wij hopen niet tevens de laatste; maar toch liever de éénigste, dan de beste. Al komt er geen moord en doodslag, ook geen duivel in menschengedaante in voor, zoo scherp en afschrikwekkend als in de verdichtingen van sue of dumas, Ref. acht er deze pennevrucht des te hooger om, en niemand zal er het werk minder voldaan om uit de hand leggen. Evenwel heeft hij ook aanmerkingen:
De Schrijver doet zich kennen als een vijand van de zoogenaamde orthodoxe godgeleerden; maar die voor te stellen als klaploopers en schijnheiligen, dat gaat te ver. Liefde, en een billijk oordeel, Dr. pronius! want alle menschen struikelen in vele. Ref. gelooft, dat de orthodoxie op het gebied der Protestantsche godgeleerdheid hare waarde heeft; al ware het enkel om ons de eerste ontwikkelingstijdperken van het Protestantisme te herinneren.
Voorts doet de Schrijver zich kennen als een vijand van de middeleeuwsche poëzij en schrijftrant; dus ook als een vriend van latere tijden. Dat is goed, maar de elementen der geschiedenis moeten niet verloren gaan; want de geschiedenis drukt het leven des menschdoms uit. Zijn er ook al brekebeenen op dat gebied, de meesters maken het goed en hun werk alleen blijft en houdt waarde.
De spelling in dit werk aangenomen kan Ref. niet goedkeuren, vooral niet met het oog op datgene waarvoor de Schrijver zich, volgens de bovenstaande aanmerking, doet kennen - want hij acht haar de orthodoxie der spelling en het middeleeuwsche der taal.
Het laatste gedeelte van het werk moet bij het eerste achterstaan: het treffende, geheel eigenaardige heeft daar veel in verloren. - Na onzen regtmatigen lof zal de Schrijver ons deze vrijmoedige opmerkingen niet ten kwade duiden.
Druk en papier zijn zeer goed; maar het titelvignet is ver beneden het middelmatige. Als de kleine improvisatrice kon opstaan zou zij eene reuzin wezen; en haar gelaat zal, hopen wij, in natura beter zijn afgewerkt.
l.h.v.