengsten drukkender. - Voegen wij er eindelijk nog bij, dat, in de latere jaren, salomo, te midden van handel en weelde, evenzeer de belangen van het volk als die der Godsdienst uit het oog verloor; dat hij zich zeer zelden aan het volk vertoonde, maar in zijn paleis leefde en van daar uit door ambtenaren liet regeren; dan kan het ons geenszins bevreemden dat de staat van het rijk bij zijnen dood niet gunstig was, en er geklaagd werd over het ‘harde juk’, dat deze Koning had opgelegd. En nog zou de ontevredenheid zich niet zoo dadelijk en zoo luide tegen den opvolger hebben geopenbaard, indien het geheele volk door éénen geest, gelijk door éénen schepter, ware vereenigd geweest. Doch dit was niet het geval. - Efraïm was naijverig op Juda, dat den schepter droeg; want deze Stam had niet minder kracht en heerschzucht dan gene. Efraïm had tegen Juda gestaan, en tien Stammen met hem, toen Juda david huldigde, en zeven jaren lang had het in izbozeth eenen Tegenkoning opgehouden. Efraïm had met leede oogen het aangezien, dat het heiligdom door david van Silo, zijn grondgebied, naar Sion en dus tot den Stam van Benjamin was vervoerd. En steeds was Jeruzalem de zetel van Godsdienst en Staatsbestuur gebleven, waarhenen de schatten vloeiden, op welks bergen de offers rookten, terwijl de overige Stammen van de voorregten van dit een en ander verstoken bleven. - Inderdaad, M.H.! de opvolger in het bestuur had groote wijsheid en standvastigheid noodig, om zulk eenen Staat onverdeeld te bewaren en het geluk van dien op hechte gronden te vestigen. Ten dien einde behoorde hij zich dadelijk als een onpartijdige te hebben doen kennen, die jegens alle Stammen met dezelfde toegenegenheid vervuld was, en in een wijs en vaderlijk bestuur voor allen dezelfde zorg wilde dragen; ten dien einde had hij de noodza- | |
[pagina 682]
| |
kelijkheid van hervorming zelf te kennen geven en de eerste moeten zijn, die, raadplegende met tijd en omstandigheden, daartoe de hand leende; maar juist het tegendeel zien wij. - Immers, in plaats van zich door alle Stammen te gelijk te laten huldigen, neemt hij eerst de hulde van Juda en Benjamin afzonderlijk aan en gaat dan naar Sichem, waar de hoofden der tien Stammen vergaderd waren, om zich ook door deze als Koning te laten kroonen. - In plaats van dadelijk toe te stemmen toen deze verklaarden: ‘uw vader heeft ons juk hard gemaakt; gij dan nu maak de harde dienstbaarheid uwes vaders en het zware juk, dat hij ons opgelegd heeft, ligter, zoo zullen wij u dienen’, stelde hij zijn antwoord drie dagen uit. En welk antwoord gaf hij eindelijk? Dat, hetwelk de oude en ervarene raadsleden van salomo hem aan de hand gaven, zeggende: ‘indien gij éénen dag dezen volke ten dienstknecht en hun ten wille zijt en antwoordt en spreekt tot hen goede woorden, zoo zullen zij uwe dienstknechten zijn alle dagen’? - Neen, aan den raad van jonge losbollen leende hij het oor, die hem aanvuurden om te antwoorden: ‘mijn kleine vinger zal dikker zijn dan mijnes vaders lenden. Ik zal u nog zwaarder drukken. Mijn vader heeft u met geeselen gekastijd, ik zal u met schorpioenen tuchtigen.’Ga naar voetnoot(*) Inderdaad de taal van het onbepaalde despotismus; mogelijk toereikend om een onder het slavenjuk geheel ontzenuwd volk schrik in het hart te jagen, vooral wanneer zij werd gerugsteund door eene toereikende gewapende magt, die dadelijk had kunnen optreden om nadruk bij te zetten. Hier intusschen was zij kwalijk aangebragt. Immers rehabeam had in deze oogenblikken geene benden ter hand; hooghartig waren de mannen, tegen welke hij dus sprak; zij, reeds van het ongelijk hun aangedaan doordrongen, moesten nu door de toegevoegde beleediging tot diepe verontwaardiging ontstoken worden. Daarenboven onder hen bevond zich een man, die, reeds onder salomo's regering eene poging gedaan hebbende om opstand te stoken, nu de gemoederen nog meer ontvlamde om eenen beslissenden stap te doen - en zoo moest de uitkomst zijn, zoo als zij was: - revolutie. - De tien Stammen | |
[pagina 683]
| |
zeiden aan rehabeam de gehoorzaamheid op en scheurden zich af van davids Koningshuis. Twee middelen wilde rehabeam, die te laat zijnen misstap inzag, beproeven, om te herstellen: minnelijke onderhandeling; en, zoo hij in deze niet slaagde: geweld. Doch bij de dwaasheden reeds door hem in dezen begaan voegde hij eene nieuwe. Immers, in plaats van tot onderhandelaar eenen man te kiezen die in de algemeene achting en liefde des volks en bepaaldelijk der misnoegden deelde, koos hij adoram of hadoram (ook adoniram genoemd), den ontvanger der Koninklijke schattingen; juist iemand, die, niettegenstaande zijnen ongetwijfeld reeds ver gevorderden leeftijd en het vertrouwen dat zoo wel david en salomo in hem gesteld hadden, even als rehabeam, echter uit hoofde van deze zijne betrekking, en mogelijk ook door de wijze waarop hij bij het innen der belastingen was te werk gegaan, zeer gehaat was. Van zulk eenen bemiddelaar wilden de oproerigen geen woord hooren, integendeel vierden zij nu bot aan hunne wraakzucht en steenigden hem, zoodat hij stierf. - Rehabeam-zelf liep gevaar voor zijn leven; hij redde het ter naauwernood door eenen wagen te beklimmen en naar Jeruzalem de vlugt te nemen. Thans was het tot het uiterste gekomen: terugkeering was onmogelijk; en in eene nieuwe volksvergadering te Sichem werd besloten, om eenen Koning aan het hoofd van den nieuwen Staat te stellen. Dadelijk werd den reeds genoemden jerobeam de Koninklijke waardigheid opgedragen, die aldus zijnen wensch verkreeg. - Thans wilde rehabeam geweld gebruiken; hij bragt een talrijk leger op de been, ten einde door kracht van wapenen de afgevallenen te doen bukken; maar een Profeet (semaja) trad tusschen beide en verklaarde in naam van jehova: ‘gij zult geenen krijg voeren tegen uwe broeders!’Ga naar voetnoot(*) Dat goede woord werd opgevolgd en aldus een bloedige burgeroorlog vooreerst verhoed. Zoo was dan het rijk van david en salomo, dat een schoon geheel uitmaakte, gescheiden in tweeën. De kracht der twaalf Stammen, die zich in één middelpunt vereenigd had, was gebroken; de volksontwikkeling, welke in die vereeniging voorspoedig was voortgegaan, eensklaps gestuit. Er mogten zijn, welke zich met de hoop, dat de tijd die breuke zou heelen, vleiden, | |
[pagina 684]
| |
weldra bleek het dat dit een ijdel drogbeeld was; en dat uit deze scheuring eene reeks van burger-oorlogen onder de Joodsche natie zouden voortvloeijen, waardoor Israël zich in zichzelf verwoesten en aldus eindelijk ter prooi worden moest van naburige volken. - Doch laat ik den gang der geschiedenis niet vooruitloopen; maar integendeel beide deze rijken afzonderlijk beschouwen. De Stamprovinciën die zich afgescheiden hadden en nu he rijk van Israël (ook dat van Efraïm of van de Tien Stammen genoemd) uitmaakten, besloegen voor een groot gedeelte het noorden van Palestina. Aser, Nafthali, Zebulon, Half-Manasse, Issaschar en Efraïm waren aan elkander gelegen; zij vormden nagenoeg eenen kegel, van welken de zuidelijke grenslijn van Efraïm de basis was, terwijl de Jordaan de oostelijke en de Middellandsche Zee de westelijke zijde van dien kegel uitmaakten. De bezittingen van Dan en Simeon waren voor de afscheiding minder gelegen, want Dan lag ten westen slechts gedeeltelijk aan Efraïm, doch gedeeltelijk aan Benjamin, en Simeon lag in Juda. Simeons bezitting bleef geheel bij Juda, en Dan gedeeltelijk; zoodat het rijk van Juda aldus nagenoeg den vorm ontving van een kwadraat, hetwelk ten westen door de Middellandsche Zee, ten oosten door de monden van de Jordaan en de Doode Zee besloten was, terwijl ten noorden de landpaal van Efraïm en ten zuiden die van Juda deszelfs grens was. - Deze algemeene grensscheiding schijnt bij wijze van verdrag, waarschijnlijk door tusschenkomst van denzelfden Profeet, die den burger-oorlog verhinderde, semaja, tot stand gekomen te zijn. In vervolg van tijd onderging zij echter meermalen verandering; althans wij vinden in de geschiedenis sporen dat een gedeelte van Efraïm aan Juda is gekomen, maar daarentegen ook dat Jericho, hetwelk in Benjamin lag, aan Israël behoorde. - De derdehalf Over-Jordaansche Stammen behoorden tot Israël en dus ook werden aan hetzelve de daaraan palende overwonnen volken, de Ammonieten en Moabieten cijnsbaar.Ga naar voetnoot(*) - Daarentegen kwam het Filistijnsch grondgebied, ten westen, en dat der Edomieten, ten zuiden, aan Juda's rijk. | |
[pagina 685]
| |
Het is van belang de Staats- en Godsdienst-inrigting van het nieuw gevormde rijk eenigzins nader te leeren kennen. De regeringsvorm, dien de Tien Stammen aannamen, was de Koninklijke. In zeker opzigt kan het bevreemding baren, dat zij dezen kozen, te meer daar zij reeds gedeeltelijk in de laatste jaren van salomo's bewind de nadeelen daarvan ondervonden en in de dreigende taal van rehabeam de ontaarding van deze regeringswijze, die vroeger samuël zoo treffend geschilderd had, hadden voor oogen gezien. - Wij zouden dus denken, dat zij veeleer tot de republikeinsche Staats-inrigting, hoedanige hunne vaderen vóór de invoering van het Koningschap gehad hadden, zouden zijn teruggekeerd; als strookende deze daarenboven veel meer met hunnen vrijgeestigen zin. Intusschen waren zij reeds te zeer aan een Koninklijk bestuur gewend, en vreesden van den anderen regeringsvorm te veel verdeeling van de krachten, die zij, vooral tegen Juda, vereenigd moesten houden. - Doch de willekeur der Koninklijke magt werd beperkt door eenen rijksraad, hoedanige ook in Juda bestond; terwijl de aanzienlijke familiën grooten invloed uitoefenden en dikwerf zelfs het regerend huis van den troon stieten, om zich op den rijkszetel te verheffen. - Het tegenwigt echter van eenen gevestigden Priesterstand tegen het Koninklijk vermogen, was in Israël niet. - Immers dadelijk bij de oprigting van dat rijk werden alle wettige Priesters uit hetzelve verdreven en eene geheele verandering in de Godsdienst ingevoerd. - Het geschiedverhaal, hiervan gewagende, zegt dat jerobeam aldus redeneerde: ‘Indien dit volk opgaat om offeranden te doen in den tempel van jehova te Jeruzalem, zoo zal het hart dezes volks weder omkeeren tot hunnen Heer rehabeam, den Koning van Juda.’ - Inderdaad eene zeer gegronde vrees, want eene en dezelfde denkwijs in het Godsdienstige, ééne vereeringswijze niet alleen, maar ook in hetzelfde heiligdom, vereenigt de menschen en knoopt ligtelijk de banden weder aan, die broedertwist in het staatkundige verscheurd heeft. - Ten einde dit voor te komen werd hij te rade: ‘dat hij twee gouden kalveren maken zoude; en hij zeide tot hen: ‘het is te veel voor u, dat gij zoudt opgaan naar Jeruzalem! Ziet hier uwe Goden, die u uit Egyptenland hebben opgevoerd!’ - ‘Het eene stelde | |
[pagina 686]
| |
hij te Beth-el en het andere stelde hij te Dan’Ga naar voetnoot(*). - Het voorwerp der vereering was en bleef dus jehova: maar terwijl de grondwet van mozes elke aanbidding onder beelden verbood, voerde hij zoodanige in. Dat hij Egyptische beelden, die van den Apis, een rund, koos, daarvoor had hij twee redenen. De eene was in de oude voorliefde van het Israëlitische volk voor dat beeld gelegen, waarvan het reeds aan den Sinaï blijken had gegeven, en welks gebruik hij mogelijk door de toegeeflijkheid van aäron, die het toen had helpen maken, verschoonde; - de andere was eene staatkundige. Immers door eene dienst, die veel met de Egyptische overeenkwam, in te voeren, beval hij zich bij de Egyptenaren aan, van welke hij reeds vriendschap had genoten en op welker bondgenootschap hij, als zijnde die van eene magtige naburige Natie, grooten prijs stelde. - Ook was het niet zonder reden dat hij het eene beeld te Dan, het andere te Beth-et plaatste. Immers beide waren grenssteden, en het was te verwachten dat het volk deze, als zijnde heilige plaatsen, des te meer zoude beschermen; althans de grenzen, die anders, wanneer er slechts één heiligdom en dat in het midden des lands gestaan had, bij de godsdienstige optogten van het geheele volk ontbloot zouden geweest zijn, werden nu juist door die volksmenigte gedekt. - Vooral was er zulk een groot volksfeest op den vijftienden dag der achtste maand, en dus ééne maand na het loofhuttenfeest. Het schijnt, gelijk dit, een oogstfeest en insgelijks van Egyptischen oorsprong geweest te zijn. Waar altaren zijn op welke geofferd wordt, zijn Priesters noodig. Ten opzigte van deze week hij echter niet alleen van de Mozaïsche, maar ook van de Egyptische inrigting af. Immers, terwijl hij de familie van aäron en den Stam van levi verwierp, verwierp hij ook eene geslotene Priesterkaste. Integendeel stelde hij Priesters aan uit alle standen des volks, zegt het verhaal, en zettede aldus de bediening des altaars voor allen open. De Opperpriester woonde te Beth-el, hetwelk de hoofdzetel van die Godsdienst schijnt geweest te zijn. - Tot zijne residentie-stad verhief jerobeam Sichem op Efraïms bergrug, tusschen den Ebal en Gerizim gelegen. Aldus werd dat Staatsligchaam geboren; aldus zaamgesteld | |
[pagina 687]
| |
en geplaatst; aldus in werking gebragt. - Het staat daar als eene zonderlinge bijeenvoeging van oud-Mozaïsche, Egyptische en willekeurige bestanddeelen; getuigende voor den ondernemingsgeest, de list en slimheid van jerobeam, die ál de eigenschappen bezat van eenen volksmenner, en eene Koningskroon behaalde, zonder haar door ware grootheid verdiend, of door roemrijke daden zich harer waardig gemaakt te hebben. - Immers de geheele geschiedenis van zijne regering komt hierop neêr, dat hij, in weerwil van profetische vermaningen en geduchte herinneringen, bij zijn gedrogtelijk Godsdienststelsel volhardde, eenige steden versterkte, en eenen oorlog met Juda voerde, in welken hij het onderspit delfde. Zijn zoon nadab volgde hem op, doch regeerde slechts twee jaren. Terwijl hij het beleg voor de Filistijnsche stad Gibbethon had geslagen, brak eene zamenzwering tegen hem in het leger uit en hij werd door de wapenen zijner eigene krijgsbenden gedood. - Met hem eindigde het Huis van jerobeam; want het hoofd der zaamgezworenen deed de nakomelingen van jerobeam wreedaardig ombrengen, zoodat er niet ééne spruit over bleef. De man die dit deed was baësa, de zoon van zekeren ahia, uit den Stam van Issaschar. Met hem begint reeds de tweede dynastie, die den pas gevestigden troon beklom. Hij was een beter veldheer dan zijne voorgangers, want hij ‘hernam de steden, die zij tegen Juda verloren hadden’, en veroverde zelfs Rama in de nabijheid van Jeruzalem, aan de heirbaan naar het noorden gelegen. Intusschen werd hij op de baan zijner overwinningen gestuit door eenen inval der Damasceensche Syriërs, die het aan gene zijde der Jordaan gelegen gedeelte van het rijk overstroomden. - Vier-en-twintig jaren handhaafde hij zich op den troon door bloed verkregen en op verkeerde beginsels gevestigd. Toen volgde zijn nietswaardige zoon hem op, ela geheeten. Deze bezat niets van des vaders krijgshaftigen aard; immers terwijl zijn leger voor Gibbethon lag, baadde hij zich te Thirza in weelde. Hier trof hem de dolk van zimri, eenen zijner hofbeambten en de door wijn bedwelmde Vorst ging doorboord plotseling in de eeuwigheid over. Intusschen zou het bij deze gelegenheid weder blijken dat eene zamenzwering van het leger zekerder haar hoofd op den troon brengt, dan eene zamenzwering van het hof. - Immers zimri's daad werd door het leger afgekeurd, hetwelk zijnen Veldheer omri de Koninklijke waardigheid opdroeg. Zimri, die in zeven dagen niets anders | |
[pagina 688]
| |
gedaan had dan bloedvergieten, die al de leden van het Huis van baësa en al de vrienden van baësa's Huis onbarmhartig had doen vermoorden, zag zich eensklaps door het leger te Thirza ingesloten. Gelijk later sardanapal stak hij, geene uitkomst meer ziende, den brand in zijn paleis, nadat hij daarin zijne vrouwen en kostbaarheden had bijeenverzameld. - Het schijnt dat dit schijnbaar heldhaftig uiteinde grooten indruk gemaakt, en zijnen aanhang met moed tegen omri bezield heeft. Althans zekere tibni handhaafde zich eenen tijd lang tegen omri, die eerst na vier jaren in het onverdeeld bezit van den rijkszetel geraakte. Met omri zien wij reeds het derde regeringshuis van Israël. Het vestigde zich tevens in eene nieuwe residentie. Jerobeam had, gelijk wij vernamen, het aartsvaderlijk Sichem tot hoofdstad gemaakt; doch vervolgens was deze stad meestal van het hof verlaten en daarvoor Thirza gekozen, gelegen in de bekoorlijkste landouwen van Palestina. Paleis bij paleis was verrezen, de Kunst had de Natuur, in hare tentoonspreiding van schoonheid en bevalligheid, hulp verleend. Doch Thirza's Koningswoningen waren met bloed bevlekt en in vlammen opgegaan, - en te midden van eene stad van zulke herinneringen scheen zelfs een omri geen rustig genot te voorzien. Hij besloot dus naar elders den troon over te brengen. Bij de keus zorgde hij niet slechts voor bevalligheid, maar ook sterkte van ligging. - Om beide scheen een berg in Issaschars grondgebied zich aan te bevelen. Hij kocht dien van zekeren schomer en noemde den naam der stad Schomron, in de Grieksche uitspraak Samaria. Geduchte sterkten werden op deze rots gesticht, heerlijke paleizen binnen die muren gebouwd, en weldra bragt het Koninklijk hof op dezen vroeger stillen en armen berg het leven en de weelde van de vorstenwoning. De opvolger van omri, die twaalf jaren regeerde, was zijn zoon, de ligtzinnige en willekeurige achab. Deze huwde de dochter van ethbaäl, Koning van Tyrus en Sidon, die door eenen Koningsmoord de Koninklijke kroon verkregen had. Dit huwelijk is het eerste van eenen Koning van Israël met eene uitheemsche Prinses, en was buiten twijfel uit staatkunde gesloten. Immers, indien het regeringshuis, dat zich aldus verzwagerde, op hulp en ondersteuning bij den Staat mogt rekenen, van welken de Koningin herkomstig was, dan had omri's dynastie en Israëls rijk eenen krachti- | |
[pagina 689]
| |
gen ruggesteun aan de Fenicische Staten, en mogt zich groote voordeelen voor den koophandel en de zeevaart van die betrekking beloven. Zoo scheen dan in het huwelijk van achab met izebel eene zon van glorie en zegen voor Israël te rijzen. Weldra echter werd die zon bewolkt en een dag van groote ellende werd door haar voor het rijk der Tien Stammen geboren. Immers izebel, wier vader ethbaäl zelf vóór het vermoorden van den Koning pheles Priester van astarte was, in plaats van de Godsdienst van haar nieuwe vaderland aan te nemen, bleef bij de Fenicische volharden - en koesterde eerlang zelfs het denkbeeld om deze Godsdienst in het geheele land in te voeren. Zoo laag de Godsdienst van jerobeam bij de Mozaïsche stond, zoo laag en nog vele trappen lager stond de Fenicische bij die van jerobeam. Zij was Natuurdienst, vereering van de zon onder den naam baäl, van de maan onder dien van astarte of astarôth, en bij deze hoofdgodheden was eene menigte van andere hersenschimmige wezens gevoegd, die insgelijks hulde ontvingen. En hoedanig was die hulde? Eene wreede, die in den waan van ontzondiging en verzoening tot menschen-offers verzonk; - eene wellustige en zedelooze, die alle beginselen van eerbaarheid en deugd uitroeide, en in talrijke Priesters en Priesteressen eene schaar van volksbedervers kweekte. Ongelnkkig was achab een bekrompen en zwak mensch, doch izebel listig en trotsch. Opgekweekt en volleerd in hofkabalen, wist zij achab te leiden aan haar snoer, en weldra rees voor den Sidonischen baäl een tempel op Samaria's hoogte, voor astarte een bosch in de nabijheid der hoofdstad. - Jisreël, eene plaats in de heerlijke vlakte die naar haar genoemd is, werd in een versterkt zomerverblijf veranderd, en hier spreidde izebel al de weelde van Fenicië ten toon. - Het stond geschapen dat het rijk der Tien Stammen eerlang geheel van Godsdienst en zeden veranderen en den afval van mozes' wet door het overgaan tot de Fenicische afgoderij voltooijen zoude. Reeds waren er onder de Priesters van Dan en Beth-el die de Baälsdienst aannamen; - terwijl de Priesters van jehova, die, sedert jerobeam, steeds voor de ware Godsdienst geijverd hadden en meer of min geduld waren geworden, van izebel hevig vervolgd werden. - Die toen opstond en met den ijver van eenen hervormer, met de onverschrokkenheid van eenen held voor achab trad, die zich evenmin door den | |
[pagina 690]
| |
luister, welke met bedriegelijke glorie den troon omringt, zich verblinden, als door het geweld der tirannen verschrikken liet, is elia de Thisbiter. Door daden, welke alleen door eene Goddelijke tusschenkomst konden plaats hebben, zet hij klem bij aan zijne mannentaal, tot op Karmels voorgebergte, - waar eindelijk het groote pleit beslist zal worden, wie God van Israël zal zijn: jehova of baäl. Hemelvuur om het outer te ontsteken wordt te vergeefs verwacht door baäls priesterschaar; te vergeefs verdubbelen zij hunne gebeden; razend worden zij van woede en spijt, toen Elia in bitter sarkastischen spot hun toevoegt: ‘gijlieden moet wat harder roepen tot uwen baäl; waarschijnlijk heeft uwe Godheid het thans buitengemeen drok; waarschijnlijk zit hij in diep gepeins thans verzonken; waarschijnlijk houdt eene andere zaak hem geheel bezig; mogelijk ook is hij thans op reis of houdt in het heete van den dag een middagslaapje.’ - Maar terwijl er geen teeken plaats heeft waaruit blijken kan dat baäl eene Godheid is, of dat er zelfs een baäl bestaat, schiet op het gebed van elia een bliksemstraal uit de wolken; hemelvuur ontsteekt jehova's outer, en terwijl de vlammen van hetzelve omhoog flikkeren valt het volk eerbiedig op de knieën neder, en de uitroep: ‘Jehova is God!’ galmt van Karmels hoogte over de golven der Middellandsche Zee, over de dalen van Esdrelon. - Izebel echter blijft onbewogen; elia voor eenen toovenaar of bezweerder houdende, gaat zij voort van kwaad tot erger. Zij dwingt zelfs door bedreigingen de overheden van Jisreël, om, op grond van eene beschuldiging, die zij door omgekochte getuigen tegen zekeren naboth liet inbrengen, dezen als Godslasteraar te steenigen, ten einde aldus de goederen van dezen verbeurd verklaard mogten worden en zij in het bezit van 's mans wijnberg komen mogt. - Toen verhief nog eens elia onverschrokken zijne stem: ‘Moordenaar en erfgenaam van den vermoorde tevens!’ - zoo spreekt hij achab aan - ‘in jehova's naam verkondig ik u: hier waar de honden naboth's bloed geslorpt hebben, zullen zij ook uw bloed slorpen; ja, het uwe!’ - Inderdaad werd deze bedreiging vervuld; want toen achab, wiens wapenen vroeger tegen de Syriërs gelukkig waren geweest, nog eens tegen hen strijdt, wordt hij door eenen pijl doodelijk getroffen. Den pijl uit de wond trekkende, loopt de wagenbak vol bloed; en de honden slorpten | |
[pagina 691]
| |
het Koninklijk bloed, toen de wagen des Vorsten aan eenen vijver van den lusttuin aangelegd op naboth's bezitting, werd afgewasschen en gereinigd. Intusschen izebel blijft leven en grooten invloed op het bestuur - dat in de handen van achar's zoon ahazia overging - uitoefenen. In zijne afgoderij en wraakzucht betoonde hij zich eenen zoon izebel waardig. De val van een balkon, welks leuning, waarop hij rustte, brak, deed hem dood neêrstorten. - Zijn broeder joram volgde hem op; hij onttrok de regering aan den invloed, dien zijne moeder op haar gehad had; want terwijl ahazia izebel's afgoderij liet voortduren, wierp hij de Sidonische baäl's- en astarte's-beelden omver. - Zijn bewind onderscheidde zich door eenen niet ongelukkigen oorlog tegen de Moabieten, die hij, verbonden met de Koningen van Juda en Edom, aanviel; de Doode Zee ten zuiden omgaande en aldus in hun grondgebied vallende. Toen echter de in de bergveste Kir ingesloten Koning van Moab, in het aangezigt der belegeraars, zijnen eigen zoon slagtte en als offer aan zijne Goden verbrandde, werden de belegeraars door schrik en afgrijzen ontwapend. In den krijg tegen de Syriërs was hij minder gelukkig, niettegenstaande hij ook hier den Koning van Juda tot zijn bondgenoot had. - Teruggekeerd met dezen naar Jisreël, terwijl het leger te Ramoth in Gilead bleef, werd jehu, een der Veld-oversten, de Koninklijke waardigheid opgedragen, die straks aan het hoofd van zijne ruiters naar de residentieplaats snelt en joram doodt. Met jehu beklimt de vierde dynastie den zetel der Tien Stammen. Maar, nog meer dan bij vroegere regeringsveranderingen, ging thans de weg tot den troon door bloedplassen. Immers, nadat hij zegevierend de stad was ingereden, treft, het eerst na den Koning, izebel zijne wraak. Zij, die het lot kende dat haar wachtte, blanket haar aangezigt en tooit zich in een prachtig staatsiekleed. Uit een bovenvenster van haar paleis liggende, ziet zij jehu naderen en voegt hem bits toe. ‘Moordenaar van uwen Heer! die als een andere zimri zult ondergaan, is dat de vrede, dien gij brengt?’ - ‘Werpt haar van boven neder!’ is het bevel aan de hovelingen, dat jehu tot antwoord geeft. - Het geschiedt; haar bloed spat tegen den muur; jehu's paarden trappelen in hare ingewanden, en de honden, aangelokt door het maal dat voor hen scheen bestemd te zijn, verslinden het ligchaam; zoodat zij | |
[pagina 692]
| |
die later het wilden begraven, slechts een ellendig overschot van hetzelve vonden: den schedel, twee voeten en de palmen der handen. Zoo trof de wraak hier, de lang uitgestelde, haar voorwerp met des te grooter verschrikking. Intusschen jehu ging voort in bloedstorting. Al de zonen en naastbestaanden des voorgangers vallen als offers aan de schimmen der vermoorden door omri's Huis. - Te Samaria komende, waar de hoofdzetel van baäl is, veinst hij de dienst van dezen afgod weder te willen invoeren; - alle aanhangers van deze afgoderij worden uitgenoodigd, om in feestelijk gewaad in den tempel te verschijnen. Zij komen; reeds rooken de altaren, reeds weergalmen de gewelven van het woeste afgodenlied, - toen eensklaps jehu's krijgslieden de zwaarden trekken en allen ombrengen. En over de lijken valt de neêrgerukte tempel, en de plaats van het afgodshuis wordt bestemd om de vuilnisbak van Samaria te zijn. - Nog ééne schrede - en de Jehova-dienst zonder beelden is hersteld; maar jehu deed haar niet; de staatkunde van jerobeam bleef de zijne. - Acht-en-twintig jaren regeerde hij, maar die voorspoed volgde zijn krijgszwaard niet, welke zijn wraakzwaard bestuurd had. Ook muntte zijn zoon joachaz geenszins door de deugden van regent of veldheer uit, zoodat in de laatste drie jaren joas, de zoon van dezen, tot medebestuurder werd aangenomen, die zestien jaren, één jaar minder dan zijn vader, regeerde. Hij was de beste spruit uit jehu's stam. Door moed en beleid bevrijdde hij Israël van het juk der Syriërs en was driemalen overwinnaar van Damascus', aan het zegevieren gewone, legerbenden. Zoo werd het Over-Jordaansche teruggebragt en verzekerd. - Te betreuren is het echter dat joas zijne wapenen tegen het broedervolk van Juda wendde, en, ten gevolge van den veldslag bij Beth-Semes, Jeruzalem zelf veroverde, hetwelk hij, gelijk het paleis en den tempel, plunderde. Van niet minder heldhaftigen geest was zijn zoon jerobeam, in onderscheiding van den zoon van nebat, jerobeam II genoemd. Zijn oog viel vooral op het Over-Jordaansche; de oude bezittingen van david, die zich tot aan den Eufraat uitstrekten, maar allengskens, vooral door de magt van Damasceensch Syrië, waren weggenomen, wilde hij terugbrengen tot onderdanigheid. Het mogt hem gelukken Damascus te | |
[pagina 693]
| |
vernederen en Israëls landpaal te herstellen, van den ingang van Hamath af tot aan de Zee der vlakte. Een-en-veertig jaren duurde zijne regering; doch zijn dood was de leus van verwarring en regeringloosheid; immers eerst twaalf jaren na zijnen dood werd zijn zoon zacharia Koning. - Kort was het bestuur, waarop deze zoo lang had moeten wachten, want reeds na zes maanden trof hem het verraderlijke staal. - Met hem viel het Huis van jehu, de vierde dynastie van Israël. Sallum, dus heette de troons-overweldiger, werd na vier weken reeds door eenen anderen, die zijn regt van het regt van dezen ontleende, gedood. Menahem - zoo was zijn naam - als veldoverste den rijkszetel met het bloedig wapen in de hand bemagtigd hebbende, wilde ook door het zwaard zijn gebied uitbreiden en door hetzelve regeren. - Intusschen, juist toen hij Koning werd, had het Assyrische rijk zich hersteld uit vroegere lethargie en latere onlusten, en pul was Alleenheerscher in het oude Ninivé. - Menahem, zijne veroveringen tot aan de boorden van den Eufraat vervolgende, tastte roekeloos dien magtigen leeuw aan, welke aan den Tiger rustte. Omdat Thapsakus, gelegen aan den Eufraat, niet dadelijk voor hem de poorten had willen openen, nam hij eene bloedige wraak op de bewoners. Met storm haar veroverd hebbende, pleegde hij daar de grootste wreedheden. - ‘Hij sloeg ze’ - zegt het verhaalGa naar voetnoot(*) - ‘en hij reet het ligchaam van alle zwangere vrouwen op.’ - Het gerucht hiervan deed den Koning van Assyrië besluiten om menahem in zijne eigene Staten aan te tasten, en slechts door eene groote som, de som van duizend talenten zilvers, redde Israëls Koning zijne Kroon en zijn leven. Immers de Assyriër liet hem als afhankelijk Vorst bestaan, en waarschijnlijk had hij het aan de bescherming van dezen magtigen Alleenheerscher te danken, dat hij een natuurlijken dood stierf: een toen sedert vele jaren ongewoon uiteinde van de Koningen der tien Stammen. - Dat geluk mogt echter zijnen zoon pekajah niet te beurt vallen, die na een tweejarig bestuur onder de slagen van eenen zijner veldoversten, pekah, viel. Het Huis van menahem was de laatste dynastie van de Tien Stammen. Wel is waar, deze Koning zocht het Israëli- | |
[pagina 694]
| |
tisch rijk in eenen beteren staat terug te brengen, en naar het schijnt werd het met hem weder van Assyrië onafhankelijk. Hij sloot vervolgens een verbond met het rijk van Damascus, hetwelk zich van de slagen door jerobeam II toegebragt, weder hersteld had. - Indien pekah door dit verbond slechts beoogd had de kracht van het Westen te vereenigen en te versterken, ten einde bestand te zijn tegen de overmagt der Assyriërs, dan zoude dit verbond tusschen de anders elkander vijandige rijken eene proeve zijn geweest van onbekrompen vrije en bedachtzame staatkunde; intusschen had het geenszins dit uitnemende doel. - Pekah van Israël en rezin van Damascus sloten hun verbond tegen Juda. Dat rijk, waarin toen de dwaasheid van een jong Regent onvergenoegdheid en verwarring had te weeg gebragt, wilden zij te gelegener ure aanvallen, aan zich onderwerpen, en het grondgebied van hetzelve verdeelen. Inderdaad was de gang van den oorlog allezins voorspoedig. Pekah en rezin viclen ieder van eene zijde het rijk van Juda aan. De Koning van Juda moest dus zijn leger verdeelen. De afdeeling welke tegen de Syriërs streed werd verslagen en verloor vele gevangenen; die welke tegen pekah vocht werd bijna geheel vernield. De benden van Israël stroopten het land af. Ook de Edomieten ten zuiden en de Filistijnen ten westen stonden op, om het plan van pekah en rezin te bevorderen, en zoo scheen het, dat, wanneer, na afloop van den regentijd, de vernieuwde aanval met vereenigde krachten tegen Juda geschiedde, het deerlijk geschokte Staatsgebouw dadelijk ineen storten zoude. - Intusschen, voor den bedreigden achaz waren nog twee wegen open: hulp bij jehova, of bij den Koning van Assyrië te zoeken. Hij zocht ze bij dezen, en in Ninivé verschijnen eensklaps gezanten van Juda, en leggen aanzienlijke geschenken aan de voeten van tiglathpilezer neder, hem verzoekende om hulp tegen rezin van Damascus en pekah van Israël. - Tiglath-pilezer, indachtig dat zijn voorganger pul eenen heertogt naar die westelijke landen gedaan, en van dezelve een tijd lang schatting ontvangen had, die sedert vele jaren had opgehouden; begeerig tevens op buit en verovering, trekt over den Eufraat. Damascus is het doel van zijnen krijgstogt in de eerste plaats. Rezin snelt van Juda terug om zijne eigene Staten te hulp te komen; pekah volgt hem; doch hunne legers worden ge- | |
[pagina 695]
| |
geslagen. De Assyriër neemt Damascus in, rezin doodt hij en de inwoners worden gevankelijk weggevoerd over den Eufraat. - Daarop keerde zich tiglath-pilezer tegen Israël; hij nam het geheele Over-Jordaansche in, en niet alleen dit, maar ook het grondgebied van Nafthali en Zebulon. En toen hij het verwoest en geplunderd had, nam hij niet alleen de goederen, maar ook de inwoners-zelven mede, en liet het geplonderde en ontvolkte land als woestijn achter. - Pekah bleef, door eene bijzondere gunst van den Assyriër, nog als vasal een gedeelte van zijn rijk behouden, maar gelijk hij den troon verkregen had zoo verloor hij dien ook weder. Hij werd door hosea, eenen zijner veldoversten, gedood. - Intusschen schijnt deze hosea niet in den geest van het geheele volk gehandeld, of het volk geen genoegzaam vertrouwen in hem gesteld te hebben. Althans eerst na negen jaren werd hosea als Koning van Israël erkend, doch weldra schatpligtig gemaakt aan Assyrië; welks Koning, salmanassar, zegt het verhaal, ‘optrok tegen hosea, zoo dat hosea hem dienstbaar werd en hem een geschenk moest opbrengen.’Ga naar voetnoot(*) Het verhaal is kort, en het vermeldt niet de aanleiding tot dezen Assyrischen krijgstogt; - intusschen, welke deze ook moge geweest zijn, Assyrië's Koningen hadden er meer en meer belang bij zich van de onderdanigheid van Israël te verzekeren. Immers hun oog was reeds sedert eenigen tijd op Egypte gevestigd, en de begeerte van hun hart werd ontvonkt door de onheugelijke eeuwen lang opeengestapelde schatten in het Nijl-dal. - Tusschen Assyrië en Egypte lag het rijk van Israël. Heulde Israël met Egypte, dan had Egypte een voormuur tegen Assyrië, dan kon het van daar uit zelfs Assyrië bestoken; was Israël daarentegen in handen van Assyrië, dan stond de weg open langs de kusten der Middellandsche Zee naar de monden van den Nijl. Natuurlijk was het dan te voorzien wat het gevolg moest zijn van den stap, dien de Assyrische vasal, hosea, deed, toen hij, afvallende van salmanassar, de zijde van Egypte koos. De magtige Koning van het Oosten daalde af met een leger, niet alleen sterk genoeg om hosea te verslaan, maar ook om eener Egyptische magt het hoofd te bieden. - Israëls Koning was weldra binnen Samaria besloten en bepaalde zich tot de | |
[pagina 696]
| |
verdediging dier veste. Mondkost was er genoeg, ook waren er genoeg vapenen, en ook zulken die ze konden voeren, en sterk was Samaria, die bevestigde bergstad. Daarenboven, de belegerden vleiden zich met de hoop op ontzet; want het verbond met Egypte behelsde de belofte van bijstand en hulp in tijd van nood. - Maar, gelijk hosea zijn woord jegens salmanssar had gebroken, zoo hield ook thans Egypte's Farao het woord niet jegens hosea. De trouwelooze Egyptenaar zag het waarschijnlijk niet ongaarne, dat salmanassar's magt voor Samaria werd opgehouden; zoo lang althans was zij voor Egypte onschadelijk. Hij wilde liever den bondgenoot opofferen, dan met den Assyrischen Alleenheerscher eenen strijd wagen waarvan de uitkomst onzeker was; waarvan men daarenboven de gevolgen in de verdere toekomst niet kon berekenen. - Zoo werd Samaria aan haar lot overgelaten; de laatste straal van hoop op ontzet verdween; de nood in de dagelijks meer bedreigde stad klom tot eene verbazende hoogte. - Eindelijk, na eenen wanhopigen tegenstand van drie bange jaren, bezweek de hoofdstad van Israël. De lang getergde wraak der Assyriërs openbaarde zich in gruwelen van wreedheid; Samaria's trotsche paleizen gingen op in rook en vlammen; een asch- en puinhoop lag op den berg van Schomer, en wat nog niet gevlugt of gedood was, werd weggevoerd over den Eufraat. Hosea eindigde in eene nare gevangenis zijn leven, en de weggevoerden versmolten onder de heidensche volken, in welker midden hun streken om te bewonen en te bebouwen werden aangewezen. - Aldus eindigde, omtrent het jaar 722 vóór de geboorte van christus, het rijk der afgescheidenen, dat omtrent 250 jaren had bestaan. - Daar het van de oprigting af de kiem der ontbinding in zijn staatsligchaam had gedragen; daar de afgoderij de zenuwen van hetzelve onophoudelijk verscheurde; - daar de Kroon al meer en meer een speelbal werd van hovelingen en soldaten, en de eene staatkundige misslag bij den anderen werd gevoegd, is het inderdaad te verwonderen dat het zoo lang bestaan heeft.
Ik heb gezegd. |
|