Hoogleeraar aan de Koninklijke Akademie ter opleiding van burgerlijke Ingenieurs enz. te Delft. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1852. In gr. 8vo. 196 bl. f 1-80.
Dit werk is verdeeld in drie Afdeelingen, van welke de eerste zes, de tweede vijf, en de derde zeven Hoofdstukken bevat; als: I. Hemel en aarde; II. Zwaarte op aarde; III. Draaijing der aarde om hare as; IV. Middelpuntvliedende kracht der aarde; V. De omloop der aarde om de zon; VI. Kosmische zwaartekracht; VII. De wereldether en het licht; VIII. De warmte en de zon; IX. De electrische polariteit en het aardmagnetismus; X. De enkelvoudige ligchamen en de scheikundige verwantschap; XI. Het bewerktuigde leven en de organische stofwisseling; XII. Warmte in het inwendige der aarde en de vulkanische verschijnselen; XIII. Uitwendige warmte en luchtgesteldheid op aarde; XIV. De dampkring; XV. De oceaan; XVI. Het land en zijne wateren; XVII. De aardkorst; XVIII. Verschillende toestanden der aarde. Eindelijk sluit het met aanmerkingen en verbeteringen.
De Schrijver heeft zijn werk zoodanig geregeld, dat hij elke stelling met ophelderingen, door eene kleine letter aangewezen, verklaart.
Men kan, zegt de Heer donnadieu, van dit werkje zeggen: ‘het is een schat in een klein bandje, en dus voor weinig geld te verkrijgen.’ Hiermede stemt Ref. volkomen in, en hij gelooft, dat zulk een oordeel allezins regtmatig is.
De vertaling is vloeijend en laat weinig te wenschen over; druk en correctie zijn met zorgvuldigheid uitgevoerd, en ofschoon de Heer donnadieu door zijne voorrede de waarde van het geschrift heeft verhoogd, had het geene aanbeveling noodig. Ref. hoopt, dat het een overvloedigen aftrek zal vinden. Gebeurt dit niet, dan hebben Schrijver, Vertaler en Uitgever, en ook de geleerde Steller der voorrede voorzeker daaraan geen schuld.
Als handleiding bij het onderwijs komt het werkje Ref. bij uitnemendheid geschikt voor; verder gelooft hij, dat de bedoeling der bewerkers ook niet gaat; want voor leeken veronderstelt het te veel natuurkundige kennis.
l.h.v.