Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1853
(1853)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAntoinette bourignon, een beeld uit de Kerkelijke Geschiedenis der 17e eeuw. Door H. van Berkum,Predikant te Stiens, Schrijver van: ‘de labadie en de Labadisten.’ Te Sneek, bij van Druten en Bleeker. 1853. Met titelvignet. In gr. 8vo. 308 bl. f 3-30.Antoinette bourignon de la porte, gelijk haar volle naam was, sinds twee eeuwen als eene dweepster gebrandmerkt en van vele dingen beschuldigd, vindt in den Schrijver van dit werk een ijverigen verdediger. Zijne beoefening der geschiedenis van ‘de labadie en de Labadisten’ had hem tevens meer bekend gemaakt met antoinette bourignon, in vele opzigten van den eersten eene geestverwante, en het naauwkeurig onderzoek van hare schriften bragt hem tot de overtuiging: dat ketterhaat en orthodoxisme in haren tijd, en het misverstaan van den tijd waarin zij leefde, in latere dagen, hebben medegewerkt tot het ongunstig oordeel over haar uitgesproken. Was het hem gelukt eene verzameling van hare werken, die zeer zeldzaam geworden zijn, magtig te worden, hij deelt ons het resultaat van zijne onderzoekingen mede, op eene wijze, die de waarde van zijn boek verhoogt. Antoinette treedt hier voor onze oogen. Grootendeels uit haren mond ontvangen wij kennis van hare betrekkingen en opvoeding; van hare vroegste indrukken, eerst duistere en verwarde, daarna meer opgeklaarde en verbeterde begrippen; van haar werken en strijden, opofferen en lijden. Wij vergezellen haar op hare loopbaan vol afwisselingen en avonturen, die naar een roman gelijken, en deelen in hare verschillende ontmoetingen, in de goedkeuring, medewerking en bescherming, die | |
[pagina 727]
| |
zij van dezen, in den afkeer, tegenstand en vervolging, die zij van genen ondervond; tot dat de dood haar op 65-jarigen leeftijd de ruste schonk, welke de aarde haar onthouden had. Van berkum is blijkbaar met zijne heldin zeer ingenomen. En wie zoude ook de vrouw niet hoogachten en lief krijgen, die een onbezorgden staat en de beste uitzigten vaarwel zeide voor hare overtuiging; die wat zij overal te vergeefs gezocht had, vond in de liefde tot den Heer, en in de zich-zelve opofferende liefde voor anderen? Op de belijdenis van haar geloof en voornemens, bl. 84 en 183 te lezen, zeggen wij: amen! en verblijden ons dat God-zoekende zielen, een de lille, oort, swammerdam en poiret, in haar onderwijs en voorbeeld licht en troost hebben gevonden. En wie zegt het ons: hoe veel goeds menigeen, die zich voor korter of langer tijd in hare nabijheid mogt ophouden, aan haar te danken had; hoe menig zaad, door hare hand gestrooid, in een goeden bodem gevallen, vrucht gedragen heeft? Al was dan haar invloed niet zoo uitgebreid als men wenschen zou; al gelukte het haar niet eene Gemeente vrij van de begeerlijkheden der wereld, in geloof en liefde overvloedig, te stichten, zij heeft toch niet te vergeefs gearbeid; hare nagedachtenis blijft in zegening. Zullen wij het min gunstige, dat haar karakter en streven aankleefde, voorbijgaan? De Schrijver doet dit niet; hij verbergt ons de overspannen en geestdrijvende denkbeelden, vooral van haren vroegeren leeftijd, niet: hare ingevingen en roepingen, hare worstelingen met de booze geesten, de verschijningen van christus, en haar spreken met God. Veel daarvan moge, gelijk van berkum te regt opmerkt, in de begrippen van haren tijd en in de gebrekkige opleiding die zij genoten had, verschooning vinden; er blijft echter ten haren laste over, en niet altijd heeft des Schrijvers verdediging ons bevredigd. Omtrent dat spreken met God geeft hij ons hare nadere verklaring op, die de zaak eenvoudiger en aannemelijker maakt. Doch waartoe, bij zulk een juist begrip van Gods geestelijke natuur, als zij toonde te bezitten, dan die vreemde uitdrukking, welke tot misverstand en verkeerde gevolgtrekkingen leiden moest? Zocht antoinette, gelijk andere Hoofden van Secten, zich daardoor het aanzien en den invloed van eene Zieneres en Begunstigde | |
[pagina 728]
| |
der Godheid te verschaffen? Hebben wij ook daaraan die ingevingen en roepingen toe te schrijven, welke haar, met verachting van den raad en de waarschuwingen van verstandige vrienden, aan haren oorspronkelijken werkkring onttrokken, en voor vele gevaren en verzoekingen bloot stelden? - Wat het zoogenoemde inwendige licht, waarvan zij en hare aanhangers zoo veel roemden, vermag, verkondigt ons de Heidensche wereld. Het waarachtige licht is ons in de gewijde Schriften gegeven. Antoinette erkende ook, althans in latere jaren, het licht van Gods Woord, en wijzigde daarnaar hare begrippen. Wanneer evenwel zij en hare volgelingen steeds van het inwendige licht bleven opgeven, moest het Hoog gezag der Openbaring daaronder niet lijden en de deur open blijven voor eigendunkelijke gevoelens en groote afdwalingen, gelijk de ondervinding bevestigd heeft? Van de verdenkingen op de zedelijkheid van haren wandel geworpen, wil van berkum niet hooren. Maar kan hem het verband tusschen mystiekerij en het haar ten laste gelegde opgemerkt, onbekend zijn? Wij verwijzen naar zijne woorden aan den voet van bl. 257, en op bl. 262. Wie dan antoinette-zelve gaf door de keuze van haar gezelschap tot die beschuldigingen aanleiding? En bij de labadie was het in omgekeerde orde hetzelfde! Moest de argwaan niet ontwaken? En wat beteekent de verontschuldiging op bl. 259 aangevoerd? Schoon was zeker haar toeleg om eene reine Gemeente, door den band van geloof en liefde zamengesnoerd, te stichten; doch hoe veel verschilde de werkelijkheid van het ideaal! Evenmin aan haar als aan anderen is de vestiging van zulk eene Gemeente gelukt. Waarom? Omdat men naar eene schaduw grijpt; omdat de leden van iedere vereeniging, hoe zij zich ook afzonderen, hunne vooroordeelen en driften behouden, en den vijand, dien zij ontvlieden willen, in hunnen boezem medebrengen. Dat men in den kring, waarin de Voorzienigheid ons plaatst, het verkeerde bestrijde, en met zijne eigene verbetering aanvange! Men zal er meer nuts mede doen, dan door zich af te scheuren en nieuwe vereenigingen te maken, waar men voor de verlatene misbruiken andere terugvindt. - Gaarne erkennen wij met van berkum, dat het Christendom geest en leven is, en de Geest des Heeren zijne leden moet bezielen. Maar is daarom de wet verbroken? | |
[pagina 729]
| |
Zijn leeringen en voorschriften, regels en vormen overbodig? Waar men ze verwerpt, verwerpt men ligt méér. Die er zich zonder nadeel van kunnen ontdoen, zullen wel tot de uitzonderingen behooren. Dat verlaten van huis en beroep door antoinette en hare volgelingen, om met versmading van vormen en bepalingen heen en weder te doolen, hunne ontevredenheid en tegenstand aan al het bestaande, verdienen waarlijk geene navolging; het voordeel kon de schade niet opwegen. Beter hadden zij, onzes inziens, gedaan, met zamengevoegde krachten te pogen om de bestaande leeringen en vormen met den geest van het Evangelie in overeenstemming te brengen. Jammer dat de Roomsche Kerk dit met alle magt tegengaat! Hoe zij wèldenkenden in hunne edelmoedige pogingen verlamt, ieder licht buitensluit, en voor hare heerschen hebzucht niets ontziet, komt ook in dit werk ten sterksten uit. Vervullen ons hare listige en wreede aanslagen met verontwaardiging en droefheid; ook de gevaren van overspannen gevoel, wilde geestdrift, en niet overdachte ontwerpen worden ons levendig voor oogen gesteld. Van den anderen kant zal niemand met aandacht staren op hetgeen de liefde tot den Heer in eene zwakke vrouw vermogt, tot uitoefening van de choonste deugden, zonder zich tot eenen edelen naijver opgewekt te gevoelen. Wie met de zaak van christus ingenomen, goed voedsel voor zijn verstand en hart zoekt, en zijne schreden regt wenscht te sturen, zal dit boek niet zonder vrucht lezen. Ook voor de Kerkelijke Geschiedenis levert het werk gewigtige bijdragen. Wat hier over België, meer bijzonder over de steden: Bergen, Mechelen en Rijssel voorkomt, overtuigt ons op nieuw, dat de Heer, ook waar Hij onder een deksel verkondigd wordt, zijne echte belijders telt. Van den staat der Godsdienst te Amsterdam, in Friesland, en Holstein, en van de kerkelijke en wijsgeerige stelsels dier dagen ontvangen wij belangrijke mededeelingen. Zeer gunstig steekt, volgens van berkum, bij den toenmaligen de nu onder de Protestanten van Nederland heerschende geest af. Dat hij waarheid spreken en met de hem verleende gaven bij voortduring woekeren moge, tot opwekking en versterking van regt Christelijke beginselen, is onze wensch en bede! De vorm beantwoordt aan den belangrijken inhoud. De | |
[pagina 730]
| |
stijl is boeijend, naar den eisch afwisselend, en voor den gevoelvollen en godsdienstigen geest, die ons tegenademt, gepast. Schoone passages zoekt men niet te vergeefs. Fraai is de teekening van den Paasch- en lente-morgen als het beeld van het nieuwe leven met den verrezen Heer, bl. 1, 2, 3; indrukwekkend de schildering van het ongenoegzame van Romes eerdienst tot bevrediging der ware behoeften van verstand en hart, bl. 18, 19, 20. Druk en papier verdienen lof. Het titelvignet, de aanhouding van antoinette op hare eerste vlugt voorstellende, is wèl gelukt; de afgebeelde personen zijn in het costuum van hunnen tijd. De correctie is goed. Op bl. 39 hebben wij als een woord van demosthenes gevonden: ‘dat de kloosters drie dingen zoeken: het eerste: geld; het tweede: geld; het derde: geld.’ Voor niet geletterden mogt het wel iets duidelijker zijn, dat dit slechts eene variatie is van de antwoorden van demosthenes omtrent de vereischten in den redenaar.Ga naar voetnoot(*) Bl. 77 staat: ‘jeuzelen’. Is het een Provincialisme? Of moet het ‘treuzelen’ zijn?
g.v. |
|