Een niet onbelangrijke brief in onzen belangrijken tijd. Naar het Hoogduitsch. Te Hoorn, bij P.J. Persijn. 1853. In gr. 8vo. 29 bl. f :-30.
Er wordt niet gezegd, wie dezen brief geschreven heeft, noch aan wien hij gerigt is, noch ook wie den ondankbaren arbeid heeft verrigt, om hem in onze taal over te brengen; maar dit weten wij, dat hij veilig onvertaald had kunnen blijven en evenmin verdient gelezen als verspreid te worden. De inhoud is oppervlakkig en ondoordacht en gaat van beginselen uit, die wij moeten afkeuren. Er wordt daarin aan alle geopenbaarde godsdienst de oorlog verklaard en het Christendom opgelost in het enkele gebod der broederliefde. De Christelijke gronddenkbeelden, zoo heet het hier, waren reeds vóór jezus aan het menschelijk geslacht bekend; zij zijn door Hem slechts het gemeengoed van allen geworden. Het onderscheid tusschen Hem en Zijne voorgangers ligt alleen in den vorm der mededeeling. Het is dan ook alleen de gezindheid, die den Christen vormt, niet het opzeggen van voorgeschrevene dogmatische formulieren, niet het papieren geloof aan bepaalde leerstellingen, waarin de Kerk het wezen des Christendoms vindt. Het bevel der Kerk b.v.: ‘houd het bloed van christus voor het losgeld van uwe zonden’ - is een verlangen naar het dood geloof. En zeer belagchelijk moet ons de geliefde tirade voorkomen: ‘christus heeft over de zonde gezegepraald, Hij heeft de wereld van de zonde bevrijd’; zij moet ons vreemd klinken in den mond van geestelijke zondaren, die, vervuld met den geest der onverdraagzaamheid, vol van haat jegens hunne broederen, uit bloote heerschzucht de juistheid van hunne beschouwing uit verouderde papieren bewijzen, en zelfs niet het eenige gebod vervullen kunnen van hunnen meester (joh. xv: 17), met wiens onwaardig slaafsche vereering zij pronken. De zigtbare Kerk moet dan ook in den Staat opgaan, daar deszelfs doel, in de hoogste idealiteit opgevat, geen ander dan dat der Kerk zijn kan. Opheffing van de hiërarchische Kerk-regeringsvorm,
opheffing van het Kerkelijk wetboek, en onbepaalde vrijheid in gelooven, overeenkomstig het gebod der liefde: deze zijn de grondpilaren, waarop de Staat een onbewegelijk gebouw kan oprigten. Daarmede wordt