| |
Geschiedenis van Engeland, sedert de troonsbestijging van Jakobus II.Door Thomas Babington Macaulay.Naar het Engelsch met aanteekeningen. Derde Deel. Te 's Gravenhage, bij H.C. Susan, C.Hz. 1853. In gr. 8vo. 541 bl. f 5-75.
Het Derde Deel van dit werk, dat de ontknooping van een groot drama bevat, is spoediger verschenen dan wij durfden hopen. Het beschrijft eene uitkomst, die onberekenbaar veel
| |
| |
invloed op den gang der zaken in Kerk en Staat heeft uitgeoefend: den val van het Papisme in Koning jakobus; de overwinning van het Protestantisme in willem van oranje. Deze overwinning was een sluitboom tegen de reuzenplannen van den verwaten Veertienden lodewijk, die, zonder den tegenstand van Oranje, eene heerschappij van den Donau tot aan Texel, van Cadix tot aan den oever van den Weichsel zou gesticht hebben.
Het Tweede Deel bragt ons tot den val van rochester en clarendon, schoonbroeders van jacobus, en ooms van maria, de Prinses van Oranje, die beiden vielen, omdat zij niet overgingen in de dienst des bijgeloofs.
Dit Deel wordt geopend met eene uitmuntende karakterschildering van Prins willem, en diens gemalin en vrienden. Het is eene der hoofdverdiensten des Schrijvers, den thucydides der negentiende eeuw, dat hij de toestanden en personen even helder doorziet, als waren zij voor zijne oogen geheel doorschijnend geworden. Van daar, dat zijn werk het onmiskenbaar teeken draagt der waarheid, en zijne beschrijving zoo treffend en schoon is. De gave van altijd een gewissen greep te doen, behoedt hem tegen misvattingen, en grondig kennende wie hij ten tooneele voert, behoeft hij nimmer tot gewaagde gissingen zijne toevlugt te nemen. De geschiedenis van Engeland gaat voorbij zijn geest zoo als zij inderdaad is geweest, en de getrouwheid en gloed waarmede hij haar beschrijft verplaatst als het ware den lezer in de tegenwoordigheid der geschetste personen, en in het midden der verhaalde gebeurtenissen.
Het zal den vrienden van Oranje in de hoogste mate aangenaam zijn het beeld van den onvergetelijken Derden willem, die aan de spreuk op het wapen van zijn roemrijk geslacht zoo heerlijk beantwoordde, te aanschouwen zoo als het door macaulays meesterlijke pen is afgemaald. Ja, zoo was hij als Staatsman, als krijgsman, als Vorst, als mensch, als Protestant. Met eerbied staan wij vóór hem, die, hoewel opgevoed in de school des onspoeds, en worstelend met een zwak ligchaam, zoodat zijn leven eene lange ongesteldheid mogt heeten, de grootste man was van zijnen tijd; veel grooter dan de groote lodewijk, wiens schitterende uitzigten hij met geringe middelen, en aanvankelijk bijkans alleen, door onoverwinne- | |
| |
lijke geestkracht verdonkerde. Het ondoorgrondelijk alvoorzienig wereldbestuur heeft in hagchelijke tijden steeds mannen verwekt, die te midden der buitengewone gebeurtenissen zich juist op hunne plaats bevonden: een augustus om Rome uit den bloedstroom der revolutie te redden; een karel de Groote om de taak der beschaving onder de Germaansche volkstammen te volbrengen; een luther om te verhoeden dat het Christendom zich niet, in de botsing tusschen bijgeloof en ongeloof, in een herboren heidendom zoude oplossen; een willem de Derde om de ketenen te verbrijzelen, voor de miskende waarheid en belaagde vrijheid te Rome, Versailles en Whitehall gesmeed.
Macaulay beschaamt hen die het waagden den grooten man te lasteren, door eenvoudig de feiten en karakters naar waarheid en met onpartijdigheid voor te stellen. Het behoeft dan ook geene opheldering waarom te Rome dit werk op de lijst der verboden boeken is geplaatst. Willem de Derde was, even als zijn onsterfelijke overgrootvader, een verlosser van verdrukten en handhaver van de vrijheid en regten des gewetens: toen de misnoegdheid, in Engeland ten top geklommen, met uitbarstingen dreigde, welke geen menschelijk beleid meer zou hebben kunnen besturen; toen regt en wet daar verstomden voor den willekeur eens onberaden dwingelands; toen er het Protestantisme ten ondergang gedoemd werd en aan de berooving van Prinses maria, van hare wettige regten op den troon, niet meer te twijfelen was, gaf hij ter goeder ure gehoor aan de roepstem des volks, dat niet haakte naar eene omwenteling, maar alles veil had voor 't behoud van zijne vrijheid en regten.
Bij 't stijgend misnoegen zien wij den Koning vruchteloos zich tot de Puriteinen wenden om hen door eene onwettige acte van Indulgentie aan zijne zijde te lokken. Hij meende de lijdelijkheid der Episcopalen te kennen en duchtte van hunnen kant geen verzet. Omtrent de Dissenters, die een gezalfden aan den beul hadden prijs gegeven, was hij minder gerust. Zijne maatregelen bevorderden ook slechts eene naauwere aaneensluiting tusschen de Hooge Kerk en de andersgezinden, en zoo stichtte hij onbewust een bondgenootschap tegen zich-zelven. Het fluiten des vogelaars verlokte schier niemand meer, en die zich lieten verstrikken, bloosden weldra
| |
| |
over hunne onnoozelheid; met leedwezen gevoelende, dat zij hen belemmerde in den strijd tegen Rome.
Jakobus wilde zijn doel bevorderen door alle bedieningen in Kerk en Staat, in 't leger en op de vloot aan Roomschgezinden op te dragen; de natie, dacht hij, zou van zelve volgen. Ten gelukke voor de zaak der vrijheid ontbraken hem geduld en beleid. In weerwil van den raad tot behoedzaamheid dien hij uit Rome ontving, wilde hij alles gedurende zijne regering uitvoeren. Het ging hem zoo als het mannen van zijnen stempel, onder gelijksoortige omstandigheden meermalen gegaan is: een gedeelte hebbende verkregen, denken zij reeds álles te bezitten; dit maakt hen vermetel en in hunne vermetelheid verspelen zij niet alleen de toekomstige maar ook de reeds verkregene voordeelen.
Oranje verklaarde met waardigheid zich eindelijk tegen het onwettig gebruik van 's Konings praerogativen, en verbond zich aan de oppositie, welke door den Koning-zelf reeds versterkt was met de bekwaamste en invloedrijkste mannen die hij door willekeurige uitzetting van zich verwijderd had.
Jakobus, als met blindheid geslagen, deed inderdaad renzenstappen op den weg zijns ondergangs. Het Parlement ontbond hij, vast besloten als autokraat te regeren. Weldra tastte hij zijn volk in den hartader aan: eerst door de regten der hoogescholen op eene voorbeeldelooze wijze te krenken, daarna door het beruchte regtsgeding tegen de zeven Prelaten der Engelsche Kerk. Dit schandtooneel van overmoed deed zelfs den laatsten Engelschman van hem vervreemden.
Daar kwam de tijding der geboorte van den Prins van Wallis; doch ieder was van de trouwloosheid aan 't Hof zoo geheel doordrongen dat een lied het jaar te voren bij de feesten van castelmaine te Rome vervaardigd: ‘o Koning, houd op naar eenen zoon te zuchten; schoon de natuur uwen wensch moge ontzeggen, de goden zullen weten dien te vervullen’, elk voor den geest kwam en gelooven deed, dat die belofte nu vervuld was door de goden uit het Vatikaan.
Macaulay gelooft aan de echtheid der geboorte, en wijt het ongeloof alleen aan den vader, die door zijn onverstand het volk dwong aan bedrog te denken. De schrandere innocentius verfoeide dan ook den dwaas, die zijn eigen werk blindelings en voor altijd bedierf. Nu was er een
| |
| |
zoon geboren die de vruchten van zijnen arbeid kon plukken; maar niemand heeft langer dan dit kind voor de schuld zijns vaders geboet. Tachtig jaren lang was hij gedoemd als balling te zwerven. Jakobus had eene gansch andere toekomst voor hem bestemd, en zorgde ook voor zijn kind, maar op zijne wijze. Een Parlement moest zamenkomen om de voogdij te regelen, of liever om zijne regeling van de voogdij te bekrachtigen; want het mogt niet anders wezen dan een blind werktuig in onberaden hand. Het gelukte hem niet dat Parlement te openen, en ook deze maatregel strekte alweder om een aantal mannen, wier vijandschap hem uiterst gevaarlijk was, tegen zich te wapenen.
Eindelijk stond hij alleen. Weldra sloeg de ure der vergelding.
De Schrijver verhaalt welke openingen den Prins gedaan werden en hoe deze de zaak inzag. Trouwens Prins willem kende geen Engelsch maar het Europesche belang. Om zijn heerlijk en wijd uitgestrekt doel tegen den alvermogenden lodewijk te bereiken, had hij de hulp noodig niet van één. maar van allen. Er waren groote en ingewikkelde zwarigheden aan verbonden, naar Engeland ter gewapende tusschenkomst over te steken. ‘Een veel omvattende en magtige geest overzag ze in een enkelen blik, en besloot die allen te overwinnen. Het was geene ligte taak de Engelsche regering, door middel van een vreemd leger, omver te werpen, zonder den nationalen trots der Engelschen te kwetsen. Het was geene ligte taak, van die Bataafsche factie, welke Frankrijk gunstig en het Huis van Oranje vijandig was, eene beslissing te erlangen ten behoeve eener onderneming, welke alle aanslagen van Frankrijk verijdelen, en het Huis van Oranje ten toppunt van grootheid voeren zou. Het was geene ligte taak, Protestanten, die door geestdrift ontvlamd waren, tot een kruistogt tegen het Pausdom aan te voeren, en zich daarbij door de goede wenschen van alle Pausgezinde regeringen, ja van den Paus-zelven te doen steunen. En toch, dit alles bragt willem tot stand. Al zijne oogmerken, zelfs die welke het meest onbestaanbaar met elkander schenen, bereikte hij geheel en op eens. De gansche geschiedenis der oude en der nienwe tijden heeft geen voorbeeld opgeleverd van een tweeden triomf van Staatkunde als deze was.’
| |
| |
Hoogst eenvoudig ontwikkelt de Schrijver hoe de bedreigde Vorsten willems plannen te gemoet kwamen, als hadden zij 't er op toegelegd hem te helpen, door de eene zwarigheid na de andere met eigen hand voor hem uit den weg te ruimen. Jakobus dreigde de geestelijken ál scherper; maar zijne woorden deden geene uitwerking meer, en de Koninklijke Commissie ontroerde bij haar eerste gevoel van magteloosheid. Het leger, dat reeds de vrijspraak der zeven Bisschoppen in zijne tegenwoordigheid, immers dat hij 't kon hooren en ook werkelijk hoorde, had toegejuicht, krenkte hij nog dieper door zich te omgeven met eene krijgsmagt van Ieren, erger dan Turken en heidenen gehaat. De hindernissen welke oranje in de Nederlanden had te duchten, ruimde de Fransche Koning, terwijl hij Amsterdam tegen het Huis van Oranje opruide, gedachteloos op door zijne Protestantsche onderdanen, en daaronder ook die van Nederlandsche afkomst, te folteren, en den handel met de Vereenigde Gewesten te belemmeren. Van de vrees die Prins willem reden had te koesteren voor het Vatikaan en de Roomsche hoven van Weenen en Madrid, onthief hem almede de overmoed van lodewijk, die den Paus beleedigde, en de Rijnprovinciën gewapenderhand binnendrong. Wel dreigde lodewijk met nadruk te 's Hage, en deed hij aan jakobus krachtdadige toezeggingen; maar de zorgeloosheid des Engelschen Monarchs, en diens slecht geplaatste fiere toon tegen den Vorst die de magt aan den wil kon paren om hem te beschermen, nam ook in dat opzigt de reden tot bekommering weg. Jakobus dacht zijn verloren gezag en invloed te herwinnen door toe te geven aan de eischen van het
oogenblik, maar de toegevendheid was ontijdig en werkte verkeerd. Zij ontdekte 's Konings zwakheid, en het volk dat zijne eigene sterkte leerde kennen maakte er gebruik van; wetende, dat de Koning geen vertrouwen verdiende.
Macaulay heeft al zijne kunst en voortreffelijke gaven ten toon gespreid in de beschrijving van des Prinsen togt: de regtvaardigste in beginsel, de schoonste in doel, de edelmoedigste in uitvoering die ooit is ondernomen. Hoe gaarne zouden wij hem op den voet volgen, maar wij moeten ons dat genot hier ontzeggen. Bij herhaling hebben wij onze blikken over dit tafereel laten weiden en konden van de aanschouwing niet verzadigd worden. De uitmuntende schilder
| |
| |
vermoeit nooit en nergens. Hij opent niet alleen gestadig nieuwe gezigtspunten, maar 't is inderdaad als of zijne tafereelen de aandacht des beschouwers versterken, in stede van haar af te matten. Onweerstaanbaar boeit ons dit verhaal, en vinden wij reden zoo wel om laaghartigheid in den een te gispen, als om de getrouwheid van anderen te roemen; kunnen wij zelfs voor den onberaden jakobus een gevoel van mededoogen niet onderdrukken - wij verheugen ons bij elken blik op den Derden willem en diens vastheid, wijsheid, voorzigtigheid, schranderheid en edelmoedigheid. Wij zouden de perken ons gesteld verre overschrijden, indien wij dit met proeven staafden. En voor wien onzer lezers zouden die proeven noodig zijn? Wie hunner die den Derden willem niet kent? Alleen verslaafden aan die beginselen welke den laatsten der stuarts drie kroonen kostte, zien den onvergelijkelijken held, Staatsman en Vorst anders dan de onpartijdige geschiedenis hem voorstelt. Wij kunnen 't echter niet verzwijgen, dat het ons streelt den Vorst, ons zoo dierbaar, aan wien Engeland, Europa, de gezuiverde godsdienst, zoo dure verpligtingen hebben, door een vrijen Brit in zulk een helder en zuiver licht voor 't oog der gansche wereld geplaatst te zien, dat niemand meer zijn gedrag zal kunnen laken, dan met verkrachting van de erkende waarheid. En wie zal ter goeder trouw jakobus nog verdedigen, die door een gezantschap aan zijnen schoonzoon afgevaardigt belooft een vrij Parlement bijeen te roepen, en algemeene amnestie te verleenen, en op zijne belofte een antwoord ontvangt, zoo ruim en edelmoedig, als ware Prins willem niet de door 't volk aangebeden overwinnaar maar slechts een belangeloos scheidsman geweest, en die toch, gelijktijdig, de oproepingsbrieven voor 't Parlement verbrandt, het grootzegel des rijks in 't
water werpt, het leger ontbindt, het volk aan regeringloosheid prijs geeft, en heimelijk tracht weg te komen naar 't gehate Frankrijk, ten einde dáár krachten te verzamelen om zich te wreken, zoo als hij 't plagt te doen, toen hij nog in 't bezit was van zijne magt. Macaulay heeft niet alleen zijne verdediging, maar zelfs zijne verontschuldiging onmogelijk gemaakt.
Heerlijk is de beschrijving van 't voltooijen der omwenteling. De Schrijver is diep in den geest gedrongen van hen, die met de wet méér in 't hart dan op de lippen, één oogen- | |
| |
blik over den troon te beschikken hadden, en zoowel de heiligheid van 't regt als de dierbare belangen des volks raadpleegden en behartigden. Die uitkomst was aan den zuiveren oorsprong der onderneming te danken. Treffend doet macaulay dit uitkomen; en met de navolgende woorden, die zoo min de Nederlander als de Brit vergeten mag, sluit hij dit deel.
‘Den hoogsten lof, dien men over de omwenteling van 1658 kan uitspreken, is deze, dat zij de laatste onzer omwentelingen is geweest. Verscheidene geslachten zijn voorbijgegaan zonder dat eenig wijs en vaderlandlievend Engelschman er aan gedacht heeft, de gevestigde regering weêrstand te bieden. In alle eerlijke en denkende gemoederen heeft zich de overtuiging gevestigd, dat de middelen tot het bewerkstelligen van elke verbetering, die de Staatsregeling mogt vorderen, in de Staatsregeling zelve te vinden zijn.
Zoo ooit, dan moeten wij nu in staat zijn, het hoog belang te beseffen, van den tegenstand, door onze voorouders aan het Huis van stuart geboden. Rondom ons wordt de wereld door de wanhopige worstelingen van groote natiën het onderst boven gekeerd. Regeringen, die onlangs nog in staat schenen om eeuwen te trotseren, zijn eensklaps ontwricht en omvergeworpen. In de trotsche hoofdsteden van het westelijk Europa is het bloed der burgers bij stroomen vergoten. Alle kwade hartstogten, winzucht en wraakzucht, haat tusschen de verschillende standen, en onderlinge haat der volkeren, zijn aan het gezag der goddelijke en menschelijke wetten ontsnapt. Vrees en zorg hebben millioenen aangezigten bewolkt, millioenen harten bekneld. De handel is gestaakt, de nijverheid verlamd geworden. De rijken zijn arm, de armen nog armer geworden. Leerstellingen strijdig met alle wetenschap, met alle kunst, met alle nijverheid, met alle huiselijke banden van liefde, leerstellingen die, in praktijk gebragt, binnen dertig jaren tijds al hetgene in den loop van dertig eeuwen voor het menschdom gedaan is, te niet zouden doen, leerstellingen die de schoonste gewesten van Frankrijk of van Duitschland even woest zouden maken als Congo of Patagonië, zijn op het spreekgestoelte beleden en met het zwaard verdedigd geworden. Europa is bedreigd geweest door eene overheersching van barbaren, in vergelijking met wie de barbaren van attila en alboïn, verlicht en menschlievend waren. De
| |
| |
trouwste vrienden des volks hebben met diepe droefheid erkend, dat belangen dierbaarder dan eenig Staatkundig voorregt, in dringend gevaar verkeerden, en dat het noodig zou kunnen zijn, de vrijheid ten offer te brengen, ten einde de beschaving te redden. Inmiddels is in ons eiland, de geregelde loop der regering nimmer, ook zelfs geen enkelen dag gestoord geworden. De weinige slechten, die naar losbandigheid en roof haakten, hebben den moed niet gehad, om een enkel oogenblik de kracht te tarten van eene loijale natie, in vaste gelederen om een patriarchalen troon geschaard. En zoo er gevraagd wordt wat ons van anderen heeft onderscheiden, het antwoord is, dat wij nimmer verloren hebben, wat anderen met blinde woede trachten te herwinnen. Dat wij in de zeventiende eeuw eene behoudende omwenteling hebben gehad, is de reden, dat wij in de negentiende gééne vernielende omwenteling gehad hebben. Dat wij onze vrijheid bewaard hebben te midden der dienstbaarheid, is de reden dat wij orde hebben te midden der regeringloosheid. Voor het gezag der wetten, voor de veiligheid des eigendoms, voor den vrede in onze straten, voor het geluk onzer huisgezinnen, is na Hem die naar Zijn welbehagen volkeren verheft en nederwerpt, onze dankbaarheid verschuldigd aan het lange Parlement, aan de Conventie en aan willem van oranje.’
h.
j.h.s.
|
|