Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1853
(1853)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 390]
| |
een ruiter van rijzige gestalte, in een wijden mantel gehuld, stapvoets den weg naar den top eens heuvels. Daar aangekomen liet hij zijn blik over de vlakte weiden, en ontwaarde nu niet verre van hem eenen man, die hem van de stad Ballymore af gevolgd was. Meermalen had deze gepoogd een gesprek aan te knoopen, doch de ruiter had niet geantwoord, hetzij uit aristocratische trotschheid, hetzij omdat de toestand van Ierland destijds de grootste omzigtigheid ten aanzien van onbekende personen gebood. Behalve de partijen der Harrigs en Commins, die het land verontrustten, verspreidde eene geheimzinnige bende, onder aanvoering van zekeren kapitein rock, allerwege schrik en ontsteltenis door de brandstichtingen, rooverijen en andere gruwelen, waaraan zij zich schuldig maakte. De Rockiten of, zoo als zij ook genoemd werden, de Whiteboys (witte jongens) vonden bij de Iersche boeren geheime sympathiën, daar zij alleen de rijken en aanzienlijken, en voornamelijk de aanhangers der Anglicaansche Kerk beroofden. Hunne ondernemingen waren immer met den sluijer van het diepste geheim bedekt. De zon ging op over de tooneelen van moord en plundering, maar de daders bleven onzigtbaar; en de straffeloosheid moedigde hen tot steeds grootere misdrijven aan. Het zwijgen des ruiters werd bovendien geregtvaardigd door het uiterlijk voorkomen van den persoon, die hem zoo volhardend bijbleef. Het was een mensch van omstreeks dertig jaren, forsch van gestalte, met een breede borst en korten gespierden hals; zijne gelaatstrekken waren ruw, en zijn mond gaf er eene eigenaardig gemeene uitdrukking aan, die alleen door een open voorhoofd en den glans van buitengemeen levendige oogen eenigzins getemperd werd. De ledige regter mouw van zijn wambuis deed zien, dat hij den regter arm miste; maar in zijne linker hand droeg hij een knoestigen doornstok, waarvan het dikke eind uitgehold en met lood volgegoten was. Dit moorddadige wapen, Wattle genaamd, waarvan het dragen door de overheid verboden was, verhoogde nog het verdachte van zijn voorkomen. Voor het overige was hij als de boeren van die streek gekleed, en hield, barrevoets dravende, het paard van den ruiter gemakkelijk bij. De ruiter vestigde op zijn zonderlingen medgezel een blik, die dezen, in weerwil van zijne onbedeesdheid, een weinig in verwarring bragt. Beleefd sloeg hij de hand aan den rand | |
[pagina 391]
| |
van zijne muts, en zeide dat, daar hij wist, werwaarts Zijn-Edelgestrenge, zich begaf, hij zich verheugde hem den weg te kunnen wijzen. - Oho! - riep de ruiter, terwijl hij zijn paard weder in den stap bragt - en hoe weet gij waar ik heen ga? Wie heeft u dat gezegd? - Heb ik Uwe Gestrengheid van morgen in Ballymore niet met Pater mick zien praten en lagchen? Was dat niet een bewijs, dat gij hem dezen avond wéder zoudt vinden? En dacht ik toen niet bij mij-zelven, dat gij op de bruiloft van hugh den Lawlor zoudt komen? Pater mick is er, en het halve kerspel.....Zie, daar ginds ligt het - nog twee mijlen - gij kunt den rook zien, die uit de schoorsteenen van davy nugent opstijgt. Hugh trouwt met Miss ellen, en de jongens van Eliogarthy zijn blij, dat hij weder terug is gekeerd. - En hebben de jongens van Eliogarthy allen zulke stokjes in de hand, om de terugkomst van hun vriend te vieren? De Ier zwaaide zijnen knuppel met een grijnzenden lach over zijn hoofd. ‘Wat zou ik hier doen zonder mijnen Wattle? Ben ik niet een Harrig en kom midden onder de Commins? Maar daar hugh nu teruggekomen is en de dochter van eenen Commin trouwt, zal er wel vrede gesloten zijn, denk ik!’ - En welke gewigtige bezigheid heeft het Graafschap zoo lang van de aanwezigheid van Master hugh beroofd? - 't Is een fraai paard, Edele Heer! - Gij schijnt hardhoorig te zijn, vriend! Ik vraag u, waarom Master hugh het land verlaten had? De Ier zette een onnoozel gezigt, wierp een wantrouwigen blik op den vragende, en zweeg een oogenblik. Eindelijk zeide hij: ‘Dat weet ik-zelf niet regt. Daar wordt zonderling over gesproken. Hugh en Miss ellen beminden elkander van kindsbeen af; maar zij was eene Commin, hij een Harrig. Hugh had geen vader of moeder meer, hij was zijn eigen meester, bezat een goed vermogen, en niets belette hem naar Barna te gaan. Daar woont davy nugent. Miss ellen zag hem daar dikwijls buiten weten van hare familie des avonds, tot dat haar broeder tom de gelieven eindelijk bij elkander vond. Dat gaf een vreeselijk leven, de Lawlor wilde bedaard heengaan, maar tom nugent was met een degenstok gewapend. Hij verweet aan hugh dat deze tot de bende van | |
[pagina 392]
| |
Kapitein rock behoorde en 's nachts met de Whiteboys rondzwierf. Wat er toen eigenlijk gebeurde weet men niet regt, maar men vond tom met zijn eigen degen doorboord. Lang wanhoopte men aan zijn behoud, en nooit kwam hij weder regt tot zijn verhaal. De Lawlor was uit de omstreken verdwenen. Ellens moeder was wanhopend en dreigde met haren vloek, zoo zij hem niet vergat. Er deed zich een andere goede partij voor haar op, maar zij wilde er niet van hooren. Eindelijk stierf de goede vrouw, en Miss ellen kwijnde weg, en zou haar spoedig gevolgd zijn als niet haar vader en broeder haar vergiffenis hadden geschonken. Daarna stierf ook tom, en ellen bleef alleen over om den ouden davy op te passen. Nu kwam de Lawlor weder naar Barna, en Uw Gestrengheid en ik zullen, als 't God belieft, dezen avond op zijn bruiloft zijn. - En de Harrigs, wat zeggen die van de bruiloft? Staat hugh nog altijd met hen op een goeden voet? Een onbeschrijfelijke uitdrukking van haat teekende zich op het gelaat van den Ier; uit zijne oogen schoten vlammen; doch hij herstelde zich spoedig, en antwoordde: ‘O, hij is nog altijd goede vrienden met hen. Men zegt immers dat hugh in het loopen, worstelen, en in andere zaken zijns gelijken niet heeft...Evenwel zouden er nog wel wezen, die niet voor hem onderdoen...Maar zie! wat komt er van alle kanten een volk naar Barna!’ De reizigers waren in de vlakte afgedaald. Barna lag voor hen, en van alle kanten zag men menschen daarheen trekken: pachters te paard, elk met zijne achtbare wederhelft voor zich op den zadel; jonge lieden van die twijfelachtige soort, die men in Ierland Halfsirs (halve heeren) noemt, omdat zij tusschen gentlemen en boeren in staan; burgers uit de naburige steden; vrouwen en meisjes in feestgewaad op rijtuigen, en te midden daarvan twee of drie paar Brocoghs of blinde bedelaars, die de lucht van hun jankend gezang deden weergalmen. De Ier scheen alle menschen te kennen, en groette allen die hij voorbij kwam, maar de meesten beantwoordden zijnen groet met in 't oog vallende koelheid, en de ruiter trachtte zijn gelaat in den kraag van zijn mantel te verbergen. Een voetpad, ingesloten tusschen heggen van doorn- en vlierstruiken, bragt de reizigers aan den ingang van het huis waar de bruiloft gevierd werd. Het was een groot onregelmatig | |
[pagina 393]
| |
gebouw, dat oorspronkelijk slechts uit ééne verdieping had bestaan, doch waar later nog eene tweede en een hoog leijen dak bijgevoegd waren. Gelijk bij alle Iersche pachthoeven, vormden de schuren, de stallen en het woonhuis de drie zijden van een vierkant, waarvan de binnenste ruimte en vierde zijde een bestraat plein was, gewoonlijk met wagens en landbouwgereedschappen bedekt; thans had men, om plaats voor den dans te maken, dat alles opgeruimd. Gelach en gejoel en muzijk begroetten de aankomenden. De gasten van minderen stand zaten reeds aan tafels, in de schuren aangeregt; en ofschoon de ruiter noch bij davy nugent noch bij diens dochter bekend was, werd hij toch binnengeleid, beleefd ontvangen en in een klein zijvertrek gebragt, waar de meer gemeenzame vrienden van den huize zich bevonden. Hier trad de held van het feest hem te gemoet, om hem zijne bruid voor te stellen. Slechts weinig woorden werden tusschen den vreemdeling en den Lawlor gewisseld, maar uit hunne blikken en de ijverige dienstvaardigheid van hugh kon men zonder moeite opmaken, dat zij elkander niet voor het eerst ontmoetten. Tom bush, de een-armige reisgezel van den vreemdeling, was onder den drom der Harrigs verdwenen. Onder de aanwezigen onderscheidden zich boven de anderen, drie personen: de vreemdeling, de Lawlor en Miss ellen nugent. De eerste deed alle mogelijke moeite om zich met het overige gezelschap op gelijken voet te plaatsen; maar in zijn blik, gang en stem was iets, hetwelk deed zien, dat hij gewoon was te bevelen, terwijl zijn fijne toon en hoffelijke manieren eenen man uit de hoogere standen aankondigden. Ook hugh had een zeer voordeelig uiterlijk; men zou zijn jeugdig gelaat, hetwelk van kracht en zelfbewustzijn getuigde, schoon hebben kunnen noemen, indien niet een trek van woestheid en eene zonderlinge onrust den gunstigen indruk van zijn voorkomen had uitgewischt. Alleen de bevallige ellen kon zijne afgetrokkenheid doen wijken: als zij bij hem was of haar liefelijke stem zijn oor trof, was hij alleen de hartstogtelijke minnaar. En Miss ellen verdiende eene zoo hartstogtelijke liefde. Haar schoone blonde lokken, haar blaauw oog vol teederheid, haar zacht blank vel, haar tengere bevallige leest, gaven haar iets onbeschrijfelijk bekoorlijks. Met de innigste liefde was zij aan hugh verknocht; zij was alleen | |
[pagina 394]
| |
rustig als hij zich bij haar bevond; had hij zich ook maar een oogenblik verwijderd, dan overviel haar een hevige angst, als of hij aan gevaren blootstond die alleen hare tegenwoordigheid van hem kon afwenden. Eindelijk werd het teeken tot den maaltijd gegeven. Naarmate die vorderde klom de luidruchtigheid der gasten, en nam ook het geschreeuw der buiten wachtende bedelaars zoodanig toe, dat davy nugent eindelijk aan zijne dienaren beval dézen te doen heengaan. Maar ellen verzocht dat men geen geweld mogt gebruiken; zij had tom bush gezien, en vreesde dat zijne aanwezigheid ongelukken zou ten gevolge hebben. Davy nugent spotte met den angst van zijne dochter; maar gaf toch aan haar verzoek gehoor. De vreemdeling vroeg wie deze tom bush was, en vernam nu, dat het een vondeling was, die den naam der plaats droeg waar men hem gevonden had. Aan de ellende overgelaten die het lot der arme Ieren is, was hij vroegtijdig met alle ondeugden gemeenzaam geworden. In eene vechtpartij tusschen de Harrigs en Commins had hij zijnen arm verloren; maar als een welbedreven visscher en wilddief leefde hij onbezorgd voort, door velen veracht maar door allen gevreesd. Van hem sprekende kwam men ook op de Rockiten, en de Lawlor liet zich hevig over dezen uit; maar toen zijn oog den blik des vreemdelings ontmoette, bleef hij midden in een zin steken en zweeg. De woeligheid van het gezelschap maakte echter dat schier niemand dit opmerkte, te meer omdat eenige gasten, door de toonen van den doedelzak uitgelokt, aan het venster waren gegaan, om naar den dans te zien, die op het voorplein aanving. In den kring der bedelaars voerde tom bush, op eene omgekeerde tobbe, eenen dans uit, waarbij hij zijnen wattle om het hoofd zwaaide. Deze dans werd door de boeren voor zeer moeijelijk gehouden, en tom verwierf den bijval van al de aanschouwers. Op last van den Lawlor werd hem een groot glas punch gebragt, waarmede hij naar het venster trad om zijnen dank te betuigen en ook daar nog eenigen lof in te oogsten. ‘Geluk en voorspoed aan u allen’ - sprak hij - ‘vooral aan u, Master hugh en en Miss ellen! De heilige maagd late uw geluk duren tot aan uw einde!’ Met deze woorden wilde hij het glas ledigen, toen een aangevlogen steen 't in zijne hand verbrijzelde. Op dat gezigt | |
[pagina 395]
| |
greep de Ier zijnen knuppel en sloeg er blindelings mede in het rond. De eerste dien hij trof, was min carrel, de vertrouwde dienaar van davy nugent, en bij de partij der Commins zeer geacht. Dra werd het gevecht algemeen, en te vergeefs poogden eenige hoofden der twee partijen de verbitterde strijders te scheiden, tot dat davy nugent met een lange zweep verscheen, links en regts slagen uitdeelde en de vechtenden uiteenjoeg. Ook hugh had zich in 't gewoel willen mengen, maar ellen had hem tegengehouden, hoewel hij verzekerde dat hij alleen den vrede wilde herstellen. Thans liet zij hem vrij, maar terstond wendde hij zich tot tom bush, die weder een weinig bedaard was, verweet hem op hevigen toon dat hij aanleiding tot den strijd gegeven had en dreef hem van de plaats. Tom ging heen; doch op een kleinen afstand van het huis gekomen keerde hij zich om, wees den Lawlor met opgeheven vinger naar een hoogen tak aan den olmboom voor het huis, dreigde hem met de vuist, en verdween. Slechts enkele personen waren getuigen van dit voorval; onder dezen de vreemde ruiter, en eene oude vrouw aan de poort van het voorplein gezeten. Onder de gasten had het bloedige tooneel geen bijzonderen indruk nagelaten; verscheiden hunner hadden zich weder aan de tafel gezet, en toen hugh zijne plaats naast ellen weder innam en eenen beker op de gezondheid zijner bruid ledigde, werd die dronk door allen met gejuich beantwoord. Inmiddels had Pater mick de zaal verlaten, en na eene wijle verscheen de koster aan de deur en begroette davy nugent met een diepe buiging. Ellen werd beurtelings rood en bleek, maar de Lawlor stond op, vatte haar bij de hand, en de overige gasten volgden hen twee aan twee naar het als kapel ingerigte vertrek, waar de inzegening van het huwelijk nu plaats had. En toen na den afloop daarvan de Lawlor zijn schoone bruid omhelsde en een kus op hare lippen drukte, welk voorbeeld alle gasten naar oud gebruik volgden, toen deden zich eensklaps de violen en doedelzakken met een oorverdoovend geraas hooren en de dans werd aangevangen.
Vier mijlen van Barna lag de woning van den Majoor walker, die, na de militaire dienst te hebben verlaten, een aanzienlijk regterlijk ambt in het Graafschap bekleedde. In het woon- | |
[pagina 396]
| |
vertrek waren de leden der familie en een paar gasten bijeen. Twee lampen brandden op eene met boeken en platen bedekte tafel, op de piano-forte toonde een opengeslagen muzijkstuk dat het nog kortelings gebruikt was. - William! - vroeg de Majoor aan een zijner zoons - hebt gij gezien of de deuren en vensterluiken goed gesloten zijn? - Ja, vader! zij hebben de kogels van Kapitein rock weêrstaan en zullen ook wel bestand zijn tegen den opkomenden storm. - Welk een jammer voor de bruiloft van ellen nugent! - begon Miss walker, een bevallig meisje van zeventien jaren - Men zegt dat het halve Graafschap er op genoodigd is. - 't Weêr is nog zoo kwaad niet. - zeide william - Geheel anders was 't toen de brug van Garry Voe voor den stroom bezweek en de postiljon fogarthy verdronk. - Er was niet veel aan hem verbeurd - merkte zijn broeder aan - hij heulde met al het slechte volk in den omtrek, em moet ook betrokken zijn geweest in den moord van milo byrne. - Alweder een moord? - vroeg eene der vrouwen. - Ja - zeide de Majoor - een gruwelijke moord. De ongelukkige byrne woonde eenige mijlen van hier. Hij was in goeden doen en algemeen bemind; want geen bedelaar liet hij zonder almoes, geen hulpbehoevende zonder hulp of raad. En toch in October zat hij tegen acht ure des avonds bij den haard, toen zijne deur geopend werd en eenige lieden binnentraden die hunne gezigten hadden zwart gemaakt. Zij groetten den ouden man, en verzochten hem om mede naar buiten te gaan, daar zij hem iets te zeggen hadden. Hij stond op en volgde hen, terwijl twee hunner zich voor zijne deur plaatsten. Na eenige oogenblikken van doodelijken angst hoorde byrnes zoon de smeekende stem zijns vaders, die hem nog eens wilde spreken; dáárop volgde een pistoolschot, en toen een diepe stilte; de twee kerels verwijderden zich van de deur, en toen nu de kinderen van byrne naar buiten kwamen, zagen zij het bebloede lijk van hunnen ontzielden vader op den weg liggen. - En de oorzaak van die gruweldaad? - De oorzaak is geheel nieuw in de jaarboeken der misdaad. De moordenaars zeiden aan eenige boeren dat zij per- | |
[pagina 397]
| |
soonlijk niets tegen milo byrne hadden, maar dat door zijnen dood de landerijen van will redmond, die hen mishandelde en wiens pachter byrne was, onbebouwd zouden blijven. - Dat is afgrijselijk! - zuchtte eene dame - En zijn de moordenaars gestraft? - Men heeft die nog niet kunnen ontdekken. - antwoordde de Majoor - De arme byrne was bejaard maar had Miss ellen ten huwelijk gevraagd, en de bruiloft was kort op handen. - Nu, de schuldigen zullen hunne straf niet ontgaan - zeide Mistress walker - al moesten de dooden opstaan om hen aan te klagen. Terwijl zij nog sprak deed een zware donderslag het huis schudden, en werd er hard op de huisdeur gebonsd. Allen ontstelden eenigermate, en de vrouwen rezen van hare plaatsen op, terwijl de Majoor eenen bediende beval om te zeggen, dat de deur zoo laat niet geopend werd. Na eene poos bragt de bediende een papier binnen, hetwelk de vreemdeling onder de deur had doorgestoken, zeggende dat hij den Majoor volstrekt nog spreken moest, en om eene schuld kwam manen die op dit papier was opgeteekend. Toen de Majoor het papier had ingezien wapende hij de mannelijke bewoners van het huis met geladen geweren, om er in geval van verraad gebruik van te maken, en ging toen met den knecht naar voren en ontsloot de deur. Groot was hunne verbazing toen tom bush binnentrad. De Majoor bragt bush in zijn kabinet, beval zijnen bediende in de nabijheid te blijven, en ging zóó aan de tafel zitten, dat hij den zonderlingen gast goed in het oog had. Toen sprak hij: ‘Nu zijn wij alleen. Treed nader. Wat hebt ge mij te zeggen?’ Bush bleef echter aan de deur staan en wachtte zich wel om in het licht der lamp te treden. - Gij hebt mij eene afkondiging van de regering gezonden - ging de Majoor voort - waarbij eene belooning van 400 pond beloofd wordt aan dengeen, die den moordenaar van milo byrne in handen van het geregt levert. Kunt gij dat doen? - Zeker ben ik hier niet zonder een bepaald doel gekomen, Majoor! - Spreek dan: ik zal opschrijven. Wat gij zegt moet gij morgen voor het geregt herhalen. | |
[pagina 398]
| |
- Morgen? Neen, dat niet. Zweer, dat gij den moordenaar van milo byrne nog vóór middernacht zult laten vatten, of er komt geen woord over mijne lippen. - Ik zweer het! - Schrijf dan! Gij weet dat de Commins en Harrigs elkander doodelijk haten, en dat er ook whiteboys zijn, die de bende uitmaken van Kapitein rock.... - Ter zake! - De whiteboys hebben zich door een vreeselijken eed verbonden om elkander tegen de wet en hare dienaren bij te staan. De Kapitein kent alle paden en kronkelwegen van het Graafschap, en de winternachten zijn lang. - Gij behoort waarschijnlijk óók tot die bende, en als ik mij niet bedrieg hebt gij met anderen voor de laatste assises te regt gestaan. Maar nog eens: ter zake! - Byrne had land in pacht van een man van wien de whiteboys wilden, dat hij voortaan geen pachters meer zou kunnen vinden, en byrne had om de hand van een meisje verzocht dat door een der whiteboys bemind werd. Byrne was rijk en zijn aanzoek werd gunstig opgenomen. Men besloot hem te bevelen om zijne pacht op te zeggen en van zijn huwelijksplan af te zien. Ik behoorde tot de mannen, die hem dat bevel moesten overbrengen. Niet ver van zijne woning voegde zich nog een andere whiteboy bij ons, die geen woord sprak, maar dien ik in weerwil van zijne vermomming herkende. Zwijgend vervolgden wij onzen weg - hoe ons bezoek afliep weet gij. - Maar de naam van dien man! - Zeg mij nog eenmaal dat dit papier niet liegt, en dat allen die in dien nacht uit waren, behalven de moordenaar, ongestraft zullen blijven! Bij het heil uwer ziel, is dat waar? - Volkomen waar; ik zweer het. - Nu dan: wij betraden de pachthoeve. Byrne werd buiten geroepen; wij omringden hem, en vorderden hem de belofte af dat hij de pacht opzeggen en zijne verloofde bedanken zou. Maar hij weigerde dat te doen, en zeide dat zijne eer hem dit laatste verbood. De whiteboy die zich bij ons gevoegd had, sprak niet, maar haalde eene pistool voor den dag en spande den haan. De pachter zag dat hij sterven moest, en | |
[pagina 399]
| |
bad verlof om zijne kinderen vaarwel te zeggen. Zij die hem vast hielden lieten hem los, en hij deed eenige stappen naar het huis, maar de pistool werd afgeschoten, en hij stortte dood neder: de kogel had hem het hart doorboord. Toen wij omzagen naar den moordenenaar was hij reeds weg. - Maar zijn naam! Zijn naam! - Welnu - zeide de landlooper met een doffe stem, en sloeg met de vuist op de tafel, als wilde hij zich-zelven opwinden - de naam van dien man, dien ik haat om zijnen moed, zijne trotschheid, zijnen rijkdom en zijnen roem...de naam van dezen Harrig, die zich met de verachtelijke tegenpartij verbindt...de naam van dezen whiteboy, die zijnen broeder mishandelt en verguist...die naam is hugh de Lawlor, de bruidegom van Barna. De Majoor stond op, trok driftig aan de schel, en beval den bediende paarden te zadelen en zich gereed te maken om hem naar de kazerne van Capparus te vergezellen.
Terwijl dit bij den Majoor walker plaats had, ging het feest bij davy nugent geregeld voort; uit alle vensters schoot het licht heldere stralen naar buiten in den vallenden nacht, en het gejoel der dansers en 't geschal der muzijkinstrumenten klonken vrolijk in den omtrek. Vermoeid van den dans stond Miss ellen aan een venster, en luisterde naar het teeder fluisteren van den Lawlor. - Ellen! - sprak hij - mijn geliefde! Zie mij aan!..Hoe schoon zijt gij, mijne ellen! - Wie had twee jaren geleden kunnen denken, dat ik eenmaal zoo gelukkig zou wezen? - Spreek niet van het verledene, mijn beminde! - antwoordde ellen - Wij hebben te veel doorgestaan! Moesten wij ons niet als kwaaddoeners verbergen, wanneer wij elkander spraken! Gij waart dáárom tegen ieder zoo wild en opvliegend. - Tegen ieder? - Behalve tegen mij, hugh! Nooit hebt gij uwe ellen gegriefd. En toch...eens toen gij na lange afwezigheid weder hier kwaamt en ik u vroeg, waarom gij zoo lang waart weg geweest, en er schertsend bijvoegde of 't misschien om den | |
[pagina 400]
| |
moord van milo byrne was, toen greept ge mij woest aan, uwe oogen schenen mij te willen doorboren, en ge zeidet....Maar God, hugh! wat deert u?...Gij doet mij pijn, hugh! o Mijn arm! - Stil! Wat zeide ik toen? - Ik weet het niet meer, hugh! ik heb het vergeten. - Wat zeide ik toen? Spreek, ik bezweer u bij al wat heilig is! - Niets, bijna niets! Eene dwaasheid...dat gij twintig moorden zoudt plegen, liever dan afstand van mij te doen...maar nu, mijn beste, hebt gij niet meer te vreezen dat ik aan een ander zou kunnen toebehooren! En ellen dwong zich om vriendelijk te lagchen, hoewel zij innerlijk beefde van angst. - o Ellen! - hernam hij - verschoon mijne drift! Gij ziet, hoe vurig ik u bemin. Gij zijt mijn leven! mijn alles! - o, Als gij wist...Zweer mij, dat ge, wat er ook gebeuren moge, mij nooit vergeten zult! - Gij doet mij sidderen, mijn beste! Gij spreekt zoo zonderling. Niet waar, hugh, ter liefde van mij zult gij trachten minder driftig te zijn? Nog dezen avond...uw gedrag jegens dien man, van wien men gelooft dat hij tot de whiteboys behoort...als ge niet bij mij zijt, word ik altijd door een angstig voorgevoel gekweld.... De Lawlor stond zwijgend. Eensklaps verschrikte hij, opende het venster en luisterde naar buiten. Op hetzelfde oogenblik trad uit de zaal de onbekende ruiter naar hem toe, tikte hem op den schouder en zeide: ‘Nancy heeft de roodrokken gezien; wij hebben geen minuut te verliezen!’ - Met deze woorden sprong hij, zonder op antwoord te wachten, uit het venster en verdween onder de boomen in den donkeren tuin. Hevig ontroerd drukte de Lawlor zijne bruid aan den boezem. ‘Ellen, ellen! - fluisterde hij - ‘bij al wat heilig is, denk aan uwen eed!’ En eer zij nog van hare verbazing bekwam, was hij den onbekende gevolgd en in de duisternis verdwenen. Op hetzelfde oogenblik trad de Majoor walker aan het hoofd van een detachement soldaten de zaal binnen. Ellen zeeg bewusteloos neder. | |
[pagina 401]
| |
Weken en maanden verliepen. Hugh de Lawlor, openlijk als moordenaar van milo byrne aangeklaagd, was verdwenen. Ellen kwijnde langzaam weg. Nooit kwam de naam van hugh over hare lippen, en toch was hij hare éénigste gedachte. Verspieders omsingelden bestendig het huis van davy nugent, want men begreep dat hugh de verzoeking om zijne jonge vrouw te zien niet zou kunnen weêrstaan. Op een zomeravond zat ellen voor het open venster van hare kamer. De bedriegelijke blos der koorts gloeide op haar vermagerd gelaat. Haar oog rustte met een droevigen blik op den boomgaard die het huis omgaf, en onder welks schaduw zij haren geliefde had zien verdwijnen. Zij dacht aan hem, dien zij niet noemen en toch niet vergeten kon. Hem nog eenmaal te zien! Slechts eenmaal vóór haren dood!...Zij beefde van vrees en van vreugde tevens bij die gedachte! Een ligt gedruisch stoorde haar in dat gemijmer. Zij sloeg de oogen op, en hugh stond voor haar. Zij wilde roepen, maar de gedachte aan zijn gevaar deed haar verstommen. Sidderend wenkte zij, dat hij zich moest verwijderen, maar hij trad nader. - Ellen! - sprak hij - mijne ellen! hoor mij aan! - Om Gods wil! vertrek! - riep zij - Weet gij niet dat het huis dag en nacht bewaakt wordt? - Ik weet het; maar welke waarde heeft het leven voor mij zonder u? - Ongelukkige! wat hebt gij gedaan? Gij, op wien ik bouwde, dien ik hoogschatte boven alles! - Wat ik gedaan heb? Kon ik anders handelen, bij het gevaar van mij u te zien ontrooven? U te verliezen! Neen, nooit! Terwijl hugh zoo sprak zag ellen hem medelijdend aan. De Lawlor had hare hand gevat, en hij klom snel het vensterkozijn. Ellen bood slechts zwakken tegenstand, en hugh sprong naar binnen in hare kamer, en het venster sloot zich achter hem. Een paar uren later trok een troep soldaten, voorafgegaan door tom bush, langs omwegen op Barna aan. Vóór het dorp bleef de landlooper achter om hunne terugkomst af te wachten; maar viel, bedwelmd door de menigte whisky die hij gedronken had, weldra in een diepen slaap. | |
[pagina 402]
| |
Op een kleinen afstand van de pachthoeve zagen de soldaten in het struikgewas eene gedaante in een mantel gewikkeld onbewegelijk zitten. De aanvoerder ging op haar af en vroeg: ‘Wie zijt ge, en wat doet ge hier op dit uur?’ - Wie ik ben? Wie anders dan nancy, de oude bedelares? En wat zou ik hier doen, dan bij dag hout sprokkelen om te verkoopen, en des nachts slapen. - Hoe lang zijt gij reeds hier? - Reeds een paar uren. - Zaagt gij een vreemdeling hier voorbij komen? - Ik weet wien gij zoekt. - zeide de oude vrouw na een oogenblik denkens - Wat geeft ge mij, als ik alles zeg? - Gij zult goed beloond worden, maar spreek spoedig. - Twee pond is niet te veel, zou ik meenen. - Twee pond zult ge hebben; maar spreek spoedig. - Word maar niet ongeduldig! Ik heb hem gezien, dien gij zoekt....den Lawlor...ik zag hem onder het venster van ellen nugent...hij klom in hare kamer juist toen het tien ure sloeg. - Tien ure! Dan zal hij reeds weder weg zijn! - Neen, hij is nog niet weêr vertrokken; ten minste niet langs dezen weg. Geef mij drie pond, dan zal ik u zeggen of hij er nog is. - En hoe zult gij dat aanleggen? - Ik klop aan de deur, en vraag een teugje wijn voor een zieke. Dien geeft Miss ellen altijd zelf. En als zij nu niet zelf mij den wijn geeft, dan is 't niet moeijelijk te raden, wat dat beteekent. - En dan? - Dan kom ik weder aan de deur en klap in mijne hand, en gij schiet toe en gaat binnen en maakt u meester van den man. Maar ik moet drie pond hebben. Voor minder kan ik mijne arme ziel niet verkoopen. - Het zij zoo! De officier verdeelde zijne manschappen en wees elk zijne plaats aan; de oude vrouw ging naar het huis, klopte aan en werd na een kort gesprek binnengelaten. Na verloop van eenige minuten werd de deur weder geopend; de mantel kwam naar buiten, het teeken werd gegeven dat de Lawlor nog in huis was, en de gedaante verdween onder het geboomte. | |
[pagina 403]
| |
De soldaten drongen naar binnen en de officier snelde naar ellens kamer. Zij was gesloten. Men brak de deur open, doch vond ellen alleen. In stede van hugh zagen zij de oude nancy. Zij had den Lawlor in haren mantel gewikkeld doen ontsnappen.
Tom bush lag nog altijd onder een boom, maar een hevige pijn deed hem ontwaken. Met verwilderde blikken keek hij op en zag een aantal zwartgemaakte mannen, die hem boeiden en daarna medesleepten. De bende nam haren weg over de bergen naar eene moerassige streek. Daar was de grond zoo drassig, dat men er bij elken voetstap inzakte. Eindelijk bereikte zij eene plek met lage wilgen en riet omgeven. Rondom een turfvuur zaten er eenige andere mannen en tom bush herkende de gewone vergaderplaats der Rockiten. Met schrik zag hij nu dat het zijn leven gold. De mannen vormden eenen kring; het verhoor begon en zijn vonnis werd spoedig geveld; want elk hunner wist, dat hij den Lawlor verraden had. Gelijk reeds velen vóór hem, werd hij veroordeeld om in het moeras te smoren. Nu naderde hem het opperhoofd en toonde hem de gelaatstrekken die hij alleen in dit uiterste oogenblik kennen mogt; zijne stem meende bush reeds vroeger gehoord te hebben, en hij bedroog zich niet: het was de onbekende ruiter. De toebereidselen tot de uitvoering van het verschrikkelijke vonnis waren spoedig gemaakt. Een lange plank werd op het moeras, en de veroordeelde, aan handen en voeten gebonden, op die plank gelegd. Daarna werd hij met stokken naar het einde voortgeschoven, en toen hij dáár was, trok men de plank onder hem weg. Vruchteloos poogde hij aan zijn akelig lot te ontkomen: met inspanning van alle krachten zocht hij de koorden die hem gebonden hielden te breken, maar te vergeefs. Toen de dag aanbrak was zijn bange doodstrijd nog niet geheel ten einde. - De whiteboys en hun aanvoerder hadden zich na de voltrekking der straf verwijderd, en geene levende ziele was hem nabij. Dieper en dieper zakte hij weg en eindelijk verdween hij geheel: de modder sloot zich boven hem, en het moeras was weder effen en vlak als te voren. Sedert dien verschrikkelijken nacht werd het huis van davy | |
[pagina 404]
| |
nugent met verdubbelde zorg bewaakt. Ellens toestand verergerde meer en meer en eindelijk maakte de dood een einde aan haar lijden. Zij stierf in de armen van haren vader, en haar laatste gedachte was aan hugh gewijd. Davy nugent geleidde wankelend het overschot der geliefde dochter, die hém de oogen had moeten sluiten, ter laatste rustplaats, en nancy bleef dien geheelen dag bij haar graf. Toen de nacht gekomen was en zij zich verwijderd had, klom hugh de Lawlor over den muur van het kerkhof. Uitgeteerd en vervallen, grijs geworden door verdriet en wroegingen, knielde hij op de grafplaats zijner vurig beminde ongelukkige gade, die hem voor altijd verloor, toen zij dacht hem voor altijd te hebben verworven. - Den volgenden morgen, toen de oude nancy terugkwam, om te zien of hij er nog was, en hem dan tot vlugten te vermanen, vond zij hem, met het gezigt ter aarde, uitgestrekt op het graf liggen. Zij wilde hem opheffen; maar hij was met ellen hereenigd: - hij was dood. |
|