Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1853
(1853)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 349]
| |
1302.Den 23sten Maart 1302 was geheel Parijs in beweging; de straten en pleinen waren opgepropt vol met wandelaars en nieuwsgierigen; van de eene zijde snelden geheele troepen studenten, pages en lakeijen aan; van den anderen kant naderden de Raadsheeren, leden van het Parlement, op hunne met feestdekken bekleedde muilezels; hofdames kwamen op hare telgangers van de Pont-au-Change; rijke burgervrouwen, prachtiger opgeschikt dan de koninklijke kleedingwetten wel toelieten, verdrongen elkander op de trappen van de H.-Kapel, of stonden er even onbewegelijk in het portaal, als de twaalf steenen heiligen, dáár als zoo vele schildwachten geschaard. Hier en daar zag men wachtdoende boogschutters door de menigte dringen, en ginds de officieren der burgerwacht, gewapend met hunne pertizanen met gouden leliën, en bekleed met driekleurige sjerpen, zich afsloven om langs den oever van St. Landry hunne compagniën te rigten. Op de bruggen bedekten duizende schooijers en ledigloopers de luifels der om 't feest geslotene winkels, en benden van slechte knapen, de muts met de ravenveder op 't linker oor, drongen door het volk, tergden de honden, plaagden de meisjes, en zochten in het gedrang naar buit. Van waar dat gewoel en die vreugde? - Koning filips de Schoone had, tot groot genoegen der burgers, den zetel van het Parlement in de goede stad Parijs gevestigd, en hij-zelf, om getuige van het genoegen des volks te zijn, kwam met zijne drie zonen: lodewijk, filips en karel, de plegtige opening en eerste zitting van het Parlement bijwonen. Het vertrek van de marmeren tafel, vóór de groote zaal des Parlements, was met eene ontelbare menigte nieuwsgierigen, vreemden en inlanders gevuld, die al het mogelijke deden om de ruimte, in de groote zaal voor 't volk bestemd, te bereiken; maar de hellebardiers, dáár tot bewaring der orde geplaatst, waren onverbiddelijk, en zoo een enkele hunner zich dóor eene goede gift bewegen liet, de anderen handhaafden hunne gestrenge en scherpe bevelen, in weerwil van de dringende beden der begeerigen. | |
[pagina 350]
| |
Onder hen, die door de schildwachten werden afgewezen, bevond zich een man rijzig van gestalte en op de wijze der Italianen gekleed. Het gelaat van dezen vreemdeling was schoon en regelmatig, zijne zwarte, doordringende oogen oefenden eene soort van betoovering uit, waarvan men zich geene reden kon geven. Maar toch was die veelvermogende blik onmagtig gebleven tegenover de onbewegelijkheid der schildwachten, en half verwonderd, half misnoegd wilde hij zich verwijderen, doch bij het uitgaan der kamer werd hij aangesproken door een rijk gekleed ridder, edel van houding en open van gelaat, die hem opmerkte. - Naar ik zie, Messire! - sprak de ridder - wenscht gij in de groote zaal van het Parlement te komen, om er den Koning van Frankrijk te zien, in het midden van zijn hof, zijne ridders, zijne ministers, en zijne vrienden en getrouwen, bij de zitting van het Parlement? - Helaas, ja, Monseigneur! - antwoordde de vreemde met een zucht, terwijl zijne fonkelende oogen den ridder aanstaarden - Maar ik ondervind, dat niet enkel de vruchten in den hof der Hesperiden met gestrengheid worden bewaakt. - Uit uwe kleeding maak ik op, dat gij een vreemdeling zijt en wel uit Italië. Zou ik uw naam mogen weten, Messire!? - Men noemde mij voorheen dante alighieri. Ik ben van Florence. Sedert ik, als balling, door Europa zwerf, heet men mij eenvoudig: dante, en onder dien naam heeft de herbergier in de straat Fonarre, waar de sprekende put uithangt, mij op de registers van zijne herberg doen inschrijven. - Gij zijt dus een slagtoffer van de burgeroorlogen, die uw vaderland teisteren! Ik heb van uwen roem, uwen moed en uwe ongelukken gehoord, Messire dante! wees welkom in onze schoone stad! Gij zult een vriend in mij vinden. - Aan wien boezem ik zoo veel belangstelling in? - vroeg dante verwonderd. - Ik ben enguerrand de marigny. - antwoordde de ridder - Maar spoedig, volg mij! Ik zal u in de groote zaal brengen. De Koning komt welhaast; ik moet mij bij hem voegen: dat is mijn pligt en mijn voorregt! En gij, Messire de Florentijner!, vereer morgen op den middag den Intendant der geldmiddelen met een bezoek. Die Intendant is uw vriend en uw dienaar. | |
[pagina 351]
| |
En zonder antwoord te wachten ging enguerrand den vreemdeling voor, door de menigte der nieuwsgierigen heen, die eerbiedig ruimte maakten. Op die wijze kwam dante in de groote zaal. Zij was in drie ruimten verdeeld: de eerste vormde het park of parquet, aan welks boveneinde de zetel (lit) des Konings was. Ter wederzijden van den zetel stond een hooge bank, bedekt met tapijtwerk vol leliën, en zoo geplaatst dat zij het gezigt des Konings door geheel de zaal niet konde hinderen. Die banken waren voor de regters en raadsheeren bestemd. Lager dan deze was wederzijds een andere bank, insgelijks bekleed met tapijtwerk vol leliën, en van de eerstgemelde alleen door mindere hoogte onderscheiden; zij heette de eerste bank en diende voor de Heeren van 's Konings gevolg: de hoofdschouten, regters en oud-advocaten. Procureurs en zelfs jonge advocaten mogten er geene plaats op nemen. In een der hoeken van deze ruimte waren twee schrijfplaatsen afgezonderd; de eene voor den eersten deurwaarder, belast met het afroepen der zaken; de andere voor den griffier. De tweede ruimte der zaal was afgeperkt door een beschot ter hoogte van den elleboog, met een plat dekstuk, waarop de pleiter zijne stukken kon leggen. Op een korten afstand van het eerste stond een tweede beschot, tot afscheiding van het publiek. Tusschen de beide beschotten waren banken met ruggen geplaatst, voor de advokaten, de procureurs en de belanghebbende partijen. Inwendig was deze zaal in Gothischen stijl rijk betimmerd en fraai versierd. Die stijl was, ten gevolge der kruistogten, in Frankrijk inheemsch geworden. Koning filips en zijne zonen, allen evenzeer hovaardig en prachtlievend, hadden in deze zaal eene indrukmakende weelde verordend, die niet geheel was zonder staatkundige bedoeling. Hunne opvolgers verhieven nog den indruk van dit aan het regt gewijde heiligdom en bragten, elk naar de eeuw, waarin hij leefde, rijke offers aan die edele praal. Elke koning was trotsch op die vergaderplaats van 't Parijsche Parlement. Zij was ook het eerste wat men aan bezoekende vreemde vorsten toonde; gelijks men oudtijds te Rome voorname bondgenooten of overwonnelingen, eerst en vóór alles naar het kapitool geleidde. | |
[pagina 352]
| |
De zaal was in die dagen tweemaal zoo groot als zij gekend is in het laatst der achttiende eeuw. Alleen door hare uitgestrektheid en hoogte boezemde zij reeds ontzag in. Hare wanden waren behangen met blaauw fluweel bezaaid met gouden leliën, op geregelde afstanden in doffen opgenomen, en van onder met kunstig gewerkte gouden franje gezoomd. De reusachtige vensters waren aan de zaal evenredig. Laken behangsels met goud en zilver geborduurd hingen er voor tot op de helft hunner hoogte, en keerden daar het buitenlicht. De niet bedekte helft der vensters prijkten met geschilderde glazen: heerlijke tafereelen van godvruchtige en andere belangrijke onderwerpen, die bewondering inboezemden; terwijl zij het invallende licht temperden. De zaal was daardoor met een soort van halven dag gevuld: een half duister, geheel overeenstemmende met de majesteit der plaats. Men verbeelde zich die groote en grootsche ruimte ingenomen door rijen van raadsheeren en regtsgeleerden, in hunne plegtstatige kleeding; aan het boveneinde den Koning op zijnen zetel, omringd door zijne zonen in hun vorstelijk gewaad, en te midden van den prachtigen stoet zijner ministers en hovelingen; aan het benedengedeelte, in de ruimte voor het volk bestemd, eene talrijke zaamgepakte schaar van aanzienlijke mannen; en bij dit alles eene diepe stilte, door niets dan de plegtige stemmen der redenaars afgebroken; terwijl de indruk nog vermeerderd wordt door het gewigt der zake, de beroemdheid der sprekers, en de wegslepende bekoorlijkheid van hunne voordragt en stijl! De Florentijnsche banneling had die verheven vierschaar met eerbied aanschouwd. Meer dan eens, door de welsprekendheid der redenaren in verrukking gebragt, rees hij van zijne plaats op, en de eerstemaal vergetende wáár hij zich bevond, zou hij in luide toejuiching zijne gewaardingen hebben uitgedrukt; indien niet toevallig de blik van enguerrand de marigny den zijnen ontmoet, en hem tot nadenken gebragt bad. - Geen wonder intusschen, dat dante zich in hooge mate door dien edelman verpligt gevoelde. Eindelijk werd de zitting opgeheven; de menigte haastte zich naar buiten om ook dáár den koninklijken optogt te zien; terwijl filips, plegtig door de Magistraten geleid, zich door den voor hem en zijn gevolg bestemden uitgang langzaam verwijderde. | |
[pagina 353]
| |
Toen dante weder buiten kwam zocht hij de eenzaamheid op en gaf met smart zich over aan de treurige herinneringen, die zijne ziel bestormden. - o Florence! o mijn vaderland! - zuchtte hij met gevouwen handen en de oogen in tranen ten hemel gerigt - verstoot gij aldus uwe kinderen! Zult ge mij voor altijd dit ellendig bestaan op den vreemden grond laten voortslepen! Gij hebt mij gebannen, Florence! De velden door het zweet mijner voorouders vruchtbaar gemaakt hebt gij met zout bezaaid! Het huis waarin ik 't leven ontving hebt gij omvergehaald, en mijn hoofd op prijs gesteld!...En waarom dat alles? Alleen omdat ik u vrij en gelukkig wilde maken, en voor eeuwig de partijen wilde breidelen, die aan uw binnenste knagen! In naam der vrijheid hebt ge mij verbannen, toen ik, in naam der vrijheid, u van ketenen wilde ontslaan! Ondankbaar, driewerf ondankbaar vaderland! mijn verstand om u te regeren, mijn moed om u te verdedigen verloochent gij; maar mijn dichterlijk genie, dat u roem schenkt, in weerwil van u-zelf, kunt ge niet verloochenen! - Florence! de wereld zal eenmaal uwe trotschheid en uwe magt vergeten; maar nooit vergeet de aarde, dat gij dante hebt zien geboren worden! Als eene vlammende komeet zweeft mijn naam boven u, o valsche stad! Als in de omwenteling der eeuwen uwe bolwerken, gelijk die van Troje, worden nedergeramd; als uwe praalgebouwen, gelijk die van Herculanum en Pompeji in de aarde verdwijnen, zal mijn naam alleen den uwen doen leven van geslacht tot geslacht! De reiziger zal immer aan de oevers van den Arno met eerbied stil staan en in elken steen, in elk bemost overschot van een weleer prachtig gesticht de sporen van mijne wieg wanen te ontdekken. ‘Eere zij dante!’ zal de vreemdeling roepen, en die onsterfelijke kreet zal eeuwiglijk mijne vijanden van magtelooze woede doen sidderen! Als werktuigelijk keerde de dichter eindelijk naar zijne geringe herberg terug. De hospes kwam hem nederig buigend te gemoet en dante, niet gewoon aan zulk eene beleefde ontvangst, zag hem vragend aan. - Monseigneur, Messire, welke anderen titel moet ik u geven - sprak de herbergier - er is een page hier geweest om u van wege Monseigneur enguerrand de marigny te ver- | |
[pagina 354]
| |
zoeken, de uitnoodiging, welke hij u gedaan heeft, niet te vergeten. - Niets anders? - vroeg dante. - Niets anders! Alsof dit verzoek niet zeer veel ware! - Wat kunt gij meer verlangen? Eene uitnoodiging van den gunsteling des Konings, van den Kamerheer van Frankrijk, Kapitein van de Louvre en Intendant der Financiën en gebouwen. De uitnoodiging van een man, die zijne hand maar heeft te openen om goud te doen regenen! - Kunt ge mij eenig avondeten doen geven? - Monseigneur! ik heb gebraden wild en gevogelte; gerookte worsten van Reims, vruchten, conserven en overheerlijke Piemontsche kaas. - Kaas van Piemont! Den weg naar Florence! Geef mij mijne lantaren en zend mij brood met een stukje van uwe kaas. - Helaas! - zuchtte de waard - dat is een edelman die als een bedelaar leeft! Als de Hemel hém Intendant van Financiën deed worden zouden onze spaarpotten beter dan nu zijn gevuld! | |
1315.Dertien jaren later was de geregtszaal van het Parlement weder met talrijke aanschouwers gevuld; maar de nieuwsgierigheid der menigte had nu eene geheel andere oorzaak; want de zitting betrof de eer en het leven van den aanzienlijksten der vroegere ministers. Na den dood van filips de Schoone (in 1313) misbruikte de Graaf van Valois, oom van diens opvolger, het vertrouwen van den jeugdigen lodewijk X, om den val te bewerken van enguerrand de martigny, dien hij haatte. De schatkist was ledig, en hij beschuldigde hem van verduistering van 's rijks penningen. De geschiedschrijvers van dien tijd verhalen, dat de Koning, in den vollen raad, vroeg, waar de opbrengsten der belastingen en tienden gebleven waren, en daarop van den Graaf van valois ten antwoord kreeg, dat martigny er het beheer van had en er rekenschap van moest doen. - Ik ben daartoe gereed. - sprak deze. - Doe ze dan terstond! - hernam de Graaf. - Ik heb - antwoordde de martigny - een groot gedeelte er van aan u ter hand gesteld, en het overige is ten nutte van den Staat uitgegeven. | |
[pagina 355]
| |
Toen schold de Graaf den Minister voor een logenaar, en de martigny de tegenwoordigheid des Koning en den rang zijns tegenstanders vergetende, schold hem terug. Dadelijk trok deze den degen. Men scheidde hen; doch na dit tooneel overreedde de Graaf, zonder veel moeite, den Koning, om den Intendant aan het misnoegen des gedrukten volks op te offeren. De martigny werd daarop in 's Vorsten paleis gevangen genomen en naar de Louvre gevoerd, waarvan hij Gouverneur was. Eene door den Graaf benoemde Commissie werd met het onderzoek der zaak belast. Bij afkondiging met trompetgeschal werd ieder uitgenoodigd om zijne grieven tegen den gevangen Minister in te leveren. Er kwam niemand; toch zette men, op verdichte beschuldigingen zonder eenig bewijs, het zoogenaamde regtsgeding voort. Te vergeefs vroeg enguerrand om gehoord te worden. De Koning wilde hem doen hooren, doch valois onderdrukte 's Vorsten neiging tot regtvaardigheid. - ‘Sire! Sire!’ - zeide hij - neem u in acht! Men doodt de roofvogels, zonder zich aan hun gekras te storen. De bewijzen waren te zwak om de martigny te veroordeelen; de boosheid nam dus andere middelen te baat. Bedienden van den Graaf, en daartoe omgekocht, verklaarden dat de echtgenoote en zuster van den gevangene toovermiddelen bezigden om hem te bevrijden, en daartoe de beeldtenissen des Konings en van valois hadden verbrand.Ga naar voetnoot(*) Deze beschuldiging, hoe dom, zelfs in dien tijd, was voldoende om beide die ongelukkige vrouwen in den kerker te doen werpen, en om de Commissarissen het doodvonnis over de martigny te doen uitspreken. Maar het was nog niet genoeg den ongelukkige te vermoorden; hij moest op de schandelijkste wijze sterven. Het vonnis verwees hem om te worden opgehangen aan de galg, die hij-zelf, als Magistraat, ten schrik der boosdoeners, op den heuvel van Montfaucon had doen oprigten. | |
[pagina 356]
| |
Om van dit vonnis kennis te nemen zat het Parlement op den 3den Mei 1315, en het deelnemend volk verdrong zich om den uitslag te hooren. Eene sombere stilte heerschte onder de menigte. Zoo als zij de martigny beschimpt had, toen filips de Schoone hem met zijn vertrouwen vereerde, zoo stelde zij nu belang in zijn lot, nu hij een bedroevend voorbeeld was van de onzekerheid en wisselvalligheid der fortuin. Alle soorten van standen waren in en rondom het geregtshof bijeen. Onder de groepen van studenten en pages zag men burgers en handwerkslieden, hovelingen, schuitenvoerders en visschers vermengd, en angst en rouw stonden op alle gezigten te lezen. Op een der treden van de trap die naar de poort van het paleis geleidde zat een vreemdeling in een wijden kapmantel gehuld; zijne donkere blikken schenen elk die uit de groote zaal kwam te ondervragen. Het volk week op zijde, toen één der pleitbezorgers in zijn deftig gewaad naar buiten kwam; maar de vreemdeling trad integendeel op hem aan, en zijn kap afwerpende vroeg hij: - Seigneur raoul de prestes! is het werk des onregts reeds volbragt? - Hoe, Seigneur dante! - riep deze uit, van verbazing een stap terug gaande - Gij hier! Wat doet gij in dit Capernaum? - Mijn pligt. - sprak de Dichter - Ik heb het lot van den edelen de marigny eerst laat te Parma vernomen; maar besloot terstond om naar Parijs te gaan. Zoo kwam ik hier. Is het te laat? Wat heeft men in den Areopagus beslist? - Het Parlement heeft het vonnis, dat onzen beklagenswaardigen vriend veroordeelt, bekrachtigd. Nooit werd er een boosaardiger geveld. Als de regtvaardigheid zich hier openbaarde, zouden de muren instorten, gelijk die van Jericho. - De marigny veroordeeld! Dat is niet mogelijk! Meester raoul! gij hebt zeker niet wel verstaan. Sterfelijke regters moeten immers rekenschap doen aan den Onsterfelijken!.... - Hij is veroordeeld, Seigneur alighieri! het is maar al te waar: mijne ooren hebben de uitspraak gehoord; mijne oogen hebben zijne moordenaren in hunne vreugde aanschouwd, en morgen, op dit uur, hebt gij uwen beschermer en ik mijnen vriend reeds verloren. - Veroordeeld! Uwe welsprekendheid, Meester raoul! heeft | |
[pagina 357]
| |
dan gefaald! Die welsprekendheid zou den schuldige redden; hoe veel te eer dan den onschuldige!.... - Beducht dat mijne vriendschap hem baten mogt, hebben zijne vijanden mij in de conciergerie doen sluiten, en 't is hunne wreedheid alleen, die mij thans in vrijheid heeft gesteld, om de bekrachtiging van het vonnis, dat de marigny van het leven beroofd, magteloos aan te hooren. - Vloek over hen! Maar dat vonnis mag niet worden uitgevoerd! Gij moet tot het volk spreken; zijn moed ontvlammen; zijn medelijden opwekken! Help mij, raoul! Dat wij deze blokken bezielen! In die bewogene harten vonken van regt en barmhartigheid werpen! Als deze werklieden met hunne gewrichten van ijzer mij volgen, zal de galg voor dezen mordechaï opgerigt spoedig de nieuwe hamans torschen, die het heiligdom des regts door hunne gewetenloosheid bezoedelen! Kom raoul! Eere zij God! Schande en dood aan de boozen! - Stelt gij u Parijs als Florence voor? Meent gij dat ook hier duidelijk begrepen partijen bestaan? In 's hemels naam kom terug van die dwaling! Misschien bewoogt gij eenig gemeen, immer tot opstand gereed in de hoop op regeringloosheid; maar nooit de wezenlijke burgers, die boven alles rust en orde begeeren. Ook, hoe vurig ik met u wensch onzen vriend gered te zien, noch zijn leven, noch ook het mijne zou ik willen koopen ten koste van een burgerkrijg. - Dus moet hij dan omkomen! Als stille aanschouwers moeten wij ons scharen achter de schandelijke kar, die den onschuldige naar de moordplaats voert! - Wij moeten ons buigen voor de wet, en bij zaken naar de wet beslist zwijgen. Dat is mijn pligt en de uwe nog meer, die hier een toevlugtsoord gevonden hebt. Zoudt gij voor genoten gastvrijheid tweedragt en verderf stichten?! - Het zij zoo; ik onderwerp mij. Maar breng mij bij het gezin van den rampzalige. Ik moet dat zien. - Gaarne. - sprak de advocaat - Volg mij; aan die begeerte kan voldaan worden. Ofschoon zij bijkans gefluisterd hadden was hun gesprek toch ten deele gehoord, en ging de mare der bekrachtiging van groep tot groep. De algemeene verontwaardiging begon een dreigend aanzien te krijgen, toen eene compagnie boogschutters, | |
[pagina 358]
| |
door hellebaardiers ondersteund, en met den Graaf van valois-zelven aan het hoofd, het paleis deed ontruimen en de menigte daar buiten terug en uit elkander dreef. Dante en raoul de prestes kwamen intusschen aan een gering huis op den Mont-Saint-Hilaire, de nederige woonplaats van de echtgenoote, zuster en kinderen des ongelukkigen. Eene oude dienstbode deed open en bragt hen in eene achterkamer, waar de beklagenswaardige familie bijeen was. - De Goedertierne zij met u! - sprak raoul. - Hij schenke u kracht van ziel, evenredig aan uwe rampen! - Ik versta u! - sprak Mevrouw de marigny - Het Parlement heeft het vonnis der Commissie bekrachtigd! Op deze woorden barstten allen in tranen uit. Dante beschouwde met aandoening dit tooneel van diepe smart. - Weest sterk! - hernam raoul - Volgt uwen echtgenoot, uwen broeder na, in godvruchtige onderwerping! Toont u zijner waardig! De Heer bereid hem den onvergankelijken palm der overwinning. Ook op de aarde zal hij dien verwerven: de nakomelingschap zal in hem nog meer den burger dan den martelaar vereeren. Helaas, de wanhoop wil redding; maar is niet toegankelijk voor woorden van troost. - Ik breng u - vervolgde hij - een balling dien gij weleer in uw paleis hebt ontvangen: dante alighieri, de Toskaansche homerus is hier gekomen om de marigny ware het mogelijk geweest te redden. Met het zwaard in de hand wilde hij zijn beschermer en vriend aan diens beulen betwisten. Dat zou voor hen beiden en voor allen noodlottig zijn geweest; maar ik heb hem herwaarts gebragt; want het is zoet in zulk eene droefheid bezocht te worden door hen aan wier verheven geest de Almagtige de toekomst der wereld schijnt vertrouwd te hebben. - Dank, dank voor uw mededoogen, Seigneur alighieri! - riep de ongelukkige gade uit - Dank voor uw liefdevolle gehechtheid! Wij zullen wat gij voor ons hebt willen doen, nimmer vergeten. - Het is juist vijftien jaren geleden - sprak dante - dat de marigny mij aansprak en in zijn paleis noodigde; waar | |
[pagina 359]
| |
hij mij alles aanbood, wat door mecenas weleer werd aangeboden aan mijn vader en leidsman virgilius. Ik wenschte mijn vaderland, ten minste zijne grenzen, weder te zien: - de marigny schonk mij een gouden staf, en behandelde mij vorstelijk. De gedachte aan zijne edele gastvrijheid en weldaden zal mij nooit verlaten. Gelukkig, wanneer ik thans een gedeelte van mijne schuld zal mogen aflossen. Ik kan, helaas, uwen echtgenoot, uwen broeder niet redden; maar ik kan ten minsten u en de kinderen van mijnen vriend tegen het verschrikkelijke van de armoede beveiligen. o Volgt mij! Florence uitgezonderd, dat mij gebannen heeft, betwisten al de steden van Toscanen en Lombardije elkander mijn bezit: Ravenna biedt mij een paleis aan; de Hertog van Milaan wil den last der regering met mij deelen; Venetië heeft mij op zijn gouden Boek ingeschreven, en wil mij plaatsen als Dichter, en tot Admiraal over zijne vloot benoemen; Rome, dat weder een Senaat verlangt, noodigt mij, door afgevaardigden, om het Kapitool, den zetel der Dictatuur, en het altaar der overwinning te komen herstellen....Ik heb die schitterende aanbiedingen afgeslagen; want ook op mijn hart heeft een adder zijn venijn gestort; maar gaat met mij, en ik wil alles aannemen. Mijne kruin zal den dichterlijken lauwerkroon afwerpen, om den hoofdband des Dictators, of de helm des krijgsmans te aanvaarden, en ik zal u in Italië zoo hoog plaatsen als gij in Frankrijk zijt geplaatst geweest. Dante sprak aldus met eene buitengewone verheffing. Zijn blik, gebaren en stem, alles aan en in hem beantwoordde aan de vurige geestdrift en betooverende zoetvloeijendheid des dichters en aan het ontembaar krachtgevoel van het geëerbiedigd hoofd eener Staatspartij. - Ontvang mijnen dank - antwoordde de gade van de marigny - mijne zuster, mijne kinderen, noch ik zullen ooit uwe edelmoedige aanbiedingen vergeten. Maar alles legt ons den pligt op, Frankrijk niet te verlaten. Hier zal het overschot mijns echtgenoots rusten, en wie beseft beter dan gij wat wij aan zijne assche en nagedachtenis verschuldigd zijn. Dit hoorende liet dante het hoofd op zijne borst zinken. - Gij hebt gelijk, edele vrouw! - hernam hij somber, na eene poos - Maar kan ik dan niets voor u doen? | |
[pagina 360]
| |
- Dante! - antwoordde zij, diep bewogen - deze mijne twee kinderen bemin ik, zoo als slechts eene moeder beminnen kan; welnu, indien het mij niet gelukt de eer van hunnen naam, en hen-zelven te herstellen in hunne bezittingen, dan zal ik die kinderen aan u zenden, om uwe aangenomen kinderen te zijn; terwijl ik in een klooster hunnen vader beween en God bidde voor hen en voor u.Ga naar voetnoot(*) - Die heilige belofte aanvaard ik - antwoordde dante met vuur - en ik reken er op dat gij ze niet zult vergeten. - En toen zijn kaproen afnemende, dat de gouden kroon zigtbaar werd, hem onlangs door Rome geschonken, vervolgde hij: - Vaarwel, edele Vrouw! ik keer naar Italië terug, en indien ge mij eenmaal uwe kinderen aanvertrouwt, zend hen alsdan aan dante alighieri....op het Kapitool. Dit gezegd hebbende opende de banneling zonder verderen afscheidsgroet de deur en ging heen. Des anderen daags zag op de hoogte van Montfaucon een man het schandelijke doodvonnis aan de marigny voltrekken. Niet verre van hem af stond ook de Graaf van valois, de aanlegger en bewerker van dien Godvergeten moord. Toen het vonnis voltrokken was, ging de man op den Graaf af en sprak hem aan: - Graaf van valois! uwe goddeloosheid zal haar loon erlangen. Gij zult ellendig sterven;Ga naar voetnoot(†) doch daarmede zal uwe straf niet eindigen: God zal u straffen in de eeuwigheid, en ik zal u straffen op deze aarde. Tot aan het einde der eeuwen zal ik uwe gedachtenis doen vervloeken. - Arme gek! Wie zijt gij? - vroeg de Graaf. - Ik ben dante alighieri. - was het eenvoudige maar fiere antwoord. De Graaf stond verbaasd en zag voor zich, maar toen hij weêr opzag was de dichter onder de menigte verdwenen. Dante hield woord. In zijn ‘Paradijs’ heeft hij het ideaal van een groot Minister en Staatsman geschilderd: - dat is enguerrand de marigny. In zijne ‘Hel’, daarentegen, schildert hij een trouweloos regter en verraderlijk raadsman der kroon, en sleept dien naar het galgenveld, en werpt hem in de gloeijende klaauwen des Satans: - dat is de Graaf van valois. (Uit het Fransch.) |
|