Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1853
(1853)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 328]
| |
Ieder zorge voor zich, en God voor ons allen!
| |
[pagina 329]
| |
ik er eens een eind aan maken, en voor eduard de matigheidsgelofte afleggen, om toe te zien dat hij niet naar de verkeerde wegen afdwale, waarover gij zoo gevoelvol geredeneerd hebt. - Ik geloof gaarne - zeide melton, terwijl hij een schalkschen blik op haar wierp - dat gij de beste waarborg zijt, dien hij voor zijne matigheid hebben kan; doch niet ieder is zoo gelukkig, nichtje! - Welnu, melton! - hernam eduard - vermits er dan zoo uitstekend voor mijn goed gedrag en mijne nuchterheid gezorgd is, moet gij uwe logica en welsprekendheid maar aan een minder gelukkigen ten koste leggen. Hiermede nam het gesprek een einde. - Die melton is toch een goed mensch, zonder eenig egoïsme! - zeide eduard, toen zijn vriend vertrokken was. - Ja, hij is zoo goed, als de dag lang is - antwoordde auguste - maar met dat al toch een weinig vervelend. Och, die misselijke matigheids- en afschaffingswoede! Men hoort van niets anders meer. Matigheids-couranten, matigheidstraktaatjes, matigheids-societeiten, matigheids-dit en dat - ja zelfs matigheids-zakdoeken voor heeren en dames! De wereld begint onmatig te worden in de matigheid. - Wij kunnen dat alles missen, auguste! Na de belofte die gij voor mij hebt afgelegd, heb ik van de verzoekingen niets te duchten! In den toon, waarop dit gezegd werd, lag eene hartelijkheid, die auguste een blos op de wangen joeg en het nedergelegde handwerk weder deed opvatten en ijverig voortzetten. Daarop sprak eduard nog van een ‘beschermëngel’, en zeide meer zulke dingen, die wel volstrekt niet méér nieuws behelzen dan eene afschaffingspreek, maar toch in zekere omstandigheden altijd het aantrekkelijke der nieuwheid schijnen te bezitten. Zoo kwam het dat eduard en auguste, nog eer een uur verloopen was, het begin van hun gesprek vergeten en zich geheel in het land der zoete verwachtingen en schitterende droomen verdiept hadden, hetwelk jeugdige gelieven omringt, eer zij van den boom der kennisse gegeten en de ervaring des levens verkregen hebben. | |
[pagina 330]
| |
Eduard howard was een jong man, die in den kring waarin hij zich bewoog, door zijne schitterende talenten en innemende manieren, eene der eerste plaatsen bekleedde. Hoewel geen vermogen of belangrijke familiebetrekkingen bezittende, was hij toch daar, alwaar aan dergelijke verdiensten gewigt werd gehecht, een der toongevers geworden, en de vrijheden en voorregten, aan dezen toegekend, waren geheel te zijner beschikking. Auguste elmore muntte uit in alles wat tot den werkkring der vrouw behoort. Zij was eene wees en van hare vroege jeugd aan het genot van een onafhankelijk vermogen gewoon. Dat verhoogde zonder twijfel in menig oog den glans van hare uitstekende persoonlijke hoedanigheden, en deed haar den vleijenden eerbied verwerven, dien men aan schoonheid met rijkdom vereenigt pleegt te bewijzen. Ook met de gaven des geestes was zij rijkelijk bedeeld; ofschoon die, bij gemis van aanleiding, geen andere ontwikkeling hadden ontvangen dan een zoodanige, door welke men in de hoogere gezelschapskringen kan schitteren. Een natuurlijk gezond verstand, een zelfstandig oordeel en een fijn gevoel, hadden haar voor loszinnige oppervlakkigheid en tevens voor koude hardvochtigheid bewaard. Zij was beter geschikt om te leiden en invloed uit te oefenen, dan om geleid te worden en zich aan den invloed van anderen te onderwerpen. De algemeene verwachting had dit paar jonge menschen, die in alle opzigten bij elkander schenen te passen, voor elkaêr bestemd en zij had zich ook niet bedrogen. Eenige maanden na het medegedeelde gesprek hadden de feestelijkheden van hunne echtverbindtenis plaats. Zelden waren jeugdige echtelingen met gelukkiger uitzigten het huwelijksleven ingetreden. De liefde, die bij menschen van een sterk karakter ernstige gewaarwordingen opwekt, had hen een nadenkend oog op de toekomst doen slaan; en wanneer zij een blik wierpen op hun volgend leven, of spraken van de in het ver verschiet vóór hen liggende dagen, dan waren hunne denkbeelden en plannen zoo verstandig, als de plannen en denkbeelden zijn kunnen, die alleen voor dit leven, zonder de gedachte aan een ander en hooger leven, gevormd worden. Een tijdlang trok hunne uitsluitende liefde voor elkander | |
[pagina 331]
| |
hen van het gezellig leven met al zijne aanlokselen en verleidingen geheellijk af. Menig lange winteravond verliep voor hen onder zalig genot in het kalme huiselijk verblijf, waar zij met elkander lazen en zongen, en van het verledene spraken, en van de toekomst droomden. Maar hoe het ook met de theorie der sentimentalisten schijne te strijden, het is toch eene waarheid, dat twee menschen op den duur geene voldoening kunnen vinden in altijd en alleen met elkander te spreken, en dat is vooral waar bij dezulken voor wie de prikkel der afwisseling vroeger eene levensbehoefte was. Na eenigen tijd begon het jonge paar, zonder van de liefde voor elkander iets verloren te hebben, weder te beantwoorden aan de herhaalde uitnoodigingen om in de gezellige kringen te verschijnen, en het aangenam gevoel van trotsch op elkander te kunnen zijn, verhoogde telkens het genoegen van den terugkeer in de huiselijke stilte. Als bewonderende blikken de bevallige bewegingen der rijzige vrouw volgden, als elke kring, waarin zij verscheen, haar fluisterend de schatting zijner hulde bragt, dan gevoelde eduard zich daardoor veel méér vereerd, dan door den vleijendsten lof dien men hem-zelven had kunnen toezwaaijen; en als men jegens auguste de gezellige talenten en conversatiegave van haren echtgenoot prees, kon zij de verzoeking niet wederstaan hem, zelfs nog meer dan zijn eigen smaak hem daartoe zou hebben aangezet, tot het bijwonen van gezelschappen op te wekken. Helaas! geen van beiden kende het gevaar eener gestadige overspanning: zij bedachten niet, dat zij, door het verzaken der stille en eenvoudige genoegens van hun huiselijk leven, het geheele kapitaal van hun geluk in gevaar bragten. Het eerste en grootste gevaar voor den huiselijken vrede ligt in de voldoening van den eersten wensch naar buitengewone prikkels, die, hetzij ze van stoffelijken of van zedelijken aard mogen zijn, toch altijd eene verderfelijke uitwerking hebben. De man of de vrouw, voor wien dagelijksche opwinding, van welken aard ook, eene behoefte geworden is, heeft den eersten stap ten verderve gedaan. Die behoefte maakt de vrouw ongelijk van humeur; ontevreden met de stille pligten van het huiselijke leven; uithuizig en vermaakziek: den man daarentegen brengt | |
[pagina 332]
| |
zij tot het misbruik van opwekkende middelen, die de krachten van ligchaam en ziel gelijkelijk ondermijnen. Auguste, die op de deugd van haren echtgenoot met innige liefde vertrouwde, zag geen gevaar in de onafgebroken reeks van uitnoodigingen, waardoor hij allengs van de meer ernstige zorg voor zijne zaken, van de gestadige vorming van verstand en hart, en van de liefde tot haar-zelve werd afgetrokken. Reeds vertoonde zich de wolk, de voorbode van toekomstige storm en duisternis - niet grooter dan eene menschenhand - aan haren gezigtëinder; maar zij was te vol vertrouwen op hem en op haar eigen kracht, om die te ontwaren. Eerst toen moederzorgen en moederpligten haar aan het huis begonnen te binden, gevoelde zij met eene verrassende gewaarwording van angst, dat met haren echtgenoot eene verandering had plaats gehad; hoewel die verandering haar ook nu nog zoo onbepaald en nevelachtig voorkwam, dat zij ze niet met woorden kon uitdrukken. Zij nam die verandering waar met dat prophetisch gevoel, hetwelk aan het vrouwelijke hart de eerste verandering in den polsslag der liefde openbaart, al is zij ook zóó gering dat geen andere hand haar nog zou kunnen ontdekken. Eduard was nog altijd vol liefde, teederheid en bewondering jegens haar; en wanneer hij al de kleine zorgen voor haar had, die haar toestand vorderde, of zijnen zoon liefkoosde, dan gevoelde zij zich tevreden en gelukkig. Maar toen zij ontwaarde dat de gezellige kring zelfs zonder haar de oude aantrekkingskracht voor hem behield, en dat hij haar verlaten kon om zich daarheen te begeven, toen zuchtte zij, bijkans zonder te weten waarom. - ‘Ik ben niet zelfznchtig genoeg’ - sprak ze bij zich-zelve - ‘dat ik hem van een genoegen zou willen berooven, omdat ik er niet in deel; maar eenmaal heeft hij mij toch gezegd, dat er, waar ik niet ben, ook voor hem geen genoegen te vinden was. Helaas! zou het waar zijn, wat ik zoo dikwerf gehoord heb, dat zulke gevoelens niet eeuwig kunnen duren?’ - Arme auguste! Zij wist niet hoe veel reden tot beduchtheid zij had; zij zag niet, aan welke verleiding haar man blootgesteld was in de kringen, waar de prikkelende kracht van vernuft en geest dikwijls nog verhoogd werd door den voor zijn welzijn veel te drok rondgaanden beker. | |
[pagina 333]
| |
Reeds had eduard zich met eene mate van onnatuurlijke opgewondenheid gemeenzaam gemaakt, die de grenzen der dronkenschap nabijkwam, en toch, door zelfvertrouwen blind, dacht hij aan geen gevaar. De reiziger die aan den Niagara geweest is, heeft voorzeker in de rivier boven den waterval de plaats opgemerkt, waar de eerste schuimende golven de afdalende vaart der wateren aankondigen. Hier is alles schoon en heerlijk en schitterend, en de in den zonneschijn dansende en dwarrelende golven schijnen met den geest van een nieuw leven vervuld te zijn, maar geenszins een vreeselijken afgrond te gemoet te snellen. Zoo gevoelt men ook bij den ingang tot de onmatigheid, die ligchaam en ziel in het verderf stort, als ware het de veerkracht en jeugdige opgewektheid van een nieuw leven, en de argelooze schipper ziet opgetogen zijn vaartuig op de golven wiegen, zonder te weten met welk een onverbiddelijken spoed, en met wat onwederstaanbaar geweld de verraderlijke stroom hem buiten het bereik van hoop en redding voortstuwt! In dit tijdperk van eduards leven zou een verstandig vriend, moedig genoeg om ook hem-zélven op het gevaar opmerkzaam te maken, dat door elk ander werd opgemerkt, hem nog hebben kunnen redden. Maar zulk een vriend was er niet in den kring van zijne bekenden. Hun algemeene leus was ook: ‘Ieder zorge voor zich, en God voor ons allen.’ Wel zag men menigeen bedenkelijk het hoofd schudden, en Mijnheer a. betreurde tegen Mijnheer b., dat een zoo veel belovenden jongen man op den weg scheen om zich te ruïneren; maar de een was ‘niet gemeenzaam genoeg met eduard’; de ander ‘vond het onderwerp te teeder, om er over te spreken’, en daarom lieten zij het bij een vriendschappelijk beklag, en gingen hun eigen weg. En toch had eduard aan de met uitgezochte wijnen kwistig bezette tafel van Mijnheer a. het eerst de uitwerking van den buitengewonen prikkel gevoeld; - en toch waren in het huis van Mijnheer b. de gezellige bijeenkomsten begonnen, die later in een openbaar hôtel eene geschiktere plaats vonden. Aldus vergezelt de matige, zich-zelf beheerschende, die door zijn koud gestel van de zucht naar overmatig genot vrij is, den hartstogtelijke en ligt ontvlambare tot aan den rand des afgronds, en verwondert zich dan over diens gebrek aan zelfkennis en zelfbeheersching. | |
[pagina 334]
| |
Het was een koude winteravond. De wind floot eentoonig door de gesloten jalousiën van het vertrek, waar auguste zat. Alles wat haar omringde getuigde van elegantie en comfort; platen en prachtig ingebonden boekwerken lagen hier en daar ten toon; vazen met zeldzame en kostbare bloemen vervulden de kamer met heerlijke geuren, en schitterende spiegels vermenigvuldigden elk voorwerp. Alles verkondigde weelde en rust; alles - behalve het bezorgde angstige gelaat der vrouw. Reeds was het laat en zij had vele lange uren op haren echtgenoot gewacht. Zij staarde op haar gouden met diamanten omzet repetitie-horologie: middernacht was reeds lang voorbij, en zij zuchtte diep bij de gedachte aan de zalige avonden weleer met elkander doorgebragt; bij een blik op de boeken, die zij te zamen gelezen hadden; op hare thans verstomde piano-forte; op hare zwijgende harp; en bij de gedachte aan al wat hij in de dagen, toen zij voor elkander de geheele wereld waren, gezegd en hoe hij dus sprekende haar aangezien had. In die treurige droomen werd zij door een hard geklop aan de huisdeur gestoord. Zij snelde de kamer uit, en was aan de deur toen die geopend werd, maar deinsde verschrikt terug voor hetgeen zij zag: - het waren vier mannen, die haren echtgenoot droegen. - Dood! Hij is dood! - gilde zij buiten zich-zelve. - Neen, Mevrouw! - sprak een der mannen - maar het ware voor hem misschien wenschelijker dood te zijn, dan in zulk een staat. Als een bliksemstraal uit helderen hemel trof de akelige waarheid de ongelukkige. - Zonder eenige aanmerking of vraag wenkte zij naar de sopha in het woonvertrek en haar man werd daarop nedergelegd. Zij sloot de deur, en toen zij de stappen der vreemden niet meer hoorde, wendde zij zich naar de sopha en staarde in sprakelooze bedwelming op het gelaat van haren bewusteloozen man. Zij twijfelde niet meer aan haar verschrikkelijk lot: in 't verschiet zag zij het verwelken van hunne liefde, het verderf van hare kinderen, de schande en ellende van den man harer liefde. In magtelooze wanhoop zag zij rond; want zij doorgrondde de kracht der ondeugd, in wier strikken hij gevangen was. Gelijk de mensch die tegen de golven worstelt en er in wegzinkt een laatsten blik werpt op den groenen zon- | |
[pagina 335]
| |
nigen oever en het vriendelijke landschap dat uit zijnen horizon dreigt te verdwijnen, zoo overzag zij in één oogenblik al de tooneelen van hare vroegere gelukkige dagen, en in de bitterheid van hare smart barstte zij in tranen en de kermende bede uit: ‘Barmhartige God, help mij! Red hem! o Red mijnen echtgenoot!’ Auguste was eene vrouw van meer dan gewone geestkracht, en nadat de eerste, hevigste aanval van smart voorbij was, besloot zij, in die zoo vreeselijke krisis niets voor het heil van man en kroost onbeproefd te laten. - ‘Als hij ontwaakt’ - sprak zij in zich-zelve - ‘dan wil ik hem waarschuwen, en bidden, en smeken, en mijn gansche hart voor hem uitstorten. Mijn arme eduard! Gij zijt op een dwaalweg gebragt en in 't verderf gelokt; maar gij zijt ook te goed, te edel, om een offer te worden van de ondeugd, zonder er tegen gestreden te hebben.’ Het was den volgenden morgen reeds laat toen eduard uit de bedwelming begon te ontwaken, waarin hij gelegen had. Langzaam opende hij de oogen, rigtte zich verschrikt overeind en zag schuw in de kamer rond, tot dat hij den ernstigen en treurigen op hem gerigten blik zijner gade ontmoette. Nu herinnerde hij zich het voorgevallene, en een blos van schaamte verspreidde zich over zijn gelaat. Er heerschte eene diepe stilte; maar auguste viel hem spoedig bitter weenende om den hals. - Gij haat mij dus niet, auguste? - vroeg hij treurig. - Ik u haten! - o Nooit! - Maar ach! eduard! eduard! wat heeft u zoo op het dwaalspoor gebragt? - Auguste! Gij hebt eenmaal beloofd, de schutsëngel mijner deugd te worden. Gij zijt dat, en zult het verder voor mij zijn. O, auguste! Uwe oogen hebben iets aanschouwd, dat zij nooit weder zullen zien - nooit - nooit - zoo waar God mij helpen moge! - sprak hij, en zag met plegtigen ernst ten hemel op. En toen auguste dat edele gelaat, die warme uitdrukking van opregtheid en berouw aanschouwde - kon zij toen twijfelen of haar echtgenoot gered was? Maar eduards plan van verbetering had een groot gebrek. Het bestond slechts in het beperken en matigen, niet in het volstrekt afzien van het genot. Hij begreep niet de noodzakelijkheid om zich geheel aan de gezelschappen te onttrekken, | |
[pagina 336]
| |
waar hij de verzoeking het eerst ontmoet had; hij bedacht niet, dat, waar de regelmatige omloop des bloeds en het evenwigt der zenuwen aldus gestoord zijn, eene dubbele neiging bestaat om aan de verleiding toe te geven; zoodat de mensch dikwerf weder haar speelbal wordt bij de eerste noodlottige ontmoeting. Het is eene groote dwaling, alleen dien graad van ligchamelijke prikkeling waardoor het vermogen van den geest geheel vernietigd wordt, onmatigheid te noemen. Uit hetgeen men te vaak slechts eene matige opwekking noemt, ontstaat een toestand van zenuwachtige prikkelbaarheid, die - even als de eerste waarschuwende kenteekenen der moordende cholera, - soms langen tijd voorafgaat, en waarin de levenskrachten elkander onopgemerkt verteren, en elk oogenblik onherstelbaar kunnen wegzinken. In dien toestand ziet men menigwerf de ziekelijke drift van een overprikkeld gestel tot hartstogtelijke speelzucht of onzinnige speculatiewoede overslaan. Ontevreden met den gezonden regelmatigen loop der zaken en de wetten eener langzaam aangroeijende maar stevig gegrondveste welvaart, laat de verdoolde, door de opgewonden fantasie zich verlokken tot ontëerende waagstukken, met fabelachtige winsten aan den eenen, volslagen verderf aan den anderen kant. En wanneer het verderf, gelijk maar al te dikwijls gebeurt, dáár is, dan wordt bandelooze wanhopige onmatigheid ook weder het rampzalige middel, waartoe men zijne toevlugt neemt, om het folterend gevoel van te leur gestelde hoop en vertwijfeling te verdooven. Zoo ging het ook met eduard. Hij had alle lust tot geregelde bezigheid verloren, en besteedde het grootste deel van zijn vermogen aan eene schitterende destijds algemeen in den smaak vallende speculatie; en toen hij zag dat eene naderende krisis hem met volslagen ruïne en armoede bedreigde, nam hij zijne toevlugt tot de verderfelijke opwekkende middelen, die hij, helaas! nooit geheel had vaarwel gezegd. Omtrent dezen tijd bragt hij eenige maanden door in eene andere stad, ver van vrouw en kinderen verwijderd, terwijl de verraderlijke kracht der verleiding dagelijks aanwies, en hij door kunstmatige prikkels de afnemende krachten van zijnen geest en zijn zenuwgestel zocht te schragen. Eindelijk viel de slag, die niet alleen zijne schitterende droomen van rijkdom in rook | |
[pagina 337]
| |
deed vervliegen, maar ook zijn wezenlijken welstand vernietigde. Het door zijne vrouw ten huwelijk gebragte aanzienlijk vermogen verdween in één oogenblik, zoodat slechts een schamel penningske in zijne hand overbleef. Uit de stad, waar eduard vertoefd had om een wakend oog op zijne speculatie te houden, schreef hij aan zijne vrouw het volgende: ‘Auguste! 't Heeft alles uit! Verwacht niets meer van uwen echtgenoot; vertrouw niet langer op zijne beloften, want hij is voor u en voor zich-zelven verloren. Ons geluk is verdwenen. Uw vermogen, hetwelk ik met blinde onvoorzigtigheid op het spel heb gezet, is geheel te niet. Maar is dat het ergste? - Neen, neen, auguste, ik ben verloren, - naar ligchaam en ziel verloren, even onherstelbaar als de vergankelijke rijkdom, dien ik verspild heb. Eenmaal bezat ik gezondheid, kracht, energie, vastberadenheid; maar alles, alles is weg: ik heb mij aan datgene verslaafd, en dagelijks mij aan datgene overgegeven, wat mij eene bron van wroeging maar te gelijk eene toevlugt is in mijn onbeschrijfelijk rampzaligen toestand. Gij zult u het treurige uur herinneren, waarin gij vernaamt, dat uw man een dronkaard was. Uwen blik op dien ongelukkigen morgen....o, ik vergeet hem nooit! Maar de liefde verblindde u, en te spoedig keerde uw kwalijk geplaatst vertrouwen terug. IJdele hoop! Reeds toen was ik onherstelbaar bedorven. Ach! waarom hebt gij u aan mij verbonden! Waarom ben ik de vader van zulke kinderen, als gij mij geschonken hebt! Is er dan niets in uwe deugd en schoonheid, niets in de onschuld onzer kinderen, krachtig genoeg, om mij van den rand des afgronds terug te trekken? Neen, niets, niets! - Auguste, gij kent het vreeselijke knagen, de onverdragelijke pijn niet van dien alles overheerschenden hartstogt. Ik sluit mij op in mijne kamer; ik denk aan mijn dierbaar huis, - aan mijne schitterende verwachtingen, - aan mijne edele vrouw, den schat mijns levens, - aan mijne eigen onsterfelijke ziel; ik voel dat ik alles opöffer, - voel het met namelooze smart; - maar het uur komt, het uur der knagende behoefte - en alles is te vergeefsch. | |
[pagina 338]
| |
Zoo vreeselijk begon en eindigde de brief, die voor auguste het doodvonnis over haar geluk behelsde. Er zijn oogenblikken van smart, waarin zelfs het meest wereldschgezinde hart gedrongen wordt zich tot God te wenden. Auguste was eene edele, liefderijke, deugdzame vrouw, maar zij had slechts geleefd voor deze wereld. Gade en kroost waren haar dierbaarste goed, haar trots, haar alles geweest. Sterk in haar eigen krachten, had zij nooit de behoefte gevoeld naar een hoogere Magt om bijstand en geluk op te zien. Maar toen deze brief aan hare bevende hand ontzonk, en de wereld als een troostelooze woestijn voor haar lag, toen rigtte zij in | |
[pagina 339]
| |
hare wanhoop den blik hemelwaarts. - ‘Wat rest mij nu nog, waarvoor ik zou kunnen leven!’ - was de eerste gewaarwording die in haar hart opwelde; maar zij onderdrukte dit gevoel van onberaden smart, en smeekte den Almagtige om bijstand en sterkte; en hier begon de praktische bekendheid met de vertroostende waarheden der godsdienst, die van nu af aan eene geheele omkeering in haar karakter te weeg bragt. De mogelijkheid der blinde vergoding van eenig aardsch voorwerp werd door den diepen val van haren echtgenoot vernietigd, en auguste gaf zich met al de kracht van haren geest aan de bescherming van den Almagtigen Helper over. Zij volgde haren man, vond hem, en beproefde, hoewel vruchteloos, hem te redden. In het eerst had hij nog de gewone kortstondige vlagen van beterschap, die de hoop slechts verlevendigen om haar terstond weder te verijdelen. Maar daarop volgde het trapsgewijze verwelken des ligchaams; het stomp worden van het zedelijk gevoel en het geweten; de langzame maar zekere nadering eener afschuwelijke verdierlijking, waardoor de levensloop van den dronkaard zich kenmerkt.
Eenige jaren daarna werd een klein half vervallen huisje in eene der voorsteden van A*** door nieuwe bewoners betrokken. Het gezin bestond uit vier kinderen, wier gele, vermagerde gezigten en aandoenlijk gemis van kinderlijke vrolijkheid, getuigden van hunne vroegtijdige bekendheid met ellende en smart; uit eene verwelkte nedergebogen moeder, wier sombere weemoedige oogen, bleeke wangen en krampachtig zamengeknepen lippen van een langdurig en bitter lijden spraken; uit een vader met vervallen gelaat, wankelenden gang en die verharde ijskoude onverschilligheid, welke eene jaren lange gemeenzaamheid met ondeugd en misdaad verried. Wie, die eduard howard in den bloei zijns levens gezien had, zou in staat zijn geweest, hem in dezen rampzaligen vader te herkennen; of wie zou in deze onder smart en hartzeer wegzinkende vrouw de eenmaal zoo schoone, zoo schitterende, zoo algemeen bewonderde auguste gezocht hebben? En toch - menig verbitterd en gebroken hart kan het getuigen - bestaan zulke veranderingen niet enkel in de verbeelding! Auguste was haren man in vele wisselingen des lots en op | |
[pagina 340]
| |
vele omzwervingen getrouw gevolgd. Elke hoop op verbetering was vervlogen; zij had ál het walgelijke en afzigtelijke van den dronkaard - te stuitend om het te beschrijven - tot in de kleinste bijzonderheden met eigen oogen gezien, met eigen ooren gehoord; - want in de dronkenschap bestaat geen koninklijke weg: geen voorbehoud van grootheid van geest, gekuischtheid van smaak, of fijnheid van gevoel. Alles gaat gelijkelijk in den poel des zedelijken bederfs te gronde. Zij had zich met hem naar eene stad begeven waar zij geheel onbekend waren, om ten minste hunne vernedering te verbergen voor degenen, die hen in gelukkiger dagen gekend hadden. De lange, vreeselijke strijd, die al de hoop van haar leven vernietigde, had haar gevoel veredeld, en de omgang met God - den eenigen trooster in zoo diepe smart - had aan haar karakter eene waardigheid gegeven, die 't van niets anders zóó ontleenen kon. Innig beminde zij niet alleen hare kinderen; zij beminde hen met een heilige liefde, gelijk die ingegeven werd door het woord van Dien, die ook in het lijden volmaakt was: ‘Voor hen heilig ik mij-zelven, opdat ook zij geheiligd mogen worden.’ Armoede, bittere armoede, was hunne schreden gevolgd, en toch werd zij niet moedeloos. Talenten, die zij in hare gelukkige dagen slechts als een sieraad van hare weelde aangekweekt had, werden nu met de uiterste krachtsinspanning beoefend om in het levensonderhoud te voorzien, terwijl zij aan de herinnering van hare eigen opvoeding datgene ontleende, wat bij hare kinderen den grond voor vorming en beschaving van den geest konde leggen. Auguste was slechts weinige weken hier, toen haar verblijf door haren eenigen broeder gevonden werd, die, kort te voren van haren toestand onderrigt, nu trachtte haar over te halen, om haren onwaardigen man te verlaten, en bij hem eene toevlugt te zoeken. Toen hij haar dit voorstel deed, en onder het oog bragt, hoe zij van trap tot trap lager viel: dat zij door eene onvruchtbare pligtsbetrachting zich-zelve en hare kinderen al dieper en dieper in ellende stortte, - toen had zij een oogenblik een zwaren strijd te voeren. Zij wendde zich van hem af en zag peinzend naar buiten; doch weldra kreeg haar gelaat, waarop anders kalme onderwerping te lezen stond, eene uitdrukking van de grievendste smart. | |
[pagina 341]
| |
- Henry! - sprak zij, terwijl zij zich tot hen wendde - Nooit kan eene vrouw in een ander zoo gelukkig zijn geweest, als ik in hem was. Hoe kan ik dat vergeten! Wie heeft hem in die dagen gekend zonder hem te bewonderen en lief te hebben! De menschen hebben hem verzocht en verleid, en ik-zelf heb hem aangemoedigd om het pad des gevaars te betreden. Hij viel, en vond geen vriend die hem opbeurde. Ik smeekte hem dat hij zich zou verbeteren, en hij heeft het herhaalde malen beloofd, besloten en begonnen; maar hij werd op nieuw in verzoeking geleid: - ook zijn beste vrienden deden dat, ja terwijl zij zijn gevaar kenden. Zóó ver bragten zij hem als zij-zelve veilig konden gaan, en wanneer de magt van zijn prikkelbaar gestel hém dat punt van veiligheid en betamelijkheid deed overschrijden, dan stonden zij met koele verbazing daar bij, of oogden hem na met werkeloos beklag. Hoe vaak hebben gevoellooze vrienden hem tot een vernederenden val gebragt, en daarna tot wanhoop; door den ijskouden blik, het afgewend gelaat of den wreeden spot van hen, die door hun kalmer gestel en koeler bloed bewaard werden voor de strikken, waarin hij zich onder hunne oogen verwarde! Hoe, wanneer ik hem toen verlaten had! Welke rekenschap zou ik aan God kunnen afleggen? Ik ben zijne gade, en zal tot den laatsten ademtogt de zijne blijven. Als ik hem verlaat, dan weet ik dat zijn eeuwig verderf beslist is. Ik kan het nu niet doen; slechts een weinig, een klein weinig langer nog - ik zie, dat de ure komen moet. Ik weet dat mijn pligt jegens mijne kinderen mij verbiedt, ze hier bij mij te houden. Neem ze van mij weg - zij zijn mijn laatste troost op aarde, henry! - maar gij moet ze medenemen. Misschien, o God! moet ik hen weldra volgen; maar niet voordat ik nog ééne poging gedaan heb. Wat is dit aardsche leven voor een wezen, dat zoo veel geleden heeft, als ik? - Niets. Maar de eeuwigheid! o Henry! de eeuwigheid! - Hoe kan ik hem aan de eeuwige wanhoop ter prooi laten! Ik heb mij staande gehouden, terwijl mij het hart breken wilde. Ik heb mij onder alles, wat eene vrouw lijden kan, staande gehouden, maar die gedachte.... Zij brak af en scheen met zich-zelve te strijden; maar eindelijk werd zij door het gewigt der smart overweldigd; zij liet het hoofd op hare handen zinken, de tranen stroomden door | |
[pagina 342]
| |
hare vermagerde vingers heen, en haar geheele ligchaam werd door een krampachtig snikken geschokt. Haar broeder weende met haar, en waagde geene tweede poging om haar te overreden. Den volgenden morgen nam auguste afscheid van hare kinderen, en hoopte nog iets van het gevoel, dat misschien door hunne afwezigheid in het hart des vaders kon worden opgewekt.
Omstreeks eene week daarna verscheen auguste tegen den avond aan de deur van den rijken Mr. l***, wiens vorstelijke woning een van de sieraden der stad A*** was. Eerst toen zij in de schitterende zaal binnentrad herkende zij in Mr. l*** eenen man, dien zij en haar echtgenoot vroeger in de gezellige kringen meermalen ontmoet hadden. Zij was zoo veranderd, dat Mr. l*** háár niet herkende. Hij bood haar medelijdend eenen stoel aan en verzocht haar, de t'huiskomst zijner vrouw af te wachten, waarop hij zich tot eenen heer wendde met wien hij gesproken had en het afgebroken gesprek vervolgde. - Neen, dallas! - zeide hij - in dit opzigt verlangt gij iets dat onmogelijk en bovendien geheel doelloos is. De maatschappij laat zich niet veranderen en verbeteren, door dat elk op zijnen naaste tracht te werken, maar wel door dat ieder voor zich-zelven zorgt. Gij en ik zijn het, mijn vriend! die bij ons-zelven beginnen moeten, en ieder ander moet hetzelfde doen, dan zal de maatschappij ten volle verbeterd worden. Maar bij de tegenwoordige philanthropische mode, die medebrengt, dat een ieder zich verpligt rekent voor het zieleheil van zijn naasten buurman te waken, pakt men de zaak geheel verkeerd aan. Het schijnt wonder wat te zijn, doch sticht al zeer weinig goeds. - Maar hoe als uw buurman geen lust gevoelt, om op zijn eigen verbetering bedacht te zijn? Wat dan? - Wel, dan is het ook zijn zaak, en niet de mijne. Wat mijn Schepper van mij verlangt, is, dat ik mijn eigen pligt doe, en niet dat ik over dien van mijn buurman het hoofd breek. - Maar, beste vriend! dat is immers juist de vraag. Waarin bestaat de pligt, welks vervulling de Schepper verlangt? Is 't niet ook: eenige belangstelling in uwen naaste, eenige zorg voor zijn welzijn en zieleheil aan den dag te leggen? | |
[pagina 343]
| |
- Nu, dat doe ik ook, door een goed voorbeeld te geven. Ik versta evenwel daaronder niet hetzelfde als gij, die geen wijn drinkt, omdat het drinken van wijn mogelijk iemand tot het drinken van brandewijn zou kunnen brengen. Dat is even zoo goed als of men van mij verlangde, dat ik niet meer zou eten, omdat men te véél kan eten en daardoor ziek kan worden. Ik begrijp het zóó, dat ik van mijnen wijn en van al het andere een matig en betamelijk gebruik moet maken, en daardoor aan mijnen naaste een goed voorbeeld geven. Het gesprek werd hier door de komst van Mistress l*** afgebroken. Het had auguste de dagen weder levendig voor den geest gebragt, toen zoowel zij als eduard op gelijke wijze gesproken en gedacht hadden. Ach, hoe geheel anders dacht zij, de eenzame, hulpelooze, nedergebogen gade van een geruïneerden man, de droeve moeder van erger dan vaderlooze kinderen - hoe geheel anders dacht zij nu, dan destijds, toen zij, veilig in haren voorspoed, in rijkdom en bevredigde liefde, zonder nadenken de gewone phrase herhaald had: ‘Waarom zouden de menschen zich zoo veel om de zaken hunner medemenschen bekreunen? Ieder zorge voor zich, en God voor ons allen!’ Auguste nam zwijgend van Mistress l*** het fijne naaiwerk aan, hetwelk deze haar in persoon had willen overgeven. - Ellen! - zeide Mr. l*** tegen zijne gemalin, die arme vrouw schijnt op de eene of andere wijze in nood te zijn. Gij moet er toch eens heengaan en onderzoeken of er niet iets voor haar kan gedaan worden. - 't Is zonderling - antwoordde Mistress l*** - zij doet mij levendig aan auguste howard denken. Herinnert ge u die nog wel? - Ja zeker; die arme vrouw. Haar man is, hoor ik, een liederlijke dronkaard geworden. Wie zou dat gedacht hebben! - Maar ge zult u wel herinneren - hernam Mistress l*** - dat ik het meer dan zes maanden, eer men er van begon te spreken, voorspeld heb. Weet ge nog wel hoe hij, op de partij die gij na het huwelijk van mary b*** gegeven hebt, zoo opgewonden was, dat het de algemeene aandacht trok? Ik zeide toen reeds, dat hij op een gevaarlijken weg was. Maar hij kon ook zoo weinig verdragen, dat twee of drie glazen hem reeds naar het hoofd stegen. Vergelijk george eldon daar eens | |
[pagina 344]
| |
mede, die een paar flesschen drinkt, zonder dat iemand er iets van merken kan. - Nu, het was jammer van den man - merkte Mr. l*** aan - howard alleen was meer waard dan een dozijn george eldons te zamen. - Gelooft gij wel - vroeg dallas, die tot hiertoe zwijgend hun gesprek had aangehoord - gelooft gij wel, dat hij zóó diep zou zijn gevallen, als hij zich in eenen kring bewogen had, waar men algemeen gewoon is, alle geestrijke dranken te vermijden? - Dat zou ik niet durven zeggen - antwoordde Mr. l*** - misschien niet.
Mr. dallas was een man van groot vermogen en met warme geestdrift voor al wat edel en goed is bezield. Van een vurig temperament, vervolgde hij het eenmaal voorgestelde doel, met den grootsten ijver, zonder zich door hinderpalen te laten afschrikken, en in de laatste jaren had hij aan philanthropische plannen tot zedelijke verbetering zijner medemenschen ál zijne aandacht geschonken. Op de gangen, die hij menigwerf tot het verrigten van eenig verborgen liefdewerk ondernam, was hij somtijds voorbij de woning van eduard gekomen, en de bleeke geduldige vrouw en moeder had zijne innige deelneming opgewekt. Door kleine geschenken aan hare kinderen had hij met haar in nadere aanraking weten te komen, en eenige bijzonderheden van hare geschiedenis leeren kennen, welke hem met diep medelijden vervulden. Slechts bij een enthusiast als hij kon de gedachte opkomen, eene poging te doen om deze ongelukkigen uit hare hopelooze ellende op te beuren, door de verbetering van hem, die er de oorzaak van was. Maar hij was inderdaad op dat denkbeeld gekomen; het gesprek van Mr. l*** en diens gade had 't in hem verlevendigd, en hij vernam weldra, dat de persoon, op wien hij die menschlievende proeve wilde doen, dezelfde eduard howard was, wiens vroegere geschiedenis hij op deze wijs vernomen had. Hij liet zich nu door deze voormalige bekenden van het beklagenswaardig gezin de nadere bijzonderheden der zaak verhalen, zonder hun zijn voornemen mede te deelen, en verliet hen met het vaste besluit om zijn plan zoodra mogelijk uit te voeren. Hij wachtte de gelegenheid af, dat eduard van den invloed | |
[pagina 345]
| |
der bedwelmende dranken vrij was, en vond die spoedig, daar het vertrek zijner kinderen hem eenen schok had gegeven, waardoor weder eenige overblijfselen van zijne betere natuur waren opgeweld. Door vriendelijke toespraak en met zachtheid beproefde Mr. dallas de veerkracht van zijnen geest allengs weder op te wekken en het afgestorven zedelijk gevoel te verlevendigen. - Het is te vergeefs, zoo tot mij te spreken, Mr. dallas! - zeide eduard, toen deze hem eens met de welsprekendheid des opgewekten gevoels de beweegredenen voorhield, die hem nopen moesten om zijne verbetering althans te beproeven. - Met even veel vrucht kunt gij eene poging doen, om een voor eeuwig verdoemde uit de hel te verlossen. Denkt ge, dat ik niet alles weet, wat gij mij zeggen kunt? Ik ken 't alles van buiten, Sir! Geen mensch zou over dat onderwerp schooner redevoeringen kunnen houden, dan ik; ik weet alles, - ik geloof alles, - zoo als de duivelen gelooven en sidderen. - Maar voor u is er nog hoop. - zeide Mr. dallas - Gij moogt u niet in het eeuwige verderf storten. - En wie voor den duivel zijt gij, dat ge op die wijze met mij spreekt? - hernam eduard, terwijl hij met een straal van nieuwsgierigheid, zoo al niet van hoop, uit zijn sombere wanhoop opzag. - Een bode Gods aan u, eduard howard! - sprak Mr. dallas, terwijl hij plegtig zijn vaste blik op hem vestigde. - Aan u, eduard howard! die talenten, vooruitzigten en gezondheid weggeworpen, het hart uwer vrouw gebroken en uwe arme kinderen tot bedelaars gemaakt hebt. Voor u ben ik die bode van God; door mij biedt Hij u gezondheid, en hoop, en achting voor u-zelven, en de liefde uwer medemenschen weder aan. Gij kunt het gebroken hart uwer vrouw heelen en voor uwe ongelukkige kinderen weder een vader worden. Bedenk het wel, howard! Hoe, zoo het mogelijk ware? Hoe zou het zijn, als gij weder uwe waarde gevoeldet; weder geacht en bemind waart als weleer; weder een gelukkig huis, eene gelukkige vrouw en gelukkige kinderen bezat? Bedenk, hoe gij uwer arme vrouw ál hare tranen zoudt kunnen vergoeden! Wat belet u, dit alles te verkrijgen? - Hetzelfde beletsel als dat van den rijken man in de hel! | |
[pagina 346]
| |
Er is eene diepe klove. Zij ligt tusschen mij en al wat goed is: - mijne vrouw, mijne kinderen, mijne hoop op den hemel - alles ligt aan de overzijde. - Maar die klove is niet onoverkomelijk! Wat zoudt gij wel geven, howard, zoo gij weder een matig en braaf mensch kondet zijn? - Wat ik daarvoor geven zou! - zeide eduard, dacht een oogenblik na, en barstte toen uit in tranen. - O! ik zie wat het is! - hernam Mr. dallas - gij hebt behoefte aan eenen vriend, en God heeft u eenen vriend gezonden. - Wat kunt gij voor mij doen? - vroeg eduard met verwondering over het stellige dier beloften. - Ik zal u zeggen, wat ik doen kan. Ik kan u in mijn huis opnemen en u eene kamer geven en over u waken, tot dat de sterkste verzoeking voorbij is. Ik kan u weder bezigheid geven. Wanneer gij u aan mijne zorg wilt overgeven kan ik alles voor u doen, wat er gedaan moet worden. - O God der genade! - riep de ongelukkige uit - is er dan nog hoop voor mij? Ik kan het niet gelooven. Breng mij waarheen gij wilt; ik zal u volgen en gehoorzamen! Na weinige uren bevond de verdwaalde zich in een afgelegen vertrek der woning van Mr. dallas, waar hij zijne bezorgde en dankbare gade andermaal als eene waakzame beschermëngel wedervond. Geneeskundige behandeling, gezonde ligchaamsbeweging, nuttige bezigheid, eenvoudig voedsel en zuiver water paarden zich aan het persoonlijk opzigt door Mr. dallas, met beleefdheid en zachtzinnigheid uitgeoefend, maar in den beginne zoo gestreng, dat eduard zich met der daad als in gevangenschap bevond. Na het plotseling gestaakte gebruik van den tot behoefte geworden prikkel, was de terugwerking in het eerst vreeselijk, en de ongelukkige smeekte zelfs met tranen, dat men hem vergunnen zou zijn voornemen te laten varen; maar de onwrikbare vastheid van Mr. dallas en de teedere vermaningen en beden van zijne vrouw behaalden de overwinning. Wel kon men van hem zeggen, dat hij in het vuur gelouterd werd, want eene hevige koorts met vlagen van ijlhoofdigheid bragt hem aan den rand des grafs. Maar eindelijk was de strijd tusschen leven en dood beslist, en hoewel hij daarna zwak en uitgeteerd op het ziekbed | |
[pagina 347]
| |
achterbleef, was hij toch tot het bewustzijn weder opgewekt en gevoelde allengs krachten en gezondheid terugkeeren. Welke taal is zoo rijk om de zalige vreugde van auguste te schetsen, toen zij in eduard den zoo lang verloren geachten echtgenoot weder aanschouwen mogt! Het was haar als of het graf eenen doode had wedergegeven. - Auguste! - riep hij met zwakke stem, toen hij na een langen gerusten slaap, bevrijd van de ijlende koorts, ontwaakte. Zij boog zich over hem neder. - Auguste, ik ben verlost! Ik ben gered! Ik gevoel in mijn binnenste, dat ik genezen ben! Hevig aangedaan sloot auguste hem in hare armen. Ook hij weende, en na eene wijle vervolgde hij: - Het is méér dan terugkeer alleen tot dit aardsche leven; ik gevoel dat het de aanvang van een beter en eeuwig leven is. De Verlosser heeft zich over mij ontfermd, en ik weet, dat Hij mij voor op nieuw te vallen behoeden kan. Doch bedekken wij dit tooneel met eenen sluijer: geene woorden vermogen het af te malen.
- Mag ik vragen, Mr. dallas! - vroeg Mr. l*** eenige maanden later - wie die knappe man is, dien ik van morgen op uw kantoor gevonden heb? Zijn gezigt kwam mij bekend voor. - Het is een zekere Mr. howard; een gewezen advocaat; ik heb hem een aandeel in mijne zaken gegeven. - Zonderling! Onmogelijk! Dat kan toch dezelfde howard niet zijn, dien ik vóór eenige jaren gekend heb? - Ik geloof dat hij het is. - zeide Mr. dallas. - Ei; ik dacht dat die reeds lang door zijne onmatigheid in het verderf en ten grave was gesleept. - Hij is zeker diep gevallen geweest; slechts weinigen vielen ooit dieper; maar nu belooft hij zelfs de schoonste verwachting, die men vroeger van hem koesteren mogt, nog te zullen overtreffen. - Wat gij zegt! En van waar die verandering? - Het is nog al netelig, mijn vriend! u te verhalen, hoe dat is toegegaan, want er is daarbij een groote mate van bemoeijenis met eens ander mans zaken in het spel geweest. Om 't u dan met korte woorden te zeggen: howard is in de handen gevallen van een dier lastige menschen, die in de wereld | |
[pagina 348]
| |
rondloopen, en tractaatjes uitdeelen, en matigheidsgenootschappen oprigten, en hoe die gekheden meer heeten mogen. - Nu, nu, dallas! - zeide Mr. l*** lagchend - al is dat het geval, ik wil toch die geschiedenis wel hooren. - Tot uwe dienst; maar wees eerst zoo goed een bezoek met mij in dit huis te brengen. - antwoordde Mr. dallas, terwijl hij voor de deur van een nette woning bleef staan. Weldra bevonden zij zich in het huishoudvertrek. De eerste persoon dien zij zagen was eduard howard die een bloeijenden knaap op zijne armen liet dansen, terwijl auguste met opgetogen blik zijne bewegingen volgde. - Mr. en Mistress howard, dit is Mr. l***, een oude bekende, zoo ik meen. Er ontstond een oogenblik van wederzijdsche verlegenheid en verrassing, die echter spoedig door de hartelijke en vrijmoedige houding van eduard verdreven werden. Mr. l*** ging zitten en kon de oogen naauwlijks van auguste afwenden, op wier gelaat hij nu eene schoonheid bewonderde, van nog edeler en verhevener stempel, dan in den vroegeren bloei harer jeugd. Hij zag in de kamer rond. Zij was eenvoudig maar smaakvol gemeubeld, en getuigde van de stille gelukkige huiselijkheid der bewoners. Hij zag boeken, teekeningen, muzijkinstrumenten. Maar de schoonste sieraden waren vier gezonde, vrolijke kinderen, die zich aan het andere einde der kamer met spelen of werken bezig hielden. Na een kort gesprek namen zij weder afscheid. - Mr. dallas! gij zijt een gelukkig man. - zeide Mr. l*** - Dit huisgezin zal u eene diamant wezen. Hij had gelijk. Elke uit de zonde en het verderf geredde ziel is voor hem, die ze gered heeft, een juweel, hoewel eerst de eeuwigheid die in zijn vollen glans zal vertoonen. Daarom staat er geschreven: ‘De voorgangers zullen schitteren als de zonneglans aan het uitspansel, en die velen op den regten weg deden treden, als de sterren, eeuwig en altoos!’Ga naar voetnoot(*) |
|