Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1853
(1853)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
De Geschiedenis der Staatshuishoudkunde van de vroegste tijden tot heden, door Mr. J.A. Molster, Advokaat te Amsterdam. Tweede druk. Te Amsterdam, bij Gebroeders Kraay. 1851. In kl. 8vo. X en 264 bl. f 1-35.
| |
[pagina 315]
| |
het populaire gulden boekske van den Heer de bruyn kops, hetwelk - gelijk men pleegt te zeggen - in aller handen is. Al die geschiedenissen hebben iets wat haar bijzonder aanbeveelt: de vloeijende vertaling van den Heer versfelt is door enkele goede noten verrijkt; het werk van den Heer molster is in een aangenamen, soms romantischen stijl geschreven, en heeft een (in deze dagen voor velen aanbevelingswaardigen) Protestantschen tint; het werk van den Heer de rooy is meer volledig, vooral wat de oudere en midden-geschiedenis betreft. Op alle drie is echter ook wel wat aan te merken. De vertaling van blanqui's werk is niet aangevuld met hetgeen voor ons land, uit eigene geschiedenis, meest belangrijk was; het werk van den Heer molster is soms wat oppervlakkig, de toon tranchant en beslissend, en het krioelt van allerlei leelijke taal- en drukfouten; het werk van den Heer de rooy is wel eens wat langwijlig en daardoor vervelend; en toch zouden wij er haast boven de andere de voorkeur aan geven: vooral, omdat hij het meest volledig is omtrent het deel hetwelk aan Nederland in de geschiedenis der Staatshuishoudkunde toekomt. In alle treft men dezelfde fout aan, dat niet genoegzaam is onderscheiden tusschen de geschiedenis der Staatshuishouding van de verschillende volkeren van ouden en nieuweren tijd, en de Schrijvers die daarover handelen, - en tusschen de geschiedenis der Staatshuishoudkunde, de vorderingen die de wetenschap als zoodanig trapsgewijze en voortdurend heeft gemaakt, de Schrijvers die de geheele wetenschap of enkele onderdeelen daarvan hebben behandeld of toegelicht, en de Schrijvers die de geschiedenis dier ontwikkeling hebben gadegeslagen. Wij zouden veel te uitvoerig worden, wanneer wij in eene doorgaande beschouwing en vergelijking wilden treden van de drie werkjes, of ons oordeel daarover in vele bijzonderheden staven. Enkele opmerkingen willen wij echter niet terughouden. Bij den Heer molster vindt men eene lijst der bronnen; maar vooreerst is die zeer onvolledig, terwijl zelfs beroemde geschiedkundige werken als van dureau de la malle, Economie Politique des Romains, moreau christophe, Du problème de la misère et de la solution chez les anciens et modernes niet vermeld zijn; en ten andere schijnt uit een onvolledige | |
[pagina 316]
| |
opgave van sommige titels te blijken, dat de S. niet al die bronnen heeft bij de hand gehad. De S. begint overigens te regt zijn overzigt van boven aan met de Hebreën, Perzen en Chinezen (bl. 4-10), die door de andere Schrijvers zijn voorbijgezien. In navolging van blanqui had men wel eenige meerdere bijzonderheden uit plato, xenophon en aristoteles mogen aanvoeren; hier staat de Heer m. geheel achter. Omtrent de Romeinen zijn al de Schrijvers verbazend schraal: de schat, dien het Corpus Juris oplevert van vernuftige en juiste denkbeelden der Romeinsche regtsgeleerden omtrent geld, waarde en prijs, voortbrenging, enz. is geheel ongebruikt gebleven; en toch mag men dien niet versmaden, waar men b.v. eene plaats kan aantreffen als die van paulus in de 1. 1, pr. Dig. de contrah. emt.: ‘De oorsprong van koop en verkoop is in de ruiling te vinden: oudtijds was er geen geslagen geld; en men noemde niet het eene koopwaar, het andere prijs; maar ieder ruilde, naar gelang van tijden en behoeften, hetgeen hij noodig had voor hetgeen hij missen kon: immers, het gebeurt meermalen dat wat den een ontbreekt, de ander in overvloed bezit. Maar, naardien het niet altijd en even gemakkelijk zamentrof, dat juist, terwijl gij hadt wat ik begeerde, ik daarentegen ook bezat, wat gij wildet aannemen, is er eene zekere stof (materia) uitgekozen, waarvan de algemeene en voortdurende waarde aan de bezwaren van den ruilhandel; door gelijkmatigheid van hoeveelheid zou kunnen te gemoet komen: en die stof, met eenen stempel van overheidswege voorzien, ontleent haar nut en eigendoms-waarde niet zoozeer uit hare natuur en zamenstelling, als wel uit de hoeveelheid die men er voor kan aanschaffen: en van dien tijd af, heeft men opgehouden beide koopwaar te heeten, maar heeft aan het eene de benaming van prijs gegeven.’ Dat de Heer de rooy deze fraaije plaats niet gekend heeft, is hem te vergeven, wijl hij met de Latijnsche taal, althans met het Corpus Juris onbekend schijnt, gelijk men mag afleiden uit de wijze waarop hij op bl. 385 eene plaats er uit citeert; maar de Advokaat molster kon en mogt van die plaats niet onkundig zijn, en had haar nevens die van aristoteles, Polit. I, 6, bij blanqui vermeld (zie versfelt, bl. 65) tot voorname grondslagen moeten leggen van het geschiedkundig gebouw der inzigten van de Ouden in eene weten- | |
[pagina 317]
| |
schap, welke eerst zoo vele eeuwen later tot meerdere volkomenheid zoude gebragt worden. Maar zoowel de Heer m. als de Heer de r. hebben meer een cours d'histoire politique, eene geschiedenis van de Staatshuishouding der Ouden geleverd, dan dat zij bij hen naar de beginselen en eerste ontwikkeling der wetenschap hebben gezocht: waartoe trouwens eene naauwgezette en voortgezette studie der oude Schrijvers zelven wordt gevorderd. Wat het tijdvak der middeleeuwen betreft, vindt men bij de r. veel uitvoeriger dan bij m. gehandeld over de Joden, de banken van leening, enz.; maar over de werking en den invloed der gilden is ook deze S. niet breed. Daarentegen hebben wij met genoegen gezien, hoeveel werk de r. besteed heeft om aan het licht te brengen wat onze landgenoot p. de la court in de Staatshuishoudkunde heeft gepraesteerd; ofschoon noch hij, noch de Heer m. (die p. de la court en j. de witt schier ongenoemd voorbijgaat!) het werk van den Heer wttewaal over dezen schranderen man schijnen gekend te hebben. Het is blijkbaar, dat de beide S. best en meest bekend zijn met de nieuwere vorderingen der wetenschap: sedert adam smith tot de laatste tijden is het geschiedkundig overzigt der vorderingen in - en verschillende stelsels van - de wetenschap meer naauwkeurig, en ook de literatuur breeder vermeld. Hoe meer men het einde nadert, des te beter zal men met het werk van den Heer m. tevreden zijn: men stoot zich daar niet aan zulke bokken, als b.v. p. 97, waar hij de O. I. Compagnie (de ‘Maatschappij van Verre’ genaamd, omdat zij verre landen tot voorwerp van ondernemingszucht maakte) voorstelt als op zekere plaats, Verre genaamd, gevestigd! of als op p. 98, waar hij zegt, dat de actiën der Compagnie in 1723 stonden op 15 pCt. boven pari, terwijl zij 980 pCt. boven pari waren; of als hij p. 117 onder de voortbrengselen der O. Indiën de specerijen vergeet. Doch het is tijd, dat wij deze aankondiging - liever, deze herinnering aan reeds lang bekende geschriften - besluiten. Nog één woord echter over de voorrede van Mr. walraven, vóór het werkje van den Heer de rooy: die voorrede is blijkbaar niets dan eene boekverkoopers-speculatie, om aan den min bekenden naam van den Heer de r. een' ander en | |
[pagina 318]
| |
wel ouder en voornamer advokaten-naam te verbinden dan de Heer de r. aan zijn eigen werk doen kon: die voorrede is dan ook een vreeselijke Puff; want zij zegt letterlijk niet met al, noch over de wetenschap, noch over het werkje, noch over den Schrijver: doch ja, wij zien er uit, dat de Heer walraven ‘de uren aan de lezing van dit boek besteed, niet verloren geacht’ heeft; en dat is inderdaad eene schoone aanbeveling uit den mond van een advokaat, wiens tijd immers per uur is getarifeerd?! t. |
|