Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1853
(1853)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 273]
| |
Mengelwerk.Het gevoelen van Bilderdijk over de maatregelen van Karel V en Filips II ter onderdrukking van de godsdienstige en burgerlijke vrijheden der Nederlanders, en over de pogingen van deze om hunne voorregten te handhaven, aan de uitspraken der geschiedenis getoetst,
| |
[pagina 274]
| |
en Nederlander van afkomst zulke woordenGa naar voetnoot(*) heeft kunnen ter neder schrijven wordt opgelost, zoo door vergelijking van zoo menigen bitteren uitval in zijne andere schriften als door het getuigenis zijner vrienden: ‘dat B.'s levendige, ligt ontvlamde en rustelooze verbeeldingskracht hem nu deze dan gene dikwijls elkander verdringende inzigten schiep, die zijn leven tot eene aaneenschakeling van fictiën maakten; dat hij vele dingen die hij als waarheden beschouwen wilde, niet zoo zeer geloofde, als wel dat hij geloofde, dat hij ze geloofde; dat vele zijner paradoxiën, waarvan er eenigen zijn, waaraan hij zelf geen geloof sloeg, moeten toegeschreven worden aan eenen geest van verbittering over miskennig en verongelijking, hem zoo hij meende aangedaan, misschien ook aan eenen hem eigen geest van tegenspraak.’ Of een en ander B. genoeg regtvaardigt, en of het hem vrij stond, hetgeen hij wist dat aan het grootste en aanzienlijkste gedeelte zijner landgenooten waard is, op die wijze als hij gedaan heeft, aan te randen, zouden wij met verlof zijner vereerders en niettegenstaande de regtmatige hulde, die wij gaarne aan zijne overige verdiensten toebrengen, blijven vragen. Doch is het noodig beschouwingen en uitspraken, die kennelijk uit de pen der partijdigheid zijn gevloeid en uit eenen verhitten geest zijn voortgekomen, opzettelijk te wederleggen? Zeker niet voor eenen oordeelkundigen en in de Vaderlandsche geschiedenis geoefenden lezer. Doch de naam door den Schrijver in de letterkundige en godgeleerde wereld gemaakt, de roem vooral als Dichter verworven, en het gebruik dat zekere partij zoekt te maken van drogredenen, die haar in velerlei opzigt te stade kunnen komen, vereischen eene ernstige toetsing van de waarde of onwaarde zijner gevoelens. Op welk eene wijze b. de geschiedenis schrijft, welk gewigt men aan zijne redeneeringen hechten, en welk vertrouwen men op zijne verzekeringen stellen mag, zou een opzettelijk onderzoek verdienen, doch om niet te ver af te wijken, moeten wij ons tot de zaak in quaestie bepalen.Ga naar voetnoot(†) | |
[pagina 275]
| |
Het is bekend, dat zich in de XVIde Eeuw in de Westersche Kerk eene groote beweging openbaarde, veroorzaakt door de ontevredenheid en het misnoegen over het bestaande, en in onderscheidene landen gevolgd door zware beroering en afval van Rome. Ons Vaderland bleef van die beweging niet vrij; bij een aantal menschen uit allerlei standen vonden de beginselen der Hervorming ingang, en onder hen die zich aan de heerschende Kerk hielden, ontbrak het niet aan dezulken die op verbetering van verschillende misbruiken aandrongen. Maar de hooge Regering betoonde zich aan de begonnen Hervorming vijandig, en zocht door steeds geweldiger maatregelen haren voortgang, doch zonder gewenscht gevolg, te stuiten. De nieuwe leeringen vonden gedurig meer bijval en hare verspreiding was door de strengste plakaten niet te weeren. Die plakaten, vooral de ingestelde Inquisitie, werden daarenboven zoo wel door Roomschen als door Onroomschen geacht in de regten des volks te grijpen, en hunne vrijheden en privilegiën geweld aan te doen. Tot bescherming derzelve gordden zich eerst sommigen van de aanzienlijksten des lands aan, wier pogingen, bij anderen bijstand vindende, door onlusten gevolgd werden, die hoewel aanvankelijk gedempt, op nieuw losbrandden en eenen openbaren oorlog ontstaken, die na veelvuldige afwisselingen, de afzweering van Spanjes Vorst en de vestiging van de Republiek der zeven Vereenigde Nederlanden bewerkte. Om te beslissen aan welke zijde hier het regt was, zullen wij ons oog slaan op de Hervorming zelve, en hare al of niet noodzakelijkheid ook in Nederland onderzoeken, om vervolgens onze aandacht te rigten op hetgeen karel en filips gedaan hebben zoo tegen hen die zich van Rome scheidden in het bijzouder, als tegen het volk in het algemeen, en op de middelen en pogingen tot verzet door de laatsten aangewend, om dan het besluit op te maken of er werkelijk inbreuk op de godsdienstige en burgerlijke regten des volks heeft plaats gehad, en of die inbreuk van zoodanig een aard was dat zij den afval van Spanje wettigde. Ruim is het veld dat zich hier voor ons ontsluit. Wij kun- | |
[pagina 276]
| |
nen er slechts in zoo ver onze schreden op zetten, als noodig is om ons onderwerp in het noodige licht te stellen. De Hervorming was haren oorsprong verschuldigd aan de groote verbastering en misvorming der heerschende Kerk, en de behoefte aan herstel en verbetering werd reeds voor, maar vooral sinds de kruistogten gevoeld. De magt der Pausen, die zich niet alleen over de geestelijken maar ook over de leeken uitstrekte; het misbruik dat zij van hun gezag maakten; de diepe onkunde niet enkel van het volk maar ook van monniken en priesters; de dwalingen en bijgeloovigheden die het echte Christendom schier onkenbaar deden worden, en het schromelijk zedebederf onder alle standen hadden reeds lang bittere klagten doen opgaan.Ga naar voetnoot(*) Tegen dit verderf kantten zich Waldensen, Albigensen, Wicklefiten en Hussiten aan, die wel te vuur en te zwaard vervolgd, maar niet uitgeroeid werden. Om eene Reformatie in hoofd en leden te bewerken werden de Conciliën van Pisa, Constans en Bazel belegd, wier gedeeltelijke pogingen echter hoofdzakelijk door Pauselijke tegenkanting mislukten. Een petrarcha en dante, en na hen gerson, dailly, clemangis en van casa drongen maar te vergeefs op herstel en verbetering aan.Ga naar voetnoot(†) Hoe noodzakelijk de Hervorming geworden was, kan niet enkel uit de vele getuigenissen van hen die haar aankleefden, maar ook uit Roomschgezinde Schrijvers blijken. ‘Eenige jaren’ - zoo lezen wij bij een driftig voorvechter der Pauselijke magt - ‘voordat de Luthersche en Calvinistische ketterij uitbrak, bleef het Kerkelijk regt zonder eenige toepassing. Er was geen Kerkelijke tucht of opzigt over de zeden, geene kennis van de Heilige Schrift, geen eerbied voor het goddelijke; er was bijkans geene godsdienst meer overig.’Ga naar voetnoot(§) Een ander legt de belijdenis af, ‘dat indien men den toenmaligen toestand des Christendoms in aanmerking nam, de Hervormers met goed regt de Hervorming hadden begonnen.’Ga naar voetnoot(**) Ook Pausen hebben hare noodzakelijkheid gevoeld en uitgesproken. Pius II werkte als | |
[pagina 277]
| |
aeneas sylvias met gerson en andere Hervormingsgezinden mede. Adriaan VI liet door zijnen Legaat op den Rijksdag te Neurenberg de verklaring afleggen: ‘dat het geenszins te ontkennen viel, dat de heilige Stoel in de laatste jaren door veel afschuwelijks was ontheiligd, dat vele misbruiken waren ingeslopen, dat het bederf zich van het hoofd op de leden, van de hoogere op de lagere geestelijkheid had voortgeplant’,Ga naar voetnoot(*) eene verklaring die ons de getuigenissen van guicciardini, in zijne Hist. Ital., lib. 1 en barchard, schrijver van het Pauselijke huis, in zijn dagverhaal van den treurigen toestand van Rome en het hof van alexander VI te geloofwaardiger maakt, en nog nader bevestigd wordt door de handeling van het Concilie van Lateraan, in het jaar dat de Reformatie een aanvang nam door leo X gesloten, hetwelk zich gedrongen zag het geloof aan de onsterfelijkheid der ziel door een plegtig besluit te handhaven.Ga naar voetnoot(†) Zelfs paulus III nam het advies zijner Kardinalen over eene hervorming in, en het antwoord dezer mannen legt onverholen het groote bederf der Kerk bloot.Ga naar voetnoot(§) Doch het bleef bij wenschen en voorslagen ter verbetering; het kwaad was te diep geworteld, en zij van wie het herstel moest uitgaan hadden bij het bestaande te veel belang, om aan iets meer dan ten hoogste de afschaffing van enkele misbruiken te denken. Intusschen werkte de zucht naar iets beters voort en werd de overtuiging dat het zoo niet blijven kon bij al wat wèl dacht levendiger. Was er van hooger hand geene uitkomst te wachten; het optreden van luther tegen den aflaathandel vond aan verschillende oorden toejuiching en bijval. In ons Vaderland was de verbastering in leer, eerdienst en zeden niet minder dan elders. Wij behoeven om ons daarvan te overtuigen slechts een vlugtig oog te slaan in de gedenkstukken, welke van die tijden nog overig zijn. Volgens een ooggetuige, die hen in zijne jeugd had bijeengezien, betreurden wessel gansfort en r. agricola met weemoedige | |
[pagina 278]
| |
zuchten en tranen de verdorvenheid der KerkGa naar voetnoot(*). Erasmus geeselde in zijne schriften, vooral in den lof der zotheid, met eene scherpe roede de dwaasheden en ondeugden van zijnen tijd; en wil men zich van den droevigen toestand der godsdienst van die dagen in ons land overtuigen, het werk door den Hoogleeraar moll onlangs uitgegeven, ‘Angelus merula de Hervormer en Martelaar des geloofs’, levert daartoe overvloedige stof op. Doch ook hier begonnen lichtstralen door de donkerheid te breken. Vele oorzaken werkten daartoe mede. Het bekend worden der gevoelens van wickleff en hussGa naar voetnoot(†); de zending van van casa;Ga naar voetnoot(§) de meerdere beoefening der wetenschappen; het betere onderwijs, dat, zoo wel op sommige scholen van ons land als aan buitenlandsche HoogescholenGa naar voetnoot(**) die door jongelingen van goeden huize werden bezocht, gegeven werd (A); en de schriften van onze reeds genoemde geleerde landgenooten openden de oogen voor de heerschende dwalingen, terwijl de uitvinding der drukkunst de verspreiding van kennis en wetenschap bevorderde, en de ook hier gedreven aflaathandel de verontwaardiging gaande maakte. Zoo was de grond bereid om het uitgestrooide zaad te ontvangen. Luthers bedrijf werd hier spoedig bekend, zijne boeken onder groot en klein verspreid, en met instemming van velen gelezen. (B) De Hervormingsgezinden waren reeds in het jaar 1520 talrijk en groeiden gedurig aan. Priesters en monniken, een sprenger, van zutphen, voes, van essen, en pistorius gingen voor en werden door menschen van allerlei stand gevolgd. Zelfs onder de hooge geestelijkheid en de aanzienlijkste Regenten ontbrak het niet aan dezulken, die duidelijk toonden van de Hervorming niet afkeerig te zijn. Utrechts Bisschop kon het gevoel van droefheid en afkeer niet verbergen over | |
[pagina 279]
| |
hetgeen hij te Rome gezien en gehoord had. De taal die de geestelijkheid uit den mond van Hollands Stadhouder in 1519 moest hooren, en het antwoord der Landvoogdes margaretha op de klagt der Leuvensche Universiteit over luther, bewezen, dat zij, ofschoon daarna van hooger hand gebonden, geenszins blind waren voor de gebreken van hunnen tijd. De opvolgster der laatste, 's Keizers zuster, werd zelfs door den Paus aangeklaagd als iemand die de Luthersche factie in het geheim begunstigde en bevorderde.Ga naar voetnoot(*) Hoe groot de afval van Rome was, kunnen wij uit het aantal van hen die voor de Hervorming hun leven lieten of op andere wijzen gestraft werden, en uit de scharen volks, die de openbaar aangevangen prediking des woords bijwoonden, zien. In 1566 beliep het getal der volgelingen van calvijn alleen honderdduizend, en in sommige gewesten hadden de zich van Rome scheidenden reeds toen de meerderheid.Ga naar voetnoot(†) Maar zoo ooit een werk onder tegenstand en verdrukking tot stand kwam, het was de Hervorming in ons land. Het opperhoofd van den Staat betoonde zich aan haar hoogst vijandig en zocht door de scherpste plakkaten haren voortgang te stuiten. Het eerste, het zoogenoemde Wormser Edict, dat voor Duitschland grootendeels krachteloos bleef, werd op den 8sten Mei afgevaardigd tegen luther en zijne aanhangers, het drukken, verkoopen en lezen zijner schriften en tegen alles wat tot verkleining van den Paus of de Prelaten der Kerk strekken kon, op straffe van lijf en goed te verbeuren, zonder in aanmerking te nemen iemands staat, waardigheid of privilegiën. Volgens grotius (de Rep. Bat., cap. V, p. 78) was dit edict eene inbreuk op 's lands regten. Want terwijl de Graven van Holland geene wetten van eenig gewigt maakten dan ten overstaan van 's Lands Staten, had de Keizer dit te Worms op zijn eigen gezag gemaakt, zonder hen in zulk eene gewigtige zaak te kennen. Tot uitvoering van dit besluit gaf karel aan f. van der hulst Raadsheer van Braband den last om naar | |
[pagina 280]
| |
het stuk des geloofs door het gansche land onderzoek te doen. Maar dit plakkaat werd door andere gevolgd, waarbij het eerste bevestigd en uitgebreid werd. Dat van 1540 stelde r. tapper, die volgens zijne eigene belijdenis den stelregel had aangenomen, dat de ketterij het best door strengheid en door vrees voor gevangenis en doodstraf bedwongen wordt,Ga naar voetnoot(*) den doortrapten sonnius en gruwel, die door wreedheid aan zijnen naam beantwoordde, aan het hoofd van het kettergerigt. Bij het tweede reeds in Feb. 1547 geteekend maar in 1550 op nieuw gewijzigd afgekondigd, werden bepaalde onderzoeken (certos inquisitores) ingesteld, die de aan hun opzigt onderworpene provinciën moesten doorreizen, om allerwege bij 's Keizers beambten en andere goede mannen te onderzoeken naar hen die met ketterij besmet en met grond verdacht werden, en naar degenen die hen beschermden en begunstigden, zonder dat iemand hoe hoog geplaatst buiten het bereik van dit onderzoek bleef. De overtuigden en gestraften zonden hunne goederen verbeuren, voor de helft ten voordeele der aanbrengers, voor de wederhelft van de Keizerlijke schatkist, ‘zonder dat hun (is het hier weder als vroeger) eenige costumen, privilegiën en usantiën baten kunnen of eenig appel zal toegestaan worden.’Ga naar voetnoot(†) Dit plakkaat baarde grooten schrik, werd met morrend misnoegen ontvangen, en wekte zelfs hier en daar tot tegenstand op. Uit deze herhaalde strenge besluiten zou men opmaken dat karel V hard Roomsch en geheel onkundig was van de groote gebreken der Kerk. Maar noch het eene noch het andere valt te gelooven. De Keizer, die Rome door zijne troepen had laten veroveren, clemens VII gevangen nemen en met de meeste gestrengheid bewaken, die zijne krijgslieden de grootste baldadigheden en verwoestingen had laten aanrigten, waarbij zich meest Spanjaarden en Italianen in het bespotten en ontheiligen van kerksieraden en gebruiken en in het schimpsgewijze omvoeren der Kardinalen deden zien, die nog drie jaren voor zijnen dood met paulus IV in eenen harden | |
[pagina 281]
| |
strijd was gewikkeld en met den Pauselijken ban geslagen, had genoeg getoond, dat zijn eerbied voor den heiligen Stoel niet onbegrensd was. En dat de misbruiken der Kerk zijne aandacht niet ontglipt waren bewees de uitvaardiging van het bekende Interim, waarin het huwelijk den geestelijken en het Avondmaal onder twee gedaanten vergund, en nog eenige ruimte gelaten werd voor de opvatting van sommige leerstukken; en nog meer het Formulier van Hervorming mede te Augsburg in 1548 geteekend en ook hier te lande ter onderhouding voorgeschreven, tot welks invoering de Keizer naar zijne eigene verklaring zich gedrongen zag ‘door het bezef van den vervallen toestand der Kerk en van de noodzakelijkheid om middelen te beramen tot weder opbeuring van de bijna ten ondergaande godsdienst door zuivering en bevestiging van de algemeene Kerkeorde; opdat nadat deze verbeterd was, de misbruiken en ergernissen, welke de oorzaken waren van den toorn Gods over de Kerk, voorlopig opgeheven en geestelijkheid en volk volgens de heilige Canons, de overleveringen en den regel der Heilige Schrift hervormd werden.’ In het Formulier zelve werden ‘het onderzoek bevolen naar het geloof, de kundigheden en de goede zeden der te ordenen geestelijken, en de kerkelijke wetten van liefdadigheid weder geregeld, en de gedurige prediking des Euangelies ingescherpt’ en meer andere verordeningen gemaakt, die gewis goedkeuring verdienden.Ga naar voetnoot(*) Vraagt men evenwel hoe een man wiens ontzag voor den Roomschen Stoel alles behalve groot was en die de misbruiken en ergernissen zoo wèl toonde te kennen, van den anderen kant zijne onderdanen, welke zich tegen Rome verzetteden en van de dwalingen en bijgeloovigheden huns tijds zochten te ontdoen, zoo wreedelijk kon vervolgen: - bilderdijk zegt (Vaderl. Gesch., Ve D., bl. 94) dat ‘karel redelijk en billijk dacht, zachtmoedig maar tevens godsdienstig was,Ga naar voetnoot(†) en wel verbetering wenschte, maar niet | |
[pagina 282]
| |
dulden kon dat onbevoegde lieden, lieden zonder ordening of wijdingGa naar voetnoot(*), het heiligste aantastten, zich tot rechters over goddelijke zaken opwierpen, het hoofd der Kerk (als zoodanig) smaadden, lasterden, vloekten enz.’: en bl. 172: ‘karels godsvrucht was oprecht en hartelijk. Hij was volmaakt vrij van alle bijgeloovige zucht voor het Pausdom, maar hij erkende eene Apostolische Kerk, wier gezag hij verpligt was te handhaven en waartegen hij de attentaten rekende uit geweten en zielsverplichting te moeten straffen. Niemand kon de hervorming der kerk oprechter begunstigen dan hij; maar hij kon onder den naam van Kerkhervorming geen attentaten op heiligdommen, op openbare en bijzondere eigendomen, geen eigenlijke roverijen, plunderingen, moorden en gewelddadighedenGa naar voetnoot(†) noch openbare verbreking van Rijkswetten toestaan; geen geheele ontbinding van 't Rijk, waar hij 't hoofd van was. Maar ongelukkig vond hij aan de eene noch andere zij lust tot hervorming. Bij het hoofd en de leden der Kerk niet, die de misbruiken voorstonden en vasthielden, en daar hun grootheid, hun overdaad en gierigheid mee ondersteunden (meer Turksche Sultans dan Christenherders gelijkende, gelijk mezeray het uitdrukte); bij de Protestanten niet, die geen Kerk erkennen wilden, maar elk zich een Kerk op nieuw chez lui en naar lust maken en zich met den roof van de oude verrijken.’Ga naar voetnoot(§) B. ontzegt dus aan carels onderdanen het regt tot hervorming. Hij zegt ons echter niet met welk regt karel hetgeen hij in anderen niet dulden kon zelf uitoefende. Want wat zijn geweten en zielsverplichting betreft, daarop konden ook de Hervormden zich beroepen, en velen zeker met meer regt | |
[pagina 283]
| |
dan de hier zoo hoog opgevijzelde karel. Hij had evenmin als velen hunner ordening of wijding ontvangen en geen mandaat ter wereld om te hervormen, gelijk hij 't bij de uitvaardiging van het Interim en de Formula reformationis ondernam. Men was dan ook te Rome met zijne bemoeijingen in dezen geenszins tevreden. En b. belijdt zelf op bl. 151: ‘dat men aan den Keizer als zoodanig het recht niet kon toekennen om over godsdienstleer of plechtigheid uitspraak te doen, en dat de Roomschgezinden hem over de Kerk als zoodanig geen gezag konden toekennen.’ Maar hij gelooft tevens dat de Protestanten zich aan 's Keizers verordeningen wel hadden kunnen onderwerpen; zoodat zij dus, naar b. gevoelen, het oppergezag van den Paus, de magt der Kerk en harer Conciliën om de Schrift uit te leggen en geloofsartikelen te bepalen, de zeven Sacramenten, de misse, het vormsel, het laatste oliesel, de vereering van maria en de heiligen, de processiën, de eeredienst in de Latijnsche taal, het kloosterleven, (want dit en nog veel meer bleef bij het Interim en het Formulier van hervorming onveranderd), moesten aannemen en volgen, met één woord hunne gansche overtuiging verzaken en hunne betere inzigten laten varen, om in het wezen der zaak tot Rome terug te keeren. Zou bilderdijk zelf zich hiertoe gegeven hebben? Het is waar van de Keizerlijke bepalingen, dat zij slechts zouden gelden tot op het Concilie van Trente; maar zoo iemand van die vergadering nog iets goeds verwacht had, de laatste hoop vervloog, toen hare besluiten bekend werden, die het gansche leerstelsel der Roomsche Kerk, ook waaromtrent des Keizers verordeningen nog eenige vrijheid gelaten hadden, bevestigden en over elk die er van afweek, het anathema uitspraken.Ga naar voetnoot(*) Doch de vijandige houding van karel tegenover de Protestanten had nog eenen anderen en dieperen grond. Hij was onder verschillende titels Heer der Nederlanders, doch geenszins met volstrekt gezag. De Edelen en steden hadden hunne regten en privilegiën en ieder gewest de zijne, onder deze: dat niemand aan zijne wettige regters mogt onttrokken worden; dat een gevangene die van eene lijfsmisdaad beschuldigd was, binnen de zes weken moest aangesproken worden; | |
[pagina 284]
| |
dat geene lasten mogten opgelegd worden dan met overleg en na voorgaande inwilliging van de Staten des Lands; dat geen doortogt of inlegering van krijgsvolk mogt geschieden dan met hnnne toestemming;Ga naar voetnoot(*) dat de oude wetten en gewoonten onverbrekelijk hadden stand te houden. Zoo de Vorst den eed van die te onderhouden verbrak, ontsloeg hij het volk van de verpligting om hem te gehoorzamen, tot den tijd toe dat hij zijn verzuim en overtreding zou hersteld hebben.Ga naar voetnoot(†) Maar aan eenen Monarch wiens heerschappij zich over Spanje, Napels, Sicilië, Milaan, de beide Indiën en Duitschland uitstrekte, die den Koning van Frankrijk, den Paus en twee Keurvorsten gevangen had gehouden, konden die vrijheden en voorregten onmogelijk behagen. Karel echter in Nederland geboren en opgevoed kende den geest van zijn volk al te wel om niet te weten welken prijs het op zijne privilegiën stelde, en zich te ontveinzen wat het in zoude hebben ze regtstreeks aan te randen. Doch de beginselen der Hervorming door het gansche land verspreid verschaften hem bekwame gelegenheid om er hen zijdelings van te ontzetten, door het uitvaardigen van plakkaten die niettegenstaande alle privilegiën moesten uitgevoerd worden, en door het aanstellen van eene Regtbank, wier leden, door den Keizer benoemd en van hem afhankelijk, zich boven alle regtbanken verhieven, zonder beroep vonnisden, en waaraan allen zonder onderscheid onderworpen waren. Wanneer wij karels gedrag in Spanje in het handhaven der Inquisitie, in zijn streven om zijne onderdanen aldaar van hunne regten te ontzetten en in zijne houding tegenover de Duitsche Vorsten beschouwen, en ons herinneren dat hij ook in Nederland, zelfs wanneer de zaak van de godsdienst geheel buitengesloten was, zoo wel bij andere gelegenheden als in het gewelddadig onderdrukken van den Gendschen opstand, toonde dat hij, waar het zijn gezag gold, zich door geene privilegiën liet wederhouden,Ga naar voetnoot(§) dan meenen wij reden te hebben om te gelooven, dat hij, door zijne vervolgingen om de godsdienst, vooral beoogde volk en Edelen aan zich te onderwerpen. | |
[pagina 285]
| |
Zulk een oordeel wordt ook door anderen over karels handelwijze geveld. ‘Het kan’ - zoo lezen wijGa naar voetnoot(*) - ‘verwondering baren, dat een man als karel V, wien de diep bedorven toestand der Kerk niet onbekend kon zijn, zich zoo tegen de Hervorming aankantte en zelfs zijne toestemming geven kon aan de pogingen der Inquisitie om dezelve te stuiten. Doch men houde onder het oog, dat onbegrensde Staatszucht het roersel van alle zijne handelingen was. Keizer geworden zijnde van Duitschland zag hij, in die Vorsten welke de Hervormde leer voorstonden, eene partij tegen zich over, welke zijne heerschzucht in den weg stond. De Hervorming had een nieuw leven voortgebragt in de schier verstorvene Duitsche Staten. Zij zouden zich dus niet onverwaardelijk aan zijn oppergebied onderwerpen. Dit verlangde nogtans karel. En daarom was zijn haat tegen de leer der Protestanten vooral een staatkundige haat, tot welks voldoening hij zich niet ontzag van onderscheidene bloedpakaten ja zelfs van de schrikkelijke Inquisitie zich te bedienen.’Ga naar voetnoot(†) Hetgeen karel begonnen had, werd door zijnen zoon en opvolger filips II met verdubbelden ijver voortgezet, die Spanjaard van geboorte, met gloeijenden ketterhaat en met de uitgestrektste begrippen van Koninklijke oppermagt vervuld, zich haastte de plakaten van zijnen vader in hunnen ganschen omvang en kracht te bevestigen, om ze met nadruk uit te voeren; twaalf nieuwe Bisdommen onder drie Aartsbisschoppen instelde, en de afkondiging van de besluiten van het Concilie van Trente beval. De voorname Raadsman en uitvoerder zijner bevelen was de Bisschop van Atrecht, die door filips tot Aartsbisschop van Mechelen en door den Paus tot Kardinaal en Primaat van Nederland benoemd, na 's Konings vertrek het meeste gezag in handen had. Dat granvelle een dienaar was zijnen Meester waardig, en het ten volle meende met den raad bij den vrede met Frankrijk aan de beide Koningen opgegeven, om ‘liever dan het bloed der soldaten te doen vloeijen, hunne krachten tot uitroeijing der ketterij te besteden’, ondervonden de Nederlanders zoo wel in de | |
[pagina 286]
| |
4000 Spaansche krijgslieden door den Koning op granvelles inblazing tot handhaving van Inquisitie en plakaten in het land gehouden, (C) als in de menigvuldige doodstraffen en verbeurdverklaringen onder zijn bestuur. De algemeene haat hem door groot en klein toegedragen, die hem eindelijk dwong het land te ruimen, wettigt de beschuldiging van verregaande heerschzucht, trotschheid, gierigheid en onreinheid, en bevestigt de afbeelding die een Roomsch- en Spaanschgezind schrijver in deze woorden van hem maakt: ‘hij was een man die geleerd had liever volstrekt te regeren, dan zich te vrede te houden met een gezag door de wetten bepaald; die, der Hertoginne van Parma toegevoegd als een scheidsman en bestuurder van haar gedrag, het gezag niet wist te matigen hetwelk de Koning hem had toevertrouwd. Van nature trotsch en oploopende, geleken zijne manieren veel beter naar die van een leek dan van een geestelijke; hij schiep vermaak in het roemen op het vermogen dat hij bij den Koning had in plaats van dat te verbergen, en te toonen dat hij iedereen boven het hoofd was gewassen, zonder zich te bekreunen om den tegenstand, dien men hem bieden kon, of den haat dien hij zich daardoor op den hals haalde, en dat veel liever met een heerschachtig dan met een bezadigd gelaat.’Ga naar voetnoot(*) Maar zelfs de list en het geweld van eenen granvelle konden den loop van het Evangelie niet stuiten. De Hervorming won meer en meer veld, doch naarmate het getal der ter dood veroordeelden aangroeide, werd de uitvoering der vonnissen moeijelijker. De wreedheid der straffen en de standvastigheid door velen in hun uiteinde aan den dag gelegd, maakten op de volksmenigte diepen indruk en stemden zelfs die van een ander gevoelen waren ter hunner gunste; 't geen men eerst door woorden van deelneming en bemoediging, vervolgens door nevens hen Psalmen aan te heffen, en ten laatste door pogingen om de slagtoffers aan de handen hunner beulen te ontrukken openbaarde. Die gesteltenis des volks en de toenemende vrees voor onlusten baarden aan het hof van Brussel levendige bezorgdheid. Men zond montigny naar Spanje om verzachting der plakaten te verzoeken, maar die zonder geslaagd te zijn wederkeerde. De Prins van Oranje, die kennis droeg van het | |
[pagina 287]
| |
verbond der beide Koningen tot uitroeijing der ketters in gevolge den raad van granvelle, drong nu, in vereeniging met egmond en hoorne, aan op afschaffing of verzachting der plakaten; op genot van vrijheid des gewetens binnen 's huis zonder openbare ergernis te geven, (D) en op herstel van het vervallen regt; terwijl hij mede de groote zwarigheid aanwees, om de besluiten van het Concilie van Trente hier te doen eerbiedigen. Op zijn voorstel door de Landvoogdes en de meeste leden van den Raad van State goedgekeurd, vertrok de Graaf van egmond naar Madrid om den Koning mondeling van den staat van zaken te onderrigten. Doch deze zending bleek geheel vruchteloos te zijn. Filips verklaarde, liever duizend levens te willen verliezen dan in de godsdienst de minste verandering te gedoogen of aan ketters eenige toegevendheid te betoonen.Ga naar voetnoot(*) Slechts zouden de doodstraffen niet meer in het openbaar, maar heimelijk in den kerker voltrokken worden. Die onverzettelijkheid des Konings aan den eenen en de hagchelijke stand van zaken aan den anderen kant bewogen de Edelen de handen ineen te slaan en eene verbindtenis te sluiten, waarin zoo Roomschen als Onroomschen deel namen en zich onderling verpligtten ‘om niets tegen God, den Koning, den Staat, de burgerlijke vrijheid of de Roomsch-Katholieke godsdienst te ondernemen, maar wel met vereenigde krachten zich aan te kanten tegen de Inquisitie, waardoor de schandelijkste en onteerendste slavernij over hen gebragt, alle goddelijk en menschelijk regt omvergestoten, het bezit van have en goed onzeker gemaakt, en alle vrijheid in woorden en werken opgeheven werd.’Ga naar voetnoot(†) Ingevolge van dit verbond, tot meer dan 400 aangegroeid, begaven zich een aantal hunner naar Brussel, waar zij den 5den April 1566 bij een smeekschrift aan de Landvoogdes hunne bezwaren inleverden, ‘onder betuiging van hunne trouw aan den Koning, de onheilen door de Inquisitie over het land gebragt, en de dreigende gevaren aantoonden; met de bede iemand aan den Koning af te vaardigen om daartegen te voorzien en middelerwijl de Inquisitie en plakaten te doen stilstaan.’ Dat zich de Edelen hier verachtelijk of oproerig zouden aangesteld heb- | |
[pagina 288]
| |
ben, kunnen wij niet zien, maar gelooven dat zij in het aangaan van hun verbond en het inleveren van het smeekschrift, naar regt en pligt handelden en zich hunnen rang en afkomst waardig gedroegen. Of eischte niet de gesteltenis des tijds, het heil des lands en de alles regtvaardigende nood eene verandering in de tot dus ver gehoudene maatregelen? Zagen zij dagelijks hunne medeburgers, misschien hunne vrienden en naaste bloedverwanten aangegrepen, in kerkers geworpen en ter dood geleid, zonder dat er ergens heul of bescherming tegen het schreeuwendst geweld was te vinden? Was het gevaar voor elk en een iegelijk groot, om door den eersten den besten benijder of verklikker aangeklaagd te worden, dan betaamde het hun als de aanzienlijksten des lands, nu het nog tijd was, hunne krachten in te spannen tot afwending van het gevaar, dat het gansche volk en niet minder 's Konings gezag boven het hoofd hing. Of hadden zij moeten wachten tot alle banden losgeraakt waren en het land met oproer, roof, brand en moord vervuld werd? Zouden zij het langer hebben moeten aanzien dat hunne en aller regten roekeloos geschonden en hunnen goeden naam, bezitting en leven, zoo wel als die hunner medeburgers aan de willekeur eener ontmenschte Regtbank prijs gegeven werd? - Dat de verbondenen bij den wil niet de daad voegden, d.i. terstond naar de wapenen grepen, geeft b. aanleiding om hun gedrag te beschimpen.Ga naar voetnoot(*) Maar hetgeen hem zoo verachtelijk voorkomt, strekt hun in ons oog tot hoogen lof. Want daardoor bewezen zij, dat het hun met hunne betuiging van trouw en gehoorzaamheid aan hunnen Vorst ernst was, gelijk zij daarvan nadere blijken gaven zoo in het afwijzen van de krijgshulp hun uit Frankrijk aangeboden als in het tegengaan en straffen van onruststokers.Ga naar voetnoot(†) Hadden zij andere bedoelingen gehad, hun aanzienlijk getal en invloed gerugsteund door de goedkeuring en medewerking zoo van de Staten des LandsGa naar voetnoot(§) als van het volk boden hun zoo ooit de kans aan om 's Konings gezag te besnoeijen. Maar dat zij gezamenlijk handelden en ten getale van meer dan 300 te Brussel verschenen, werd | |
[pagina 289]
| |
hun zoo wel door de zorg voor hunne eigene veiligheid als door het verlangen om aan hun verzoek den noodigen ingang te verschaffen, dringend geraden. Hadde filips naar hen willen luisteren, hij zou zijn land in rust gehouden en zich zelven en zijn huis voor langdurige smart en schade bewaard hebben. Maar van iets toe te geven aan de billijke klagten was het ver verwijderd. De Landvoogdes margaretha beriep zich op haar onvermogen om aan den inhoud van het smeekschrift te voldoen, maar beloofde den Koning van het gebeurde te verwittigen; waartoe bergen en montigny naar Spanje gezonden werden, doch die hunnen ijver, aldaar met den dood bekoopen moesten. Slechts de zoogenaamde Moderatie, waarbij de ketters in plaats van tot den brandstapel tot de galg, en die berouw toonden tot het zwaard verwezen, en de minder schuldigen uit het land gebannen werden, kon men van het Brusselsch bewind, doch onder goedkeuring des Konings, verwerven. Had het bestaan der Edelen zoo weinig ten hove uitgewerkt, het bezielde de Protestanten met nieuwen moed; en hadden deze tot nu toe hunne vergaderingen in het verborgen gehouden, thans begonnen zij in het openbaar zamen te komen: doch voor als nog, daar het hun binnen den ringmuur der steden niet vergund was, in het openbare veld ten getale van vele duizenden. Die talrijke vergaderingen, door het gansche land gehouden, toonden klaarblijkelijk, welk eenen invloed de Hervorming had uitgeoefend en hoe onmogelijk het geworden was haar met geweld uit te roeijen. Ook was in die zamenkomsten niets berispelijks. Den Hervormden moest het zoo wel als anderen vrijstaan hunne godsdienst uit te oefenen, en daar kelders en schuren hun aangroeijend getal niet langer bevatten konden, daartoe Gods vrije lucht te kiezen. Had de Koning het verboden, zij hadden voor zich een gebod van een grooter dan aardschen Vorst. Waarschijnlijk zoude deze openbaring van den volksgeest in overeenstemming met dien der Edelen, de vrijheid van godsdienst nu reeds ten gevolge gehad hebben, indien niet de beeldstorm tusschen beide gekomen ware. Dat de verbondenen dit vuur zouden aangestoken hebben verklaart b. zelf voor ongeloofelijk, dewijl zij, gelijk de uitkomst leerde, door niets hunne | |
[pagina 290]
| |
zaak zoo hadden kunnen benadeelen. Ook ontbreekt het ten eenenmale aan bewijs, dat zij hiertoe de hand geleend hebben. Zij zelven verklaarden hunne onschuld; gelijk ook de voornaamste Gereformeerden met hooge en dure woorden betuigden van het aangaan der beeldbreking niets geweten te hebben.Ga naar voetnoot(*) Maar alles doet veronderstellen, dat wij hier aan eene uitbarsting van 's volks lang onderdrukt misnoegen hebben te denken, waardoor de menigte haren afkeer van heiligenen beeldendienst aan den dag legde en waaronder zich, gelijk bij openbare onlusten het geval is, een aantal slecht volk, wien het alleen om plunderen en rooven te doen was, mengde.Ga naar voetnoot(†) En welk eene afkeuring de beeldstorming ook verdient, zoo mogten zij die hierover als over den grootsten gruwel wraak roepen, hunne oogen wel eens slaan, op die duizenden van ongelukkigen, welke door de voorstanders der beeldendienst aan de galg en op den brandstapel gebragt waren. Van den anderen kant heeft het niet aan vermoedens ontbroken, dat de Roomschgezinden zelven hier werkzaam geweest zijn, om ten kosten van hunne eerdienst op de Hervorming eenen onuitwischbaren blaam te werpen. Althans is het zeker dat te Gendt en te Antwerpen Roomschen medegedaan hebben. In de eerstgenoemde stad was zelfs het grootste gedeelte der beeldstormers Roomsch,Ga naar voetnoot(§) en in eene verantwoording door de Gereformeerden uitgegeven, wordt ronduit aan de wederpartij verweten, dat zij de beeldstorm had doen beginnen, ja, nadat zij opgehouden had, op nieuw hervatten.Ga naar voetnoot(**) Doch deze gebeurtenis was van ver uitziende gevolgen. De verschrikte Landvoogdes verbond zich wel om de plakaten te schorsen, en de vrije godsdienstoefening, waar die ingevoerd was, toe te laten. Maar het verbond der Edelen had door | |
[pagina 291]
| |
de beeldbreking een krak gekregen. De Roomschgezinden scheidden zich van de anderen af en vielen der Landvoogdes toe, die zich van de gelegenheid bedienende, hare vorige vergunningen introk en de vervolgingen met strengheid deed hervatten. Met de magt van krijgsvolk gelukte het haar de pogingen tot tegenstand te Valenciennes, en door brederode en thoulouse geboden te verijdelen. Te vergeefs zocht willem van Oranje naar middelen om den waggelenden Staat op te houden. De afval van egmond, die aan het hoofd der krijgsmagt stond, en de oneenigheid onder de bondgenooten dwongen hem op zijne veiligheid bedacht te zijn. Zijn vertrek was het sein tot de vlugt van eene menigte menschen. De verzekerde tijding dat de Hertog van alva gereed was om met eene Spaansche legermagt herwaarts te komen vermeerderde den schrik, die niet ijdel bleek te zijn. Was het Nederland vroeger donker geweest, thans werd zijne ellende onoverzienlijk. Had men te voren onder den dekmantel van zorg voor de godsdienst de regten des volks gekrenkt, thans werden die openlijk en schaamteloos vertreden. De zoogenaamde Moderatie werd opgeheven, de Inquisitie hersteld en een Raad van beroerte ingesteld, voor welke allen gedaagd werden, die van medepligtigheid aan den beeldstorm verdacht gehouden, tot het verbond der Edelen in betrekking gestaan, de openbare prediking bijgewoond, Predikanten gehuisvest, geestelijke liederen gemaakt of gezongen, of op der Hervormden wijze gedoopt of begraven hadden, als ook elk die zich eenig woord tegen de Roomsche Kerk had laten ontvallen of in den reuk van ketterij stond. Zij die op de oproeping niet verschenen werden bij verstek veroordeeld, maar wie zich vertoonde verloor gewoonlijk het leven. Als of dit nog niet genoeg gewoed ware, had de dwingeland de bij hem verdachten eenen droevigen vastenavond bereid, door heimelijk aan de Magistraten bevel te geven om die allen te midden der algemeene zorgeloosheid te overvallen en om te brengen.Ga naar voetnoot(*) Om de maat vol te gieten nam de Spaansche Inquisitie het besluit dat alle Nederlanders, met uitzondering van weinigen met name aangeduid, schuldig stonden en goed en leven verbeurd hadden. Zoo was dan de | |
[pagina 292]
| |
uitroeijing der natie aangekondigd en voor niemand ook voor den rustigste geene veiligheid meer.Ga naar voetnoot(*) En dat het niet bij woorden bleef, toonden de 18,000 die alva door beulshanden liet ombrengen, het steeds grooter getal van hen die door de vlugt buiten 's lands lijfsberging zochten, de 100,000 huizen die verlaten stonden,Ga naar voetnoot(†) de uitmoording te Naarden, de slagtingen te Mechelen, Zutphen en Haarlem aangerigt. Filips en alva hebben het dan waarlijk aan galg of brandstapel niet laten ontbreken, en hoe de Nederlandsche adel is ontzien heeft Brussel op den 1sten en 5den Junij van het jaar 1568 aanschouwd.Ga naar voetnoot(§) Onze Schrijvers hebben van de jammeren die iedere dag opleverde een tafereel opgehangen, dat ons met schrik de oogen doet afwenden, en dat zij geene te sterke kleuren hebben gebezigd blijkt uit het request den Koning in het jaar 1573 door de Staten van Holland onder de oogen gebragt, eene optelling van alva's gruwelen behelzende.Ga naar voetnoot(**) Een geschiedschrijver die niet van partijdigheid voor ons volk kan verdacht worden, na den dood van egmond, hoorne, van stralen, en het levend vaneen scheuren van kazembrood door vier paarden vermeld, en van het verbranden van anderen gesproken te hebben, voegt er bij: ‘men oefende vele andere diergelijke straffen met zoo veel schrik en ontsteltenis van het volk, dat men van alle kanten niet anders hoorde dan zuchten, kermen en klagen.’Ga naar voetnoot(††) ‘Van zulk eene verguizing der wetten, van zulke geweldenarijen tegen iemands eigendom, van zulk een vermetel spel met menschenlevens’ - zegt een ander uitheemsch SchrijverGa naar voetnoot(§§) - ‘kan de geschiedenis van geordende Staten bezwaarlijk meer dan nog één voorbeeld aanwijzen; maar cinna, sylla en marius kwamen in het veroverde Rome als beleedigde overwinnaars en deden althans zonder dekmantel, wat de Nederlandsche | |
[pagina 293]
| |
Stadhouder onder den eerwaardigen naam der wetten bedreef.’ Toen de zaken hier verkeerd begonnen te loopen, wilde men het van de Spaansche zijde doen voorkomen, alsof alva en vargas hunnen last waren te buiten gegaan. Doch met willem I in zijne apologie van 1580 mag men vragen waarom zij in dat geval niet zijn gestraft geworden,Ga naar voetnoot(*) en er bijvoegen of het filips aan waarschuwingen had ontbroken zoo van de Hertogin van parma als van Keizer maximiliaan, of het karakter van hen die hij tot werktuigen zijner wraak herwaards zond hem zoo onbekend was, en of hij het misbruik dat zij van de groote magt hun in handen gesteld, maken konden, niet kon vooruitzien. Maar hoe goedertieren filips was, wisten de Nederlanders reeds sinds den tijd dat hij onder hen zijn verblijf had gehouden, en het vonnis door de Inquisitie uitgesproken en door den Koning bekrachtigd vergunde hen niet er langer aan te twijfelen. In Spanje gaf hij de blijken van zijne zachtzinnigheid, zoo in het met wellust aanschouwen der om hun geloof in de vlammen zieltogenden,Ga naar voetnoot(†) als in den den heimelijken moord aan montigny gepleegd,Ga naar voetnoot(§) en in de gewelddadige onderdrukking der Portugezen, om niet van den dood van Don carlos, waarvan de ware toedragt welligt voor altijd in het duister zal blijven, te spreken. De vonnissen van den Raad der beroerten hadden wel veel maar niet genoeg geld ter voldoening der Spaansche hebzucht aangebragt. De Hertog eischte dan den honderdsten penning van ieders bezittingen, den twintigsten van alle onroerende goederen die verkocht werden, en den tienden van den prijs van alle waren en koopmanschappen. Dat deze belastingen bepaaldelijk de beide laatste zeer drukkend waren, vooral in een land, welks bewoners reeds zoo veel afgeperst was en bovendien door eenen geduchten watervloed geteisterd werden, valt in het oog. Maar zij waren niet minder hatelijk. | |
[pagina 294]
| |
Want hadden de Nederlanders vroeger nooit vaste schattingen betaald, maar enkel de beden hun door de Vorsten persoonlijk gedaan ingewilligd zoo veel zij geven konden, nu zagen zij zich in hun wettig regt verkort, aan verdere willekeurige opbrengsten blootgesteld, en moesten het overschot hunner welvaart geven om de banden hunner dienstbaarheid nog naauwer toe te halen. Dat het oogmerk was de voormalige beden door lasten van 's Vorstenwege opgelegd te doen vervangen, ontkent b. niet, maar hij meent dat het bij de neringdoenden niet dan onwil en wrevel was toen zij hunne winkels sloten, omdat zij er niet bij lijden konden, daar zij voor alles slechts een tiende meer te vorderen hadden’,Ga naar voetnoot(*) waarop de Heer tydeman aanmerkt, ‘dat dit wel naar spot lijkt, daar elk ander van zelfs zou begrijpen, dat wanneer de prijzen van alle waren 10 pct. kwamen te stijgen, zonder geëvenredigde vermeerdering van de middelen om te koopen en te betalen, de handel op eens stil staan en koopman en winkelier voor meer dan een tiende gedeelte in zijn bedrijf gestuit en verminkt zou worden.’Ga naar voetnoot(†) Diezelfde bespotting van der voorouderen geest ontdekken wij in bilderdijks zeggen met betrekking deze belasting, dat ‘het volk meer belang stelde in hetgeen hen rijk dan in hetgeen hen zalig maken kon. Natuurlijk, want om 't een denkt men maar eens in de week, aan 't ander alle dagen.’Ga naar voetnoot(§) Zoo veler opoffering van goed en leven om hunnen God getrouw te blijven, hetgeen tot verdediging en ontzet van Haarlem, Alkmaar en Leyden en bij andere gelegenheden gedaan is, en een tachtigjarigen volgehouden krijg hebben het openbaar gemaakt, dat ons volk nog door hoogere dan aardsche bedoelingen gedreven werd, ja alles veil had tot bescherming van zijne godsdienstige en burgerlijke regten. - Die hatelijke belastingen vervreemden de harten van alva meer en meer, Roomschen en Onroomschen begrepen, dat het op hunne geheele dienstbaarheid toegelegd was, en toonden zich onwillig om zelven hunne ketenen te helpen smeden. Maar vruchteloos waren de bedenkingen door de Staten des Lands ingebragt, vruchteloos de met rede be- | |
[pagina 295]
| |
kleede wederspraak van den bezadigden viglius.Ga naar voetnoot(*) De onwillige gewesten werden met inlegering van krijgsvolk, dat men allerlei baldadigheid toeliet, gestraft;Ga naar voetnoot(†) en toen de burgers van Brussel, om van 't opbrengen des tienden pennings ontslagen te worden, hunne winkels sloten, gaf de tiran aan eenige beulen het bevel om hen in hunne deuren op te hangen. Maar toen de nood zoo hoog gestegen was, gaf God uitkomst. De inneming van den Briel was het sein tot afval der meeste Hollandsche en Zeeuwsche steden, door die van Gelderland, Overijssel en Friesland gevolgd. Gaf die algemeene opstand alva een proef van den bitteren haat tegen zijn schrikbewind, van dien haat zou hij nog sterker proeven zien in de heldhaftige daden der Zeeuwen en den hardnekkigen tegenstand eerst door Haarlem, vervolgens door Alkmaar en Leyden geboden.Ga naar voetnoot(§) Want men begreep na het gebeurde met Naarden, dat de keuze slechts overbleef tusschen de onteerendste slavernij en eene roemruchtige verdediging. Tot verschooning van den verraderlijken overval en moord van Naarden heeft b. er op uitgevonden, dat romero hun als vijanden zijn gegeven woord hield, maar als kettersGa naar voetnoot(**) liet dooden.Ga naar voetnoot(††) De ongelukkigen waren daar zeker veel meê geholpen.Ga naar voetnoot(§§) Hij voegt er bij, dat hier slechts represaille te zien was van de wreedheden door lumey, enthes en sonoy bedreven, doch dat die daden nu buiten tel zijn. B. had zich echter de moeite kunnen besparen om die woeste bedrijven tot vergoelijking van de uitmoording eener stad met verbreking | |
[pagina 296]
| |
van het gegeven woord op te halen, daar zij bij al onze Geschiedschrijvers te vinden zijn, die met loffelijke onpartijdigheid zoowel het verkeerde als het goede hunner partij hebben te boek gesteld. Tot eene rigtige beoordeeling van het gedrag van lumey e.s. hebben wij echter op de omstandigheden des tijds en de geestgesteltenis dier lieden te letten. Stellen wij ons dan menschen voor die, door alva van alles beroofd, buiten 's lands lijfsbehoud hadden moeten zoeken; wier vrienden en naaste betrekkingen door beulshanden waren omgebragt;Ga naar voetnoot(*) die, wanneer zij den vijand in handen vielen, hetzelfde lot moesten ondergaan; die lang op zee hadden moeten omzwerven, en door de bestelling des vijands uit hunne wijkplaats verdreven waren; die bovendien tegen Spaanschgezinden en verraders op hunne hoede moesten wezen, en aan het hoofd van troepen stonden, die de tucht ontwend waren en van soldij en onderhoud schaars voorzien konden worden, en men zal hun gedrag tegen hen, welke zij verdacht moesten houden van den vijand in de hand te werken, wel niet verschoonlijk maar toch een weinig begrijpelijk vinden. Voegt er bij dat hun moedwil bij willem I en de Staten niet, gelijk het gedrag van romero en zijns gelijken bij alva en Don frederik aanmoediging, maar hooggaande afkeuring, en, zoo veel de verwarde gesteltenis van zaken toeliet, tegenstand en straf ontmoette.Ga naar voetnoot(†) Hetzelfde is van toepassing op de wederzijdsche wreedheden in den oorlog gepleegd. De Vlissingers wierpen de Spanjaarden die zij in handen kregen in het water, de Haarlemmers bragten sommigen van de krijgsgevangenen en eenigen die de Spaansche bloeddorst langen tijd ter dienste gestaan hadden en onder verdenking lagen van met den vijand te heulen, tegen den wil hunner overheid, om het leven; maar had niet de tegenpartij hun het voorbeeld gegeven? Werden niet door deze de weerlooze gevangenen wreedelijk verminkt en vermoord? Wie durft zeggen, dat de Spanjaarden alleen alle regt ontwassen waren, en bij volharding in het schenden van de wetten des oorlogs steeds op eene zachte behandeling rekenen mogten? Is het billijk hen te beklagen, en de vroeger mis- | |
[pagina 297]
| |
handelden, wanneer zij eindelijk weerwraak namen, in het ongelijk te stellen.Ga naar voetnoot(*) Na eenen vijfjarigen met voorbeeldelooze woede gevoerden oorlog bragt de dood van requesens en de daarop gevolgde opstand der Spaansche soldaten eene groote verandering te weeg. Om zich tegen de oproerigen, die te Antwerpen eene plundering en moord aanrigtten waarin 5000 menschen het leven verloren, te beschermen, namen nu ook de Zuidelijke gewesten de wapenen op en sloten met de in oorlog zijnde gewesten de Pacificatie van Gendt; waarbij de plakaten omtrent de godsdienst werden geschorst en de verbindtenis aangegaan werd om de Spaansche benden uit het land te drijven. Doch de listen van Don jan en de tweespalt in de godsdienstGa naar voetnoot(†) deed den krijg op nieuw ontbranden. Nadat de Waalsche gewesten Spanje weder toegevallen waren, wist de Prins van Oranje tusschen de trouw geblevene Provinciën de Unie van Utrecht te bewerken, die de grondslag van het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden legde, en twee jaren later door de afzweering van filips gevolgd werd. Tot die afzweering was men echter niet gekomen dan na herhaalde pogingen om de geschillen bij te leggen (E), doch die vruchteloos afliepen, omdat de voorwaarden voor den Prins en de Staten onaannemelijk waren. Kon het van hen en de Protestanten na al het gebeurde gevergd worden hun geloof te verzaken of het land te ruimen, volgens den eisch op de vredehandeling te Breda in 1574 gedaan, en, gelijk daar en te Keulen in 1580 gevorderd werd, steden en sterkten in 's vijands magt te leveren, eer deze aan de hem gestelde voorwaarden voldaan had. Neen, na zoo veel proeven van zijne trouwloosheid en wreedheid gesmaakt te hebben, was het hun niet mogelijk zich weerloos aan hem toe te vertrouwen. Van filips en zijne raadslieden, | |
[pagina 298]
| |
die vroeger ongetergd hen zoo mishandeld hadden, was na al het voorgevallene geen heil te wachten, maar het eenig uitzigt dat hun overschoot was naast God in hunne wapenen. Zoo eenige dan was de opstand der Nederlanders wettig en de afzweering van Spanjes Vorst door pligt en nood beide voorgeschreven. Dat karel naar regt en pligt, filips bovendien naar overtuiging en geweten zou gehandeld hebben, moge bilderdijk beweeren, maar wie mag daarin berusten? Zij bezaten hier geene Koninklijke magt als in Spanje, maar waren Hertogen, Graven, Heeren, die aan wetten gebonden waren, en deze benevens de privilegiën des volks bezworen hadden. Die wetten en privilegiën hebben, zij niet eenmaal maar herhaalde malen, geschonden en openlijk laten verklaren, dat zij ze als afgeschaft beschouwden, en, de daad bij het woord voegende, eene eigendunkelijke en dwingelandsche magt zoeken op te rigten. Hoe veel er op karels pligtgevoel valt af te dingen is ons gebleken, en filips mogt door het bijgeloof meer verblind zijn, hij wist toch waartoe hij zich bij plegtigen eede verbonden had; (F) de brieven der Landvoogdes, en de herhaalde bezendingen van de aanzienlijksten des lands konden hem van de ware gesteltenis des volks en van de oogenschijnlijke gevaren, waarin volharding in strengheid hem storten zou, niet onkundig laten. Zelfs eene wijze staatkunde had hem tot gematigdheid moeten stemmen en naar de taal van eenen man doen luisteren, dien hij dagelijks in zijne nabijheid had en wins goede raad den Koning en het land had kunnen behouden.Ga naar voetnoot(*) Maar verre van eenige toegevendheid te betoonen, werd filips bij iedere tegenkanting strenger en ook door herhaalde smartelijke ervaring tot geene verandering van gedrag bewogen. Doch al hadde ook filips geheel naar zijn geweten en overtuiging gehandeld, zoo waren de Nederlanders in geenen deele verpligt daaraan hunne toestemming te geven en zich daarnaar te schikken. Zij hadden óók hun geweten en hunne | |
[pagina 299]
| |
overtuiging, die hen verbood om hetgeen hun boven alles dierbaar was, op te offeren ten gevalle van een Vorst, ‘die in al zijne handelingen geen ander doel scheen te hebben dan te beproeven wat er van noode ware, om een allerzachtmoedigst volk tot ongeduld en wanhoop te tergen.’Ga naar voetnoot(*) Toen zij, na gedurende 50 jaren de uiterste proeven van lijdzaamheid gegeven te hebben, ondervonden dat het geweld, in plaats van te verminderen, vermeerderde, konden zij niet blijven toezien tot hunne slavernij en ondergang voltooid was. Bilderdijk spreekt gedurig zoo, alsof filips uit de volheid zijner vorstelijke magt, die geene andere wet of regel kende dan haren wil handelen kon. Ook de privilegiën beschouwt hij als giften wier onderhouding van de uitlegging die de Vorsten er aan gaven afhing, en die zij ook wel geheel konden intrekken.Ga naar voetnoot(†) Maar wat beteekent een regt, dat men geheel tegen zijnen duidelijken zin en bedoeling verklaart, of wanneer het den bezitter kan te stade komen, niet belieft te erkennen? En waartoe moesten zij dan bezworen worden? Dat alva die welke met zijne Criminele ordonnantiën streden, afschafte, noemt b. een grooten zegen, maar wat hielpen ordonnantiën van eenen man uitgegaan, die gewoon was het regt op de punt van het zwaard te dragen. Tusschen alva en de Nederlanders was eene klove gedolven, die door de fraaiste verordeningen niet te dempen was, en zoo ooit dan gold van hem: geschenken van vijanden zijn gevaarlijk.Ga naar voetnoot(§) Intusschen is niets zekerder dan dat de Nederlanders van de zestiende Eeuw, zoo volk als Regenten en Adel, zich overtuigd hielden van hun regt op het bezit en behoud van hunne privilegiën en van hunne aanspraak om naar hunne wetten en costumen geregeerd te worden; niet volgens Vorstelijke gunst of bij oogluiking en inwilliging, maar als een onwedersprekelijk regt. Dit regt hebben de Staten des Lands ten grondslag gelegd van hunne afzweering van Spanjes Vorst, en hun doen met redenen bekleed uit de schending van dit regt ontleend; gelijk zij insgelijks bij hunne verbindtenis met anjou | |
[pagina 300]
| |
en bij de opdragt der Grafelijke waardigheid aan willem I de meeste zorg voor de bewaring der aloude voorregten gedragen hebben.Ga naar voetnoot(*) In andere landen werd de zaak uit hetzelfde oogpunt beschouwd. Toen jakobus I beweerde, dat de vrijheden en privilegiën van het Parlement van Engeland afkomstig waren van de gunst en vergunning van hem en zijne voorzaten, dienden de leden van het Huis hun protest in, verklarende dat die vrijheden en privilegiën waren hun oud en ongetwijfeld regt en erfenis.Ga naar voetnoot(†) Ja, al hadden ook onze voorouders in hunne meening omtrent de waardij en omvang hunner voorregten gedwaald, het gebeurde onder filips en alva heeft hen moeten leeren, dat het meer dan tijd werd om zich zelven te beschermen tegen een despotismus dat met hunner aller welvaart en leven een spel dreef.Ga naar voetnoot(§) Wil men de leer der gehoorzaamheid aan Vorsten niet tot eene volstrekt lijdelijke maken en eene Oostersche alleenheersching voorstaan, dan kunnen wij niet anders zien of de Nederlanders hadden, na het jaren lang verduren van de ongehoordste onderdrukkingen en de berooving van alles waarop zij prijs stelden, volkomen regt om op hunne verzekering bedacht te zijn. Dat de middeleeuwen zoo schoon en de vrijheid onder de vroegere Graven zoo groot geweest is, zal niemand gelooven, die uit de geschiedenis weet, dat ver het grootste gedeelte des volks uit slaven bestond, die onder grootere en kleinere dwingelanden, welke hen door hunne burgten en sloten in bedwang hielden, gebukt gingen; en dat eerst door de vrijlating der slaven, ten gevolge der kruistogten, de middelstand gevormd werd en de steden opkwamen, wier bloei onder de hoede van wettige regtbanken en de verkregene handvesten toenam, en die tegen geweld en onderdrukking eene schuilplaats en bescherming aanboden. Was het dan wel wonder, dat het volk | |
[pagina 301]
| |
zich niet zoo goedschiks zijne privilegiën en regten liet ontnemen, en tot de oude dienstbaarheid terugleiden? Welke de gevolgen zouden geweest zijn van hun geduldig torschen van het bloedig dwangjuk, dat leeren ons de door de Spaansche wreedheid uitgeplunderde en uitgemoorde Indiën,Ga naar voetnoot(*) en Spanje zelf door Koninklijke en geestelijke dwingelandij van den top van magt en luister in de diepte van armoede en vernedering gestort.Ga naar voetnoot(†) Laat bilderdijk dan de weldaden aan ons volk, ten gevolge van het afschudden van het uitheemsche juk geworden, laag stellen en vragen of zij eenen tachtigjarigen oorlog met al zijne ellende waardig waren: (G) wij danken God, dat Hij het voorgeslacht moed en kracht heeft bijgezet, om de kostbare panden van godsdienstige en burgerlijke veiligheid voor zich en hunne kinderen te redden; wij verheugen ons in een land te wonen hetwelk voor de elders om de godsdienst vervolgden eene schuilplaats opleverde, en door vreemden is beroemd geworden als het schoonste gedenkteeken van menschelijk vernuft; hetwelk ook na de doorgeworstelde rampen van latere tijden nog veel goeds aanbiedt, dat wij elders niet of niet zóó vinden, en wij smeeken de wijze en goede Voorzienigheid, dat het haar behagen moge die zegeningen te bewaren en tot het nageslacht over te brengen. Wat wij gezegd hebben van het regt der Nederlanders in hunnen afval van Spanje, wordt gestaafd door hetgeen de Heer tydeman in de ophelderingen en bijvoegselen op bilderdijks Geschiedenis, bl. 234 van D. VI, en bl. 251 van D. VII, in betrekking tot dit zelfde onderwerp met gegronde redenen beweert; insgelijks door de woorden van pestel door hem aangehaald, D. VII, bl. 231. Wat betreft het vertrek in massa door b. den ingezetenen wie de Vorst vrije godsdienstbelijdenis weigert als het eenige overgelaten; -Ga naar voetnoot(§) het onregtvaardige en hatelijke, om ten gevalle van vreemdelingen, filips, granvelle, alva en hun roofgespuis, den geboortegrond vaarwel te zeggen daargelaten - hoe moeijelijk moest het voor een gansch volk zijn hunne vaste goederen in korten tijd te gelde te ma- | |
[pagina 302]
| |
ken, en bij onvermogen daartoe arm en berooid in Europa een oord te vinden, waar zij zich in zoo grooten getale nederzetten en hun onderhoud winnen konden! Geen Noord-Amerika of Australië bood hun in die dagen eene gewenschte toevlugt aan, en de bewoonbare landen der nieuw ontdekte wereld waren in de magt hunner onderdrukkers, en der Portugezen die weldra onder Spanjes magt bukten. Dat echter aan zulk een vertrek gedacht werd, bewijzen de voorbeelden van hen die uitgeweken zich te Londen en elders neersloegen, en de voorslag, door oranje gedaan in den hopeloozen toestand waarin de zaken na de inneming van Zierikzee gebragt waren, om dijken en dammen door te steken, en met vrouwen, kinderen en tilbare have een oord op te zoeken, waar men zonder zorg voor slavernij van ligchaam en geest leven kon. Wij willen ten slotte nog iets zeggen over de beginselen en bedoelingen zoo der verbondene Edelen, als van willem I in het bijzonder. Hoe hun pligt, het algemeene en bijzondere belang en de dringende nood de door hen gedane stappen regtvaardigen, is ons gebleken. Dat er bij sommigen minder zuivere bedoelingen mede kunnen gemengd zijn, zou onder eene menigte van meer dan 400 niet te verwonderen wezen, en heeft later onderzoek het hooge gevoelen, dat men langen tijd van brederode koesterde, verminderd,Ga naar voetnoot(*) floris van palland, lodewijk van nassau, marnix, montigny, treslong, beima, galama en de batenburgenGa naar voetnoot(†) waren zeker mannen van eer en stonden in zedelijkheid verre boven eenen granvelle, barlaimont, en alva's en parma's veile hurelingen, die bij al hun vertoon van godsdienstigheid, zich inderdaad om de godsdienst weinig bekommerden. (H) Dat de Prins van Oronje de ziel van den opstand was, leert ons niet alleen de gansche loop van zaken, maar ook het bekende woord van granvelle, toen hij de gevangenneming van egmond en hoorne vernam, en de rijke aanbiedingen die filips hem doen liet op voorwaarde dat hij zich uit de Nederlanden zou verwijderen, en, toen de Prins die afsloeg, het banvonnis over hem geslagen, waarbij 25,000 ducaten op zijn | |
[pagina 303]
| |
hoofd gezet werden. Eene andere vraag is het of hij bedoeld hebbe op de omverwerping van 's Konings gezag zijne eigene grootheid te bouwen. Men kan ligt toegeven, dat een man van de afkomst, den rang en de bekwaamheid van den Prins, van eene betamelijke eerzucht niet vrij geweest is. Maar dat hij van het beginsel uitgegaan en door de zucht gedreven is om zich-zelven ten koste van filips te verheffen, moet alleronwaarschijnlijkst voorkomen. Ligtelijk kon hij toch berekenen, hoe hagchelijk de kans en hoe gering voor hem de hoop van wèl te slagen was. Wat beteekende zijn vermogen tegenover dat van Spanjes Monarch, door de schatten der beide Indiën en eene geoefende heirmagt ondersteund. Het is waar, de Prins had voor zich de gunst van de meeste Edelen en van een groot gedeelte des volks, maar hoe ligt de ijver des volks verkoelt, en welke moeijelijkheid het in had, om zich met verdeelde zinnen bij den tweespalt in de godsdienst, en de verschillende belangen der gewesten met een gelukkig gevolg tegen den overmagtigen vijand staande te houden, kon aan de aandacht van eenen man als hij niet ontglippen, en hoe levendig hij zich daarvan bewust was getuigen zijne redevoeringen en brieven. (I) Door zich tegen den Koning te verzetten stelde hij zijne waardigheden en aanzienlijke goederen, die hij in de Nederlanden en Bourgondië bezat, in oogenschijnlijk gevaar, terwijl hij door hem aan te kleven beide had kunnen vermeerderen. Neemt men dit in aanmerking, dan bestaat er alle reden om zijne verzekering geloof te geven, dat de kennis die hij had bekomen van het ontwerp om beide de godsdienstige en burgerlijke vrijheid den doodsteek te geven,Ga naar voetnoot(*) en deze landen in eene eeuwige dienstbaarheid te brengen hem bewogen heeft naar middelen uit te zien om het Land te redden. Dat hij zich in filips vergist heeft en niet kunnen verbeelden, dat deze het op het uiterste zou laten aankomen, gelijk bilderdijk aanmerkt, is wel te denken, en hij zelf werd door den losbrekenden stroom, gelijk zoo vele anderen, medegevoerd zonder te weten waar hij zou belanden. Bij zijn uitwijken naar Duitschland had hij voorgenomen zijne rust te nemen. Maar | |
[pagina 304]
| |
de razende euvelmoed van alva, die 's Prinsen zoon uit Leuven liet wegrukken en naar Spanje voeren, die hem van alle zijne waardigheden ontzette, en met verbeurdverklaring van zijne goederen het doodvonnis over hem en zijne drie vrienden uitsprak, benevens de klagten en smeekingen der verdrukten, de brieven van de voornaamsten des Lands en de aanzienlijkste steden, bewogen hem op nieuw de wapenen op te vatten. Die oorlog kwam hem op eindelooze onrust en kommer, op het verlies van drie broeders en van zijn eigen leven door eene moorddadige hand afgesneden te staan. Het is waar, bij zijnen dood was hij op het punt om Graaf van Holland en Zeeland te worden, maar dat gezag was na de ongelukkig uitgevallen proef met anjou allernoodigst om den waggelenden door parma fel aangevochten Staat op te houden, en het wettig loon voor al wat hij tot redding des lands gedaan had. Aan zijn verstand, doorzigt, kennis van personen en zaken, waardeering der omstandigheden, gebruik maken van de gelegenheden, vindingrijken geest, wakkeren ijver, met al de lijdzaamheid, overredingskracht en bekwaamheid om de gemoederen te vereenigen en te buigen tot hetgeen hij nuttig en noodig oordeelde, hebben ook zijne vijanden regt gedaan; terwijl zijne vrienden hem ons doen kennen, als voorzigtig, billijk, regtvaardig, zachtmoedig, goedertieren, standvastig in tegenspoed, milddadig en van eene edelmoedigheid zoo groot, dat hij, wel verre van voor zich zelven met de veelvuldige gelegenheden zijn voordeel te doen, zich voor anderen opofferde en zijne goederen, waarmede hij den Staat had bijgestaan, zijnen kinderen zeer bezwaard met schulden achterliet. En was zijne godsvrucht opregt en zijn vertrouwen op God vast, getuige de schoone proef daarvan in den gevaarlijken toestand van zaken na den val van Haarlem, gegeven en waaraan hij stervende vast hield toen hij 's hemels ontferming over zich en zijn arm volk inriep. Van den anderen kant was zijne gematigdheid in geloofszaken, en zijn afkeer van vervolgingen om de godsdienst zoo groot, dat zij hem den haat der ijveraars van de eene en de andere zijde op den hals haalde. Hij waarschuwde degenen, die hem filips bij zijn vertrek van hier ter doodstraf aangewezen had, ging den overdreven ijver van den eenen en den anderen te keer, was den weerloozen Doopsgezinden ten voorspraak, en stond lang eene geheele gelijkstelling | |
[pagina 305]
| |
van Roomsch en Onroomsch voor, tot dat de openbaar gewordene verraderijen hem drongen, op maatregelen ter bescherming van de veiligheid des Lands bedacht te zijn. Zulk een man was een beter lot dan hem te beurt viel waardig. Had hij mogen leven om zijn werk voltooid en het Grafelijk bewind in zijn Huis gevestigd te zien, voor hoe veel rampen, die de naneef nog bezuurt, zou ons volk zijn bewaard gebleven. Maar de algemeene droefheid en verslagenheid over zijnen dood, en de schoone vruchten die het Land van zijnen arbeid heeft mogen plukken, drukken het zegel op den naam dien hij draagt: Vader des Vaderlands. (J) | |
Aanteekeningen.Bl. 278. (A). Op de lagere scholen moet het nog in 1551 zeer gebrekkig zijn gesteld geweest, blijkens de bepaling in het Codicil van a. merula, dat de jongens van het weeshuis uit zijne goederen in den Briel gesticht ‘ter school moesten gaan om te leeren hun vader ons of pater noster, credo of het geloof in het Duitsch (Hollandsch) en om wèl te verstaan de tien geboden Gods. En als zij (wordt er bijgevoegd) dat kennen, zoo zal men ze op een ambacht setten.’ Ibid. (B). Merkwaardig zijn de woorden van p. van thabor, eenen Frieschen monnik over den indruk door luthers schriften zoo te Amsterdam als in Friesland reeds omtrent het jaar 1520 gemaakt. Van het laatste schrijft hij: ‘nochtans sijnt daer wel sommighe Priesters oft geleerde lueden, beyde gheestelick ende wereldlick, die seer myt hem voelen: want hy bewijst sijn dynghen alsoe claerlick mit dat Heylighe Evangely ende mit paulus Epistelen, ende voert myt dye principael schryften, dat daer veel gheleerde luden myt hem toevallen.’ Diest lorgion, bl. 14. Ook in ‘Hendrik van Zutphen, door van herwerden’, vindt men treffende bijzonderheden van den geest van hervorming, die in sommige steden van Nederland, bepaaldelijk te Dordrecht en te Antwerpen, zelfs reeds vóór luthers optreden werkte. Bl. 286. (C). Dat de Stadhouders, door de burgerijen en in den oorlog geharde landzaten ondersteund, voor vierduizend | |
[pagina 306]
| |
Spanjaarden niet beducht behoefden te zijn, gelijk b. bl. 16 schrijft, zal niemand tegenspreken, mits zij namelijk eendragtig handelden. Maar hoe veel er aan de eensgezindheid ontbrak, leerden de laatste maanden van het jaar 1566 en de eerste van 1567, toen het der Hertogin van Parma, bij het verbond der Edelen gelukte, om iederen tegenstand te fnuiken en zonder groote moeite het gansche Land in onderwerping te brengen. Niets kon ook den Koning verhinderen om de troepen die hij hier had ten allen tijde aan te vullen met volk over zee uit Spanje gezonden, uit zijne erflanden in Italië, of door krijgswervingen in Duitschland, gelijk bij de zending van den Hertog van alva en in den loop van den oorlog dikwijls gebeurde. Met reden drongen dan ook oranje en egmond op het vertrek der Spaansche benden aan, zelfs met gevaar van zich 's Konings hoogste ongenade op den hals te laden, die dit dezen Heeren nooit vergaf en hun ter gelegener tijd zijnen wrevel deed gevoelen. Bl. 287. (D) Viglius, ofschoon de geweldige maatregelen des Konings niet goedkeurende, was overigens sterk tegen de vrijheid van godsdienst, ja van geweten. Hij schrijft daarover aan zijnen vriend hepperus (apud hoynck van papendrecht, Annal Belg., T. I, P. II, p. 421 seq.): ‘Si enim unicuique domi credere licet, quod lubet, iterum lares lemuresque habebimus, ac mille erroribus sectisque haec Provincia implebitur;’ hij voegt er bij: ‘atque hanc opinionem semper perniciosissimam censui, quam qui sequuntur omnem mihi Religionem pro ludibrio habere nec ab atheismo alieni esse videntur.’ Wonderlijke sustenue van eenen man als viglius! Juist hetgeen hij van het toestaan der gewetensvrijheid duchtte, de uitroeijing van de godsdienst uit de harten, is het gevolg geweest van het stelsel van geloofsdwang op Italië en Spanje toegepast. M. crie's Gesch. der Hervorming in Spanje levert daarvan ontroerende bijzonderheden op. Men zie D. II, bl. 205 en verv. Bl. 297. (E). Dat men zich nog in het jaar 1578 met de hoop op verzoening vleidde, hiervan strekken ten bewijze twee besluiten van de Staten van Zeeland van dat jaar; het eerste: de aanstelling behelzende van Generale Rentmeesters ‘om Zijne Majesteit volgens de Pacificatie van Gendt te stellen in zijne Domeinen en andere inkomsten, Hem competerende als Graaf van Zeeland’; bij het tweede werd besloten: ‘een zegel te | |
[pagina 307]
| |
maken op Zijner Majesteits naam als Graaf van Zeeland, om daar mede te zegelen de mandementen enz.’ Eerst het banvonnis tegen willem I en allen die hem aanhingen maakte aan iedere aarseling een einde, gelijk men dan ook voortaan gedurende meer dan vijf-en-twintig jaren van geene voorslagen tot vrede of bestand weten wilde. Bl. 298. (F). Filips was, zoo wel als elk ander die eenige verbindtenis bezworen heeft, aan zijnen eed gehouden. Zou iemand durven zeggen, dat wel een ambtenaar tot het nakomen van hetgeen hij bij het aanvaarden van zijnen post bij eede op zich genomen, heeft verpligt en het volk gehoorzaamheid aan de wetten en trouw aan den Vorst schuldig is; maar dat deze zijnen eed verbreken of naar believen er mee handelen kan: hij zie dan toe welke schromelijke gevolgen zulk eene leer voor het Vorstelijk gezag, voor de rust der volken, en voor deugd en godsvrucht hebben moet. Wie zich van het gewigt van den eed overtuigd houdt, zal zijne toestemming niet weigeren aan het oordeel over eene dergelijke eedschending van eenen nazaat van filips, door een geacht Schrijver onzer dagen (Mr. s.p. lipman, Geschiedenis van de Staatkunde der voornaamste Mogendheden van Europa, D. II, bl. 79) geveld, wiens woorden naar de eeuw en de betrekking van filips gewijzigd dus luiden: ‘de Koning had, in het openbaar bijgestaan en omringd van zijne raadslieden, ten aanhoore van de aanzienlijksten zijner onderdanen, in handen van de Edelen des lands, de hooge Geestelijkheid en de Afgevaardigden der steden, de Vertegenwoordigers des volks, bij herhaling eene stellige verklaring van zijnen wil afgelegd. Hij had den Almagtige, voor wiens aangezigt de eed van den Vorst gelijk staat met den eed van den slaaf, telkens tot getuige zijner plegtige belofte ingeroepen. Hij had vooral in den aanvang zijner regering door menige daad zijne vroegere verklaring uitgevoerd en bekrachtigd. In spijt van dit alles te willen beweren, dat de belofte als krachteloos en de verklaring als niet geldig moest beschouwd worden, en dat geene zedelijke of staatkundige overweging den Koning konde beletten met volstrekte overtreding dezer overeenkomst, het stelsel van willekeur aan te nemen, wat is dit anders, dan eene onoplosbare onzekerheid over de meest verhevene handelingen verspreiden, de wetten van den Staat van alle waarborgen be- | |
[pagina 308]
| |
rooven, de betrekking tusschen de regering en den onderdaan aan de noodlottigste twijfelingen prijs geven, den meineed tot staatsregt verheffen, en aan de Vorsten de bevoegdheid toekennen, om zich zelven van den gedanen eed te ontheffen, eene bevoegdheid, welke den Roomschen Paus door de aanhangeren der gezuiverde Christenleeer niet zelden tot heiligschennis werd aangerekend? Zal men aanvoeren dat filips niet dan uit nood, uit vrees voor verlies van zijne landen, zich heeft verbonden om met terzijdestelling van de onbepaalde magt een bewind door wetten beperkt te aanvaarden? Maar zijn niet ook de Vorsten aan de voorschriften der algemeene zedewet onderworpen, en is een meineed minder afschuwelijk wanneer daardoor eene Hertogelijke en Grafelijke kroon wordt verkregen of bewaard? Gebood niet de eer: hier of den eed te weigeren, welke voordeelen ook daaraan verknocht waren; of den eed te houden, welke nadeelen daaruit mogten voortvloeijen? Kan men van de onderdanen goede zeden verwachten, waar van den troon het eerloos voorbeeld uitgaat van verbindtenissen beëedigd en geschonden?’ Beweert bilderdijk, D. VI, bl. 5: ‘dat het land zonder de privilegiën hier en daar nu een weinig te krenken niet te bestieren was’, hij weet zoo goed als anderen, dat het met eenige krenkingen niet afliep, maar dat volgens alle onze Schrijvers de toeleg was om uit de door wetten omschrevene tot de onbeperkte magt te geraken. De vorige Graven hadden toch die privilegiën geëerbiedigd, voor de klagten in geval van schennis hunne ooren niet gesloten, en land en volk bewaard; terwijl filips naar den kwaden raad (hem volgens hooft door alva gegeven) luisterende, ‘om die zegels, werken van onmondigheid zijner voorzaten, te verpletten; die handvesten, die knibbelbrieven, die smadelijke vorstenboeijen aan flarden te scheuren en vervolgens den veroverde gewesten een scherpen breidel aan te leggen’, een der schoonste parels van zijne kroon verloor. Zelfs zijn vader had niet zoo onbesuisd voortgeslagen. ‘Deze had (volgens s. stijl in zijne Karakterschets van filips II) het onmogelijk geoordeeld de Nederlandsche Provinciën door de natuur zelve zoo verdeeld, door het verschil van taal, van wetten en zeden, zelfs van maten en gewigten zoo zeer onderscheiden tot de gelijkvormigheid van een Vorstendom te brengen. De zoon op verre | |
[pagina 309]
| |
na zoo magtig niet, beeldde zich in, dat men tot dit groote oogmerk slechts alle wetten, keuren, handvesten en instellingen den bodem had in te slaan, en dat alles gemakkelijk moest volgen, zoo men geene dwangmiddelen spaarde, 't geen bij hem lafhartigheid zou geweest zijn.’ Bl. 301. (G). Van die tachtig jaren moeten de twaalf van het Bestand en menig jaar dat de oorlog naauwelijks gevoerd werd, worden afgetrokken. De oorlog in het hart des Lands duurde vijf jaren, en werd na dien tijd hoofdzakelijk buiten of op de grenzen gevoerd, inzonderheid nadat het den dapperen maurits gelukt was de verlorene steden van Gelderland, Overijssel en Groningen weder te veroveren. De toenemende welvaart en bloei, die zich ook b. niet heeft kunnen ontveinzen, D. VII, bl. 180 en D. VIII, bl. 105, maakten het voeren van den oorlog en het betalen van Engelsche, Schotsche, Fransche en Duitsche hulptroepen, waaruit vooral onder maurits en frederik hendrik het grootste gedeelte onzer armee bestond, gemakkelijker. Bl. 302. (H). Hoe het met de zedelijkheid onder alva's soldaten gesteld was, zie men bij van meteren, fol. 48, en de beschrijving van den tros des legers bij schiller, § 208, door ter haar aangehaald D. II, bl. 166 en aanteek. 38. Welke gevoelens onder de hoogere bevelhebbers schuilden leert ons hooft, bl. 432. Er waren echter ook beteren. Een mondragon maakt eene gunstige uitzondering. Dat aan parma's hof goddeloosheid voor spel gold verklaart de Prins van Oranje in zijne apologie. Deze waren echter de lieden die hier kerk en godsdienst moesten beschermen, en het niet dulden konden dat de Protestanten naar hunne overtuiging God dienden. Bl. 303. (I). Dat desniettemin de opstand gelukte en de Republiek gevestigd werd, moet naast God, wiens tusschenkomst zich in de beslissendste oogenblikken bij het ontzet van Leyden en in het plotseling wegrukken van requesens, toen 's Lands behoud aan eenen zijden draad hing, openbaarde,Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 310]
| |
aan de verblinding des vijands, die, in plaats van eene scherpe lijn tusschen Onroomschen en Roomschen te trekken, en de laatsten aan zich te verbinden, beiden slechts de keuze liet tusschen alles wagen of verliezen, en in lateren tijd aan het verloren gaan van Vlaanderen en Antwerpen, maar wier rijkdom en koophandel naar Holland en Zeeland werden overgebragt, aan de nederlaag der onoverwinnelijke vloot, en aan de dwaze tusschenkomst van filips in den oorlog der Ligue tegen hendrik IV, waardoor men hier mogt ademhalen, ja zelfs het verlorene voor een goed deel herwinnen, toegeschreven worden. Bl. 305. (J). Ook bilderdijk spreekt over het geheel gunstig van willem I, schoon hij hem ten opzigte van het groote punt als ter goeder trouw dwalende beschouwt, en daarom b.v. tegenover granvelle in het ongelijk stelt. Wat hij, D. VII, bl. 241, van zijne veldheerstalenten schrijft, wordt bevestigd door het zeggen van mondragon, bij de misslagen der Hollanders voor Antwerpen: ‘nu ziet men dat de Prins van Oranje dood is.’ Welk eene achting hij reeds in vroegeren leeftijd wegdroeg, blijkt uit de gunst welke hij bij Keizer karel genoot, die zich gaarne met hem onderhield; en uit het verzoek van maximiliaan van Buren, toen hij het aanbod om zijn Graafschap tot een Hertogdom te verheffen afsloeg, dat de Keizer liever het huwelijk van zijne eenige dochter met den Prins van Oranje mogt bewerken, welk huwelijk dan ook gesloten werd. Van de verslagenheid over zijnen dood getuigt bentivoglio (D. II, B. III, p. 369): ‘dat nooit het verlies of van een vader, of van een weldoener, of van een Vorst meer droefheid heeft veroorzaakt dan het verlies van den Prins van Oranje in de Vereenigde Provinciën.’ En de geleerde du thou, een gematigd Roomschgezinde, laat zich dus hooren: ‘de Staten waren uitermate bedroefd over den dood des Prinsen van Oranje, dien zij in zulke kommerlijke tijden hadden verloren, nadat zij bij alle voorvallen zijne wijsheid, standvastigheid, grootmoedigheid, billijkheid, geduld en gematigdheid ondervonden hadden; dengden die mogelijk niet alle te gelijk en in zulk eene hooge mate, in eenen anderen sterveling werden gevonden.’ Ook de afbeelding die grotius in zijne Annalen, B. IV, p. 91, van het karakter en gedrag van willem I geeft, is de beschouwing waardig. |
|