Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1853
(1853)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 586]
| |
te zijn in Noord-Amerika, van elders niet, maar leeren hem uit deze vertaalde Overdenkingen kennen als een bekrompen man van gemoedelijken ernst, maar weinig Evangelische denkwijze. Reeds de titel doet dit vermoeden. Daarop afgaande, zou men meenen, dat hier jehova's leidingen met Zijn volk Israël besproken werden ten nutte der Christenheid. De naam jehova toch is zuiver Oud-Testamentisch en wordt, zooveel wij weten, in het N.V. aangaande den God en Vader van onzen Heer nergens gebezigd. En echter is Hij het, die hier bedoeld wordt, en zijn het Gods kinderen in onze dagen, die onder de benaming: Zijn volk worden aangeduid. De eerste Overdenking handelt over de verflaauwing in het gebed. Er komen daarin, wij ontkennen het niet, vele goede en nuttige zaken voor, maar ook veel overdrevens en onwaars. Van het gebed wordt b.v. gezegd, dat ‘jehova zijn voorwerp, de Heer jezus zijn middelaar, en de Heilige Geest zijn bewerker is, zoodat de geprezene Drievuldigheid in éénheid werkzaam is bij het groote werk van eens zondaars naderen tot God.’ Een weinig verder lezen wij: ‘in ieder waar gebed moet van het bloed van jezus gesproken worden met den meesten nadruk.’ En van dat bloed wordt beweerd, dat het ‘aan de regtvaardigheid voldoet en de eischen der wet tegen ons verzacht.’ De tweede Overdenking draagt tot opschrift: de weduwe en haar losbandige zoon en bevat een verhaal van niet ongewonen inhoud, waaruit allerlei nuttige lessen worden afgeleid. De derde schetst, naar Ps. cxxi: 5, den Heer als den bewaarder van Zijn volk. Men ziet hieruit, dat deze drie overdenkingen onderling niet zamenhangen. Waarom zij zamengevoegd zijn, wordt niet gezegd. Zijn er misschien meerdere van de hand van winslow in Engeland verschenen? Heeft de ongenoemde Vertaler deze drie uit een grooten voorraad slechts uitgekozen? In dat geval had mogelijk zijne keuze gelukkiger kunnen zijn. En in alle gevallen zouden wij wenschen van meer soortgelijke proeven verschoond te blijven. Al wat gemoedelijk is, is daarom nog niet waar, en al wat in den Bijbel staat, is daarom nog niet Christelijk en Evangelisch. |
|