echter niet zouden geadviseerd hebben, zoo men ons vooraf geraadpleegd had, òf deze bladzijden onvertaald moeten laten, waarvan de schade voor ons publiek niet onberekenbaar groot zou zijn geweest. Hiermede is echter niet gezegd, dat hier niet veel goeds en waars zou te vinden zijn. Soms stuitten wij wel op beweringen, die ons wegens hare onbepaaldheid of eenzijdigheid minder aannemelijk voorkwamen, b.v.: ‘dat het geloof in zijnen diepsten grond niet begrepen kan worden, dat het een geheim en een wonder is.’ Maar doorgaans toch konden wij onze toestemming geven aan het hier gezegde, en achtten wij de herinnering daarvan voor onze dagen niet overbodig. Wil men er iets van hooren? ‘Hadden die Godgeleerden, die zich thans boven anderen op hunne regtgeloovigheid beroemen, werkelijk het regte geloof, dan zouden zij niet meenen ons geslacht, hetwelk zóó groote behoefte aan den Geest van boven heeft, te kunnen redden, door een onbepaald terugkeeren tot de letter van vroegere tijden. - Geen duurzamen vrede kan men tusschen de Roomsche en Protestantsche belijdenissen verwachten, zoo lang de eene aan de andere het regt van voortbestaan weigert. - Het heil der toekomst is op de Evangelische waarheid en vrijheid gegrond. De Evangelische Kerk is de Kerk der toekomst, zoo als de Roomsche die van het verleden is. - Er heerscht in onze eeuw eene krankheid, welke men te regt de leeswoede genoemd heeft. Wanneer de menschen altijd slechts lezen, dan kunnen wij ons niet verwonderen, dat zij geen tijd meer vinden om te handelen. Wanneer zij altijd slechts van vreemde gedachten leven, dan kan het ons niet bevreemden, dat zij ten slotte ook hunne eigene gedachten verliezen. En toch is het nog niet het ergste, dat wij veel lezen; nog veel noodlottiger is het, dat wij zoo veel verderfelijks lezen. Over het algemeen zijn er negen-en-negentig van de honderd boeken, welke of antichristelijk òf onchristelijk zijn.’ Dit laatste
laten wij voor rekening van den Hoogleeraar, die hier, zoo wij hopen, zich aan overdrijving schuldig maakt; maar overigens nemen wij er aanleiding uit, om te waarschuwen tegen dat rusteloos vertalen van allerlei, dat zonder schade achterwege blijft, omdat het goede er van òf reeds gezegd is òf op andere wijze beter gezegd kan worden. En wij zijn er