hage. Te Rotterdam, bij M. Wijt en Zonen. 1852. In gr. 8vo. 28 bl. f :-30.
Te voren werden de oudste Bestuurders van het Nederlandsche Zendelinggenootschap, op hunne beurt, tot het houden der opwekkende rede op de Jaarvergadering geroepen. Thans wordt daartoe op elke jaarlijksche vergadering een der broederen voor de volgende gekozen. En aan Br. moll viel die welverdiende onderscheiding het eerst te beurt. Zij riep hem tot de vervulling eener taak, die met elk jaar moeijelijker wordt, maar waarvan hij zich, ónzes inziens, allergelukkigst gekweten heeft. Naar jak. v: 7b sprak hij over het Christelijk wachten op den Heer in de zaak van het Godsrijk, en wekte zijne hoorders op tot een wachten als de landman, en wel tot een verlangend, geduldig, werkzaam en hopend wachten. Zijn woord vond ingang bij zijne talrijke hoorders, en zoo wel voor hen, als voor zoo velen die daarbij niet tegenwoordig waren of konden zijn, heeft hij 't in het licht gezonden. Verdient het als een woord van heiligen ernst en Christelijke wijsheid allerwege gehoord te worden; onze aankondiging, die er nog eenmaal de aandacht op vestigt, moge aan deszelfs verspreiding bevorderlijk zijn! De belangstelling in de Zendingszaak is in onze dagen wel zeer sterk aangewakkerd, maar moet telkens weder aangevuurd en vooral geleid en bestuurd worden, om eene in waarheid Gode welbehagelijke te zijn. Wij vreezen niet, dat zij ligtelijk, ten koste van andere belangen, zal overdreven worden in de gemeente. De ondervinding leert, dat zij zegen verspreidt in haren naasten omtrek, al schijnt zij ook alleen werkzaam in de verte.