vindt als of een inboorling van Aalst in Vlaanderen in 1481 het klokkespel zou hebben uitgevonden. Er zijn echter anderen die het klokkespel in den Utrechtschen Domtoren tot den aanvang der 15e eeuw brengen. Wij gelooven dat die uitvinding nog niet genoegzaam onderzocht is, en dat niet altijd een juist onderscheid gemaakt wordt tusschen klokkenspel en klokkespeelwerk. - In hetzelfde Hoofdstuk wordt aan onzen grooten christiaan huygens gedacht, ter plaatse waar gesproken wordt van de slingeruurwerken, en zak-uurwerken. - Ook verder is hier veel wetenswaardigs vermeld.
In het Tweede Hoofdstuk wordt gehandeld over den zonnecirkel, de Zondagsletter, maancirkel, Epacta, Romeinsche Indictie, en Juliaansche Periode, met eene beknopte opgave van eenige andere tijd-periodes aan het slot.
Het Derde Hoofdstuk betreft de voornaamste feestdagen der Christenen; namelijk de vier groote kerkelijke feesten. Voorts worden ‘als verdere feest- en voorname heilige dagen’ ook feestdagen genoemd, die uitsluitend door de R.K. Kerk gevierd worden. Indien 't werk vertaald wierd zou de vreemdeling 't er voor kunnen houden dat zij in Nederland algemeen gevierd worden. Geen Protestant intusschen zal het gezegde beamen: ‘Ter gedachtenis der Hemelvaart van de Maagd maria, viert men den Maria's-Hemelvaartsdag.’ Evenmin zal hij vrede hebben met het gezegde over het Allerheiligenfeest. De verklaring der Latijnsche benamingen van de zon- en feestdagen volgt, en betreft ook benamingen alleen bij de R.K. Kerk in gebruik.
Aan het slot wordt de beteekenis van koppermaandag en hartjesdag nagegaan. Over de laatste had wel iets meer te berde gebragt kunnen worden. Ook had iets gezegd kunnen worden over de Bissinge in Twenthe, en over andere gebruiken, in verschillende gedeelten van ons Vaderland nog uit vroegere tijden in zwang.
Het Vierde Hoofdstuk bevat veel wetenswaardigs over de tijdrekeningen van de schepping der wereld, van de Olympiaden, de stichting van Rome en de Babylonische en Philippijnsche jaartellingen. Over de juistheid of onjuistheid van den aanvang der Christelijke jaartelling ontvangt men het een en ander van bl. 191-193; maar wij hadden dit gedeelte gaarne wat grondiger behandeld gezien. - Met eenige uit-