Geschiedenis van het ambtsgebed in de Nederlanden, van den tijd der Hervorming tot aan den tegenwoordigen. Door Jhr. M.A.M.C. van Asch van Wijck. Te Utrecht, bij Kemink en Zoon. 1852. In gr. 8vo. f 1-50.
‘Hoe goed is een woord op zijnen tijd’! (Spr. xv:23.) ‘De verschillende discussiën in 1850 en 1851 bij de onderscheidene Collegiën over het al dan niet behouden van het gebed, over het al dan niet weglaten daaruit van den Naam des Heilands’, gaven den Heer van asch van wijck aanleiding tot het schrijven van dit werk, of liever tot het bijeenbrengen van gebeden, waarmede onze voorouders de vergaderingen waarin zij de belangen van den Staat, van het Gewest en de Stad hunner inwoning waarnamen, of waarin zij het regt bedeelden, openden. Uit deze gebeden zal men zien, hoe zij in de XVde, XVIIde en het grootst gedeelte der XVIIIde eeuw, tot God, in den naam van Zijnen Zoon, onzen Heer en Zaligmaker, jezus christus werden opgezonden; en hoe na 1795 de naam van den Heer hier en daar uit dezelve werd verwijderd, hetgeen echter niet zonder, dikwerf hevigen, tegenstand geschiedde, en soms later hersteld werd (bl. 11). Als geschiedkundige proeve is dit geschrift hoogst merkwaardig en verdient het eene plaats nevens dat van den Hoogleeraar kist, over Neêrlands bededagen en biddagbrieven; doch niet minder ‘als een middel, om Nederland op eene verloochening aandachtig te maken in zoo vele plaat-