wijzen der liederen opgenomen, en alzoo aan de vergetelheid onttrokken heeft. Onze ouden van jaren vinden er, buiten twijfel met genoegen, méér dan één bekende uit de dagen hunner kindschheid: Het daget uit den Oosten; Ik hebbe de groene straatjes; Aan d'oever van een snelle vliet; Daar ging een pater langs het land; En Pierlala lag in de kist; Klein, klein kleuterken, en andere liederen, die ook in Holland door 't volk gezongen werden,
en er, ten deele, zelfs heden nog niet geheel zijn vergeten. Dat de inhoud van den bundel levendig en vol afwisseling is behoeft niet gezegd te worden. De verscheidenheid is nog aanmerkelijk bevorderd door de liederen van jonge jaarteekening, waarin de geest der Vlaamsche nationaliteits- en taalbeweging krachtig is uitgesproken; terwijl die van vroegeren oorsprong meestal de liefde en den minnehandel, in al zijne kleuren, betreffen. Wie dit opmerkt zal 't den Heere snellaert niet gaaf toestemmen als hij zegt, dat het volkslied (immers zoo als 't zich hier vertoont) ‘geheel het leven van een volk’ doet kennen, en de uitdrukking bevat van ‘lief en leed, moed en zwakte, al de wisselvalligheden, die 't ondergaat.’ - Alleen de liederen van den laatsten tijd bevatten de uitingen van een volkstoestand en volksgevoel; de overigen bewijzen slechts dat de liefde alle eeuwen door regeert, en het lied ingeeft en bezielt; maar dat is op den bewoonden aardbodem overal zoo, en niet het kenmerk van een volk, maar van de menschheid. Als Ref. uit dézen bundel een besluit moest opmaken omtrent den geest en de geschiedenis der Vlamingen, zou hij er, misschien, uit kunnen afleiden, dat zij eene soort van vrolijke Franschen zijn, die altijd goede dagen hebben gehad, gaarne bij kroes en kan een liedje deunen, en de liefde, en 't geestelijke of kerkelijke niet altijd beschouwen van den ernstigen kant. Er heerscht over het algemeen ‘ongedwongen levenslust’ in; zelfs in eenige stukjes zóó, dat Ref. op de vraag: of het boekje ook voor jonge jufvrouwen geschikt is? geen ja zou durven zeggen. Wij weten, trouwens, ook hoe 't gesteld is met de fabriekaadje der volksliederen, die (zoo ging 't althans voorheen in onze hoofdstad) zelden een dichter van naam tot vader hadden, maar doorgaans de telgen waren van eenig verongelukt genie, dat den toon gaf op plaatsen van
uitspanning, waar