| |
| |
| |
Een admiraal liefken.
Sir edward kennedey was een der edellieden van Groot-Brittanië, dien de kwelgeest des menschelijken geslachts uit al zijne broederen zich ten doel scheen gekozen te hebben. De aandoenlijkheid van zijn gestel, de zwakheid zijner borst, eene ruime mate spleen, alles liep te zamen, gaf weinig hoop aan zijne vrienden, veel hoop daarentegen aan zijne neefjes en nichtjes. Na reeds verscheidene malen door de zonen van aesculapius als hopeloos opgegeven te zijn, bevond zich de lijder, op zijn dertigjarigen leeftijd, in den bedroevendsten toestand. Niettegenstaande hij van dag tot dag zijn einde zag naderen, dreef de hoop, die goede maar zoo dikwerf bedriegelijke gezellin des menschen, hem nog steeds tot de Faculteit. Gelijk 't in zulke gevallen doorgaans gebeurt, aldus ging 't ook hier: de Dokter, ten einde raad, deed hem reizen. Sir edward hield zich ten naauwkeurigsten aan het voorschrift, en kwam steeds na vijf of zes maanden terug, om een ander recept te halen. Hij had op deze wijze bijna geheel Europa doorgereisd, maar gevoelde zich evenwel geen greintje beter.
Bij zijne terugkomst van de laatste pelgrimsreize deed hij ook nu weder, als naar gewoonte, Dokter dickson ontbieden. Dokter dickson was te dien tijde een der grootste sterren aan den geneeskundigen hemel van Londen. Na hem in alle bijzonderheden zijn toestand te hebben uitgelegd was de vraag: ‘Wat nu te doen?’
- De baden gebruiken. - was het gereede antwoord.
- Maar, goede Heer dickson! hebt gij 't dan vergeten? Ik heb reeds al de baden der bekende wereld bezocht. Sedert tien jaren, doe ik niet anders dan mij baden. Gij zult in de drie rijken te zamen geen mensch vinden, die zóó veel gebaad heeft; te Spa, te Aken, te Plombières, te St. Sauveur....
- Welnu dan, de zeebaden!....
- Ook reeds: te Erighton; op Maltha....
- Ik weet het; maar ik wil u eens in een ander klimaat zenden. Eene vochtige lucht zal u heilzaam zijn. Ga
| |
| |
nu naar Holland: gebruik daar, gedurende twee maanden, de zeebaden, en wij zullen zien.
- Gelooft gij werkelijk, dat het mij goed zal doen?
- Ik sta er borg voor.
- Helaas! mijn waarde dickson! ik deel niet geheel in uwe overtuiging: integendeel, ik ben voornemens mijn testament te maken.
- Zoo gij wilt, maak uw testament: schaden kan het niet. Gij zult dan eene reden te minder hebben, om uwen geest te verontrusten; maar houd u tevens verzekerd, dat het niet uw uiterste wil zal zijn: - over een veertigtal jaren zult gij het nog ééns doen.
Die Dokter, zoo eerwaardig, zoo geleerd, zoo zéker van zijne zaak, werd den volgenden dag geraadpleegd door een zijner vrienden, een woekeraar van beroep.
- Dokter dickson! Sir henry buckingham vraagt mij 3000 £st. ter leen, op onderpand van de erfenis van zijn neef Sir edward. Kan ik den koop gerust sluiten?
- Zonder twijfel. Leen hem de 3000 £st.; niets is zoo zeker.
- En tegen wanneer kan ik op de teruggave rekenen?
- Binnen zes maanden; op zijn láátst.
Ten tijde waarvan wij spreken was er te Haarlem een jong mensch andries c. genaamd, die te regt gehouden werd voor het neerslagtigste menschelijk wezen in zijne vaderstad. Ook had hij daar wel reden toe. Reeds vijf-en-twintig jaren oud, had hij op zijn levensweg nog niets anders ontmoet dan kwade kansen, en doornen in plaats van rozen. Schilder en verliefd, leed hij èn in de liefde èn in de kunst. Nogtans hij had wederliefde gevonden, en was niet zonder talent; maar zijn talent was nog niet bekend geworden, en het succes liet zich wachten. Aan den anderen kant, hoewel zijne hartstogt door jansje b., de maagd zijner keuze, met wedermin beloond werd, was zijn pover bestaan eene onoverkomelijke hinderpaal voor zijn geluk. Jansjes vader was de kunstervaren david b., de organist der groote kerk te Haarlem, die de hand zijner dochter niet wilde gunnen aan een onbemiddelden, onbekenden kunstenaar.
Andries liet niets onbeproefd om de gunst te winnen van
| |
| |
den hoogst wijzen, maar tevens hoogst onverzettelijken vader zijner geliefde. Hij schilderde uit het hoofd het afbeeldsel van den ouden Heer, en bood hem dat aan op zijn verjaardag. Deze oplettendheid was den organist welgevallig, en hij zeide tot den schilder:
- Ik bedank u zeer voor het geschenk, mijn vriend! gij hebt een goeden wil, en welligt ook een goed talent, want dit portret schijnt mij zeer goed uitgevoerd; maar dit is niet genoeg. Bij uwe kunst kunt gij arm blijven, en ik wil nog mag jansjes lot in de waagschaal stellen. Hetgeen ik u daar zeg, heeft men op uwen leeftijd ook mij gezegd. Even als gij, was ook ik verliefd, en even als u, ontbrak het ook mij niet aan talent; maar vader doelen wilde solide zaken doen: ik kon mijne vrouw zaliger, mijne lieve kaatje, niet krijgen vóór dat ik de organist-plaats had, die ik sedert eenen-twintig jaren met eere vervul. Nu, op dezen leeftijd, moet ik den ouden man gelijk geven, en denk er eveneens over. Mijn schoonzoon moet eene goede betrekking hebben, of ten minste vier duizend gulden bezitten. Jansje brengt even véél aan, en daarmede kan men zijn tijd afwachten. Ik ben openhartig met u: doe uw best, om mijne voorwaarden te vervullen. Gij hebt de voorkeur: dit is ál wat ik voor u doen kan. Ik wensch van ganscher harte, dat gij moogt slagen; maar gij kent mij; denk dus nooit, dat ik van het eenmaal gezegde terugkom.
Elk gevoelig hart zal ligt bevroeden hoe zeer de reden van den onverzettelijken vader david den jeugdigen schilder in de diepste ontmoediging moest dompelen. Wat aan te vangen? Hoe eene betrekking te verkrijgen? Hoe te komen aan vier duizend gulden? Hij arme, onbekende kunstenaar! Daarvoor had hij ten minsten de talenten en 't geluk noodig van ostade, berchem, wouwerman en anderen te Haarlem, die reeds naam begonnen te krijgen, maar wat zoude hij?
- Helaas! - jammerde hij wanhopig - zonder dien noodlottigen hartstogt van mijnen oom ware ik nu rijk en kon ik jansje huwen; want hij had mij meer dan het dubbel kunnen nalaten van hetgeen haar onhandelbare vader vordert! Gevloekt tulpengeslacht! gij zijt de bron van al mijne rampen!
| |
| |
Kort voor den tijd namelijk, waarin ons verhaal valt, had de tulpenhandel zijn hoogste punt bereikt. Men mag gerust veronderstellen, dat de omstandigheden dier dagen aan elken Nederlander genoegzaam bekend zijn, zoodat het overbodig zou zijn, die hier te schetsen. Ook de oom van onzen andries had bij dien handel zijn geheel vermogen op het spel gezet: de kansrekening viel ongunstig voor hem uit, en hij had nu zijnen neef en erfgenaam niets anders nagelaten dan eene gevoelige les tegen de dwaasheid van elk hazard-spel; benevens eenige overgeblevene tulpenbollen.
Omstreeks dezen tijd kwam Sir edward kennedey, volgens het voorschrift van zijn waardigen geneesheer, Dr. dickson, naar Holland over, om aldaar zeebaden te gebruiken. Echter hetzij eenig opkomend wantrouwen in den arts, hetzij eenige andere oorzaak deed hem besluiten, alvorens nieuwe indompelingen te beproeven, het in wendige des Lands in oogenschouw te nemen. Den dag na dien op welken andries het ultimatum van vader david b. vernomen had, kwam Sir edward te Haarlem, met het voornemen daar een paar dagen te vertoeven, ten einde de merkwaardigheden der stad te bezien. Het eerst, natuurlijk, rigtte hij zijne schreden naar de groote kerk, een sieraad der stad en des Lands. De koster, die het vak van Cicerone, reeds sedert jaren had uitgeoefend en 't à fond magtig was leidde hem rond, en spreidde daarbij zijne bedrevenheid in het Engelsch en ál zijne geleerdheid ten toon. Hij verhaalde: dat de kerk dagteekent uit de vijftiende eeuw, en dat zij gruwzaam geteisterd is geworden door het Spaansche kanon, tijdens de belegering der stad door ferdinand de toledo, zoon van den afschuwelijken Hertog van alva; hij toonde het aan 't gewelf opgehangen modèl van 't schip, dat, tijdens de kruistogten, door middel van eene zaag aan den voorsteven, de keten brak, waarmede de haven van Damiate in Egypte werd gesloten gehouden; welk schip met Haarlemsche burgers bemand was. Eindelijk deed hij hem ook het orgel bewonderen.
- Gij vindt in 't geheele land geen tweede, aan dit gelijk. - zeide hij.
- Een orgel te zien beteekent voor mij niet veel. - hernam Sir edward - Ik zou 't liever eens willen hooren.
| |
| |
- Dat kunt gij voor twaalf gulden, Milord! dat is de prijs, door de burgemeesters bepaald.
Onmiddellijk stelde Sir edward die som aan den koster ter hand.
- Binnen een kwartier zal de organist op zijn post zijn.
Alleen gebleven in het kerkgebouw, wandelde Sir edward met op de borst gebogen hoofd, over de grafzerken en las derzelver opschriften. Sombere gewaarwordingen overstelpten zijn gemoed: welhaast, dacht hij, drukt ook mij de grafsteen! - Men had hem gezegd: ‘tracht u aan het leven te verbinden, door levendige en krachtvolle aandoeningen. Als geest en gemoed eene heilzame werkzaamheid zullen hernomen hebben, zal de gezondheid des ligchaams weldra herboren worden, en uwe uitgeputte krachten herstellen.’ - Maar, te vergeefs had hij die aandoeningen gezocht. Niets vermogt hem uit den staat van verkwijning te redden, welke zijne dagen bedreigde.
Eensklaps, te midden der doodsche stilte, klinkt eene streelende, zoete melodij hem in de ooren. Als door den slag eener tooverroede uit zijne mijmering opgewekt, blikt hij op naar de statige gewelven, leunt zich aan eene zuil, en is geheel gehoor. Hij waant zich in een vreedzaam, lagchend landschap, in den avond, op het uur waarop de herders hunne kudden verzamelen en ten nachtverblijve in de kooijen leiden. Hij hoort de stemmen der drijvers en het geblaet der lammeren; daarna het gelui der klok van het nederige godshuis des gehuchts, hetwelk de vreedzame bewoners tot het avondgebed bijeenroept, en een oogenblik later het Gode verheerlijkend kerkgezang, waarin eenvoudige roerende godsvrucht spreekt. In dit plegtig oogenblik schijnt de heldere hemel eensklaps met donderwolken bezet: de wind huilt, de regen klettert, en in de verte ratelen donderslagen door het omringende gebergte. Het onweêr wordt dreigender en dreigender, de donder rolt verpletterend door de gewelven des tempels - Sir edward slaakt een luiden gil....de illusie is volkomen; de heilzame aandoening is daar.
Voor de eerste maal zijns levens veronachtzaamde Sir edward de voorschriften van zijnen Aesculaap: hij vergat de zeebaden, maar vestigde zich te Haarlem, en elken dag zag men
| |
| |
hem met den organist naar de groote kerk wandelen. Tot dus verre had de indrukwekkendste muzijk, hadden de schoonste concerten hem koud en gevoelloos gelaten; maar nu, wanneer hij in eenzaamheid, in het plegtig avonduur, onder de statige gewelven van het godsgebouw, de toovermagtige toonen hoorde van het orgel door david b. bespeeld, dan ondervond hij het goddelijke vermogen der muzijk; dan streelden nooit gekende gewaarwordingen zijne ziel; dan gevoelde hij zich als tot een nieuw leven herboren. Na drie weken dien heilzamen invloed genoten te hebben, ademde hij steeds vrijer: hij leefde weêr, en de gezigt-einder klaarde meer en meer voor hem op. Hij zegende de asch van den uitvinder der orgels, en zijne gehechtheid aan david b. ging zoo verre, dat zij hem de beminnelijke jansje ten huwelijk deed verzoeken.
Dit was de laatste slag voor de hoop en moed van den ongelukkigen andries. Weken waren er reeds verloopen en zijne uitzigten waren volstrekt niet opgeklaard; neen, veeleer nog donkerder beneveld. Bij het flaauwe schijnsel eener kleine lamp, op zijne doodsche kamer, herlas hij weenend eenen brief, dien zijn oom, weinige uren vóór zijn dood, had geschreven. Die brief was van den volgenden inhoud:
‘Ik vraag u vergiffenis, dat ik mij ten uwen nadeele geruïneerd heb. Hetgeen mij in deze mijne laatste oogenblikken eenigen troost schenkt, is, dat ik u, indien ik geslaagd ware, welligt méér dan een millioen zou hebben nagelaten. Maar de kansen hebben zich tegen mij gekeerd, en men moet zich zonder morren onderwerpen. Ik heb alles verloren, en gisteren nog hebben mijne onverbiddelijke schuldeischers mij gedwongen mijnen tuin te verkoopen, waarin ik zoo vele schoone, maar, helaas, bedriegelijke bloemen kweekte. Ach, van mijn in rook vervlogen voorspoed is mij niets overgebleven dan eene enkele fraaije tulp, die gij tot mijne gedachtenis kunt blijven kweeken. Vaarwel!’
- Zie daar dan - riep andries, in een vlaag van woede uit, terwijl de tulp weêr in vollen bloei voor zijn venster stond - die noodlottige bloem; de laatste dergenen, die mijne erfenis verteerd hebben. Gevloekte bloem! ook gij zult vernietigd worden, even als mijne hoop!....en de verbijsterde
| |
| |
jongeling zwaaide reeds zijn stok om de onschuldige tulp te vernietigen, toen de deur van zijn vertrek werd geopend, en een oud ineengedrongen mannetje binnentrad.
- Gij hebt een Admiraal Liefken, Mijnheer?
- Gij vergist u, Mijnheer! - antwoordde andries - er is hier geen admiraal gelogeerd.
- Gekscheeren wij niet, Mijnheer! - vervolgde de oude man, op een ernstigen toon, en zich naar het venster begevende - Ziedaar den admiraal. Wilt gij hem verkoopen?
- Die tulp!
- Deze tulp wordt door de liefhebbers de admiraal Liefken genoemd; zij ontbreekt aan mijne verzameling en ik doe u in ernst het voorstel van haar te koopen. Wilt gij haar geven voor honderd gulden?
- Honderd gulden, dat is mij niet genoeg - (ter zijde) om jansje te krijgen.
- Twee honderd?
- Neen.
- Drie honderd?
- Luister, Mijnheer! ik kan voor het oogenblik u niet verder antwoorden. Die bloem schijnt van hooge waarde te zijn. Vóór dat ik uw bod aanneem, zult gij mij wel veroorlooven haar te doen schatten door den Heer s. die voor de grootste liefhebber gehouden wordt.
- Door dien snoodaard! - riep de oude uit, in blijkbaren toorn ontvlamd - Gij weet niet, Mijnheer! dat hij mij onlangs mijn exemplaar van den Semper August heeft ontkaapt; eene bijkans eenige tulp, waar ik vier duizend gulden met eene spikspelder nieuwe koets en een briljant span appelgraauwtjes voor kon maken. Voor 't exemplaar dat hij er van gekocht had, heeft hij-zelf eene buitenplaats en zes morgen lands gegeven.
- Hoor eens, Mijnheer! die s. moge zijn wat hij wil, maar gij zult, gij kunt mij niet euvel duiden, dat ik van zijnen kooplust partij zoek te trekken. Misschien heeft hij ook nog wel eene buitenplaats of eenige stukken lands voor den admiraal Liefken over.
- Maar, vóór dat gij dien deugniet gaat opzoeken, zeg mij ten minsten hoe veel gij vraagt? - Ik zeg u vooruit, zij
| |
| |
is niet zóó zeldzaam als de Semper August: dáárvan bestaan slechts twee exemplaren, terwijl wij er van den admiraal Liefken reeds drie kennen.
- Welnu, Mijnheer! ik zal de koets en het briljante span appelgraauwtjes dáár laten, en mij tevreden stellen met de vier duizend gulden.
- Vier duizend gulden! Is dat uw laatste woord?
- Niets minder.
De oude telde hem vier duizend gulden in banknoten voor en nam dadelijk zijn schijnbaar kleinood mede, hetwelk andries met blijde blikken nastaarde.
Waartoe zouden wij nu nog vele woorden verspillen! Vader b. getrouw aan zijne belofte schonk weldra de hand van jansje aan haren andries, die zich nu de gelukkigste aller stervelingen mogt noemen. Sir edward had door jansje kennis gekregen van hare hopelooze betrekking tot den jongeling, en van de dwaasheid van diens oom, die hem niets anders dan ééne tulp had nagelaten. De edelmoedige Brit had de inspraak van zijn hart gevolgd. Om de jonge lieden te helpen had hij aan een bekenden liefhebber van het bloemengeslacht opgedragen om die tulp voor hem te koopen tot elken hoogen prijs; maar zijne verborgen weldaad vond hare belooning in het genoegen dat zij hem veroorzaakte. Na weinige weken nam hij geheel hersteld de terugreis aan; zeker tot groote teleurstelling van neefje buckingham, tot verbazing van zijn edelen geleerden vriend Dokter dickson, en tot eene onbeschrijfelijke ergernis van meester davis, den woekeraar. |
|