Iets over Weduwen-Fondsen, door F.J. Stamkart.Te Amsterdam, bij Gebroeders Kraay. 1852. In gr. 8vo. 23 bl. f :-25.
Niets is natuurlijker en regtmatiger dan 't verlangen van een gehuwd of verloofd man, die weinig kapitaal-vermogen, maar toereikende inkomsten heeft, om, door jaarlijksche contributie, aan zijne wederhelft, wanneer die hem mogt overleven, in haren weduwlijken staat een jaarlijksch inkomen te verzekeren; en ook de vrouw, zoo 't noodig is, spaart gaarne iets uit, of ontzegt zich eenig genoegen, om dat geld te helpen vinden. Maar treurig is de toestand der weduwe, die, welligt reeds kort na het overlijden van haren echtgenoot, zich te leur vinden gesteld, wanneer het weduwen-fonds, op verkeerde kans-berekeningen gebouwd, de jaarlijksche contributie te laag gesteld heeft, en ten slotte aan zijne verpligting niet of maar voor een klein gedeelte voldoen kan. Dan klaagt men te laat over de ontberingen die men zich heeft opgelegd, of dat men niet het jaarlijks betaalde geld in de spaarbank heeft gegeven, waar men, in den nood, het ingelegde geld, met den door rente op rente geaceumuleerden interest, zou hebben teruggevonden. Zoo aangenaam als voor den gehuwden man de gedachte is, dat hij door tijdelijke ontbering het lot zijner gade, wanneer die hem overleeft, verzekert, zoo pijnlijk is daarentegen de gedachte, dat men welligt betaalt en pure perte, aan een fonds hetwelk zeker, en welligt spoedig, moet eindigen met insolvent te worden.
Dat alles wordt door den Heer stamkart (ongetwijfd belangeloos en met goede en menschlievende bedoelingen) naar berekeningen omtrent wier gegrondheid hij (bl. 11) tot een bekend werk van den Heer lobatto verwijst, opengelegd aan de leden van een fonds dat (bl. 16) ‘reeds 25 jaren bestaan