Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1853
(1853)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 664]
| |
gezellen. In groot uniform gekleed begaven wij ons in vijf sloepen ten tien ure van boord, namen den Consul-Generaal van lennep, met den Kanselier kuhn en verder gevolg in onze sloepen op, en roeiden vervolgens naar het west-einde der stad, waar wij bij de nieuwe en groote kazerne aan wal stapten. Aan de landingplaats stonden twee lieve rijtuigjes, ieder met twee paarden bespannen, en 5 rijdpaarden van echt Arabisch ras, voor ons gereed. De paarden waren rijk getuigd en één vooral was een schilderachtig vlug, mooi beest. Het rijkst waren de zadelkleeden of sjabrakken; zij waren rood, paarsch, of blaauw, met goud- of zilverdraad geborduurd. Daar het huis van den Pascha zeer nabij was, verkoos de Schout-bij-nacht er heen te wandelen. Vóór de kazerne, een ruim, groot gebouw, in den smaak der onzen, stond een gedeelte der soldaten onder de wapenen; zij waren gekleed als de Europesche infanterie, met uitzondering van het roode Turksche mutsje (fez), dat zij in plaats van de sjako droegen. Het huis van den Pascha-zelf zag er van buiten oud en vervallen uit; het is een vierkant gebouw met een plein er voor, door niets Oostersch of vreemds gekenmerkt. Het beneden gedeelte scheen voor de bedienden en wachters bestemd. Naar binnen gaande, traden wij langs eene dubbele rij officieren, soldaten, bedienden, enz., gingen toen eenige trappen op, en kwamen zoo op de tweede verdieping, waar ons de Pascha aan de deur eener bijna vierkante zaal stond op te wachten. Hij geleidde den Schout-bij-nacht naar eene canapé, waarop beiden toen plaats namen. Intusschen waren wij, naarmate wij binnenkwamen, aan den Pascha voorgesteld, en hadden achtervolgens plaats genomen òf op eene breede ottomane onder de ramen, die uitzigt op de baai en reede verleenden, òf op leuningstoelen, die met eene tweede canapé langs de wanden der zaal waren geplaatst. De Schout-bij-nacht zat aan de linkerzijde van den Pascha, aan wiens rechterhand de Consul zat; daarnaast de Kolonel w., gelijk aan de linkerzijde van den Schout-bij-nacht de Kolonel s.; dit schenen bepaalde plaatsen te zijn. Wij anderen bemoeiden ons minder met de etikette, en namen plaats, waar wij die vonden. De opgenoemde meubelen waren allen naar den laatsten | |
[pagina 665]
| |
smaak, met zijde overtrokken; de grond was belegd met eene soort van fijne matten; ook hing er een spiegel in de zaal waarboven de Turksche halve maan was uitgesneden. Andere meubelen of versiersels waren er geene. Pascha ismaël is een man van omstreeks 40 jaren en van een zeer innemend, aangenaam voorkomen; hij is van middelbare lengte, vlug in zijne bewegingen, en juist het tegengestelde van het bekende Turksche type. In plaats van een deftigen, onbeweeglijken Turk zagen wij een Europeaan uit de beschaafdste kringen voor ons. Behalve het roode mutsje was ook hij geheel op de Europesche wijze gekleed, en droeg een blaauw jasje, welks kraag en opslagen, borst en rug, rijk met goud geborduurd waren. De witte cachemiren broek was belegd met een breed galon, en zijn schoeisel was mede Europeesch. Aan het gevest van zijn sabel blonken eenige edelgesteenten. Zijne oogen waren bruin en levendig; zijn haar, baard, en knevels waren donkerbruin. De Pascha is een geboren Griek van Bournabas, een dorpje nabij Smirna, waar al de buitenverblijven der Smirnioten liggen. Als kind nog werd hij voor slaaf verkocht aan een rijken Turk, die hem naar Constantinopel medenam en hem daar eene goede opvoeding deed geven. Steeds evenzeer met hem ingenomen zond hij hem later naar Frankrijk, waar hij toen verscheidene jaren te Parijs vertoefde en in de medicijnen studeerde; hij kwam vervolgens als bekwaam en gunstig bekend geneesheer naar Turkijë terug. Spoedig werd hij daar lijfarts van den Grooten-Heer, en steeg alras zoo hoog in diens gunst, dat hij met verschillende staats-ambten bekleed werd; laatstelijk was hij Minister van koophandel te Constantinopel. Doch toen de Oostenrijksch-Amerikaansche oneenigheid ter reede van Smirna de tegenwoordigheid eener krachtige hand noodig maakte, werd hij tot Pascha van dit gedeelte van Klein-Azië benoemd. Niet lang na onze aankomst bij den Pascha werden ons Turksche pijpen aangeboden; ook deze zijn, op de aarden koppen na, een voortbrengsel van Europesche nijverheid. De tabak was uitmuntend; wij rookten twee pijpen, terwijl, gelijk men weet, het aanbieden van meer dan ééne pijp een bewijs van groote welwillendheid is. Tusschenbeiden werd ons een kopje echte Turksche koffij - in Holland zou men het | |
[pagina 666]
| |
koffijdik genoemd hebben - aangeboden. De kopjes waren zeer klein en hadden in vorm iets van een klein soort Japansche; zij stonden in zilveren bekertjes, ongeveer als onze eijerdopjes, doch zonder voet; zoodat men ze niet dan uiterst voorzigtig kon neêrzetten. Niettegenstaande de koffij op dik geleek, was de smaak zeer goed en sterk, zoodat wij dien nog langen tijd daarna proefden. De bedienden waren, met uitzondering der roode mutsjes, mede op Europesche wijze gekleed, en geleken sterk op onze koffijhuisjongens. Met groote behendigheid en naauwkeurigheid wisten zij de ondereinden der bijna twee Nederlandsche ellen lange pijpen, aldus op den grond en op een daarvoor bestemd zilveren of koperen bord te plaatsen, dat zij, met eene sierlijke wending, de mondstukken bijna in den mond der rookers bragten. Die mondstukken waren van amber, en verscheidene daaronder versierd met een juweelen ring; hun waarde wordt op twee- of driehonderd guldens geschat, zoodat de dertig pijpen nagenoeg eene waarde van f 9000 hadden. Ismaël-Pascha heeft tegen de gewoonte van het Oosten slechts ééne vrouw; men zegt echter, dat hij ook eenige slavinnen heeft. Wij vertrokken op dezelfde wijze als wij gekomen waren. |
|