stukken dit - en 't geeft hun voor óns eene wezenlijke verdienste - dat zij niet berekend zijn om aan overprikkelde eischen te voldoen.
‘Om het hooge gewigt van jezus persoonlijke verschijning op aarde te doen gevoelen,’ - zegt hij - ‘heb ik eerst de aandacht gevestigd op de openbaring Gods in Hem (matth. i: 23b); daarna op het gewigtige werk, waarin als in één middelpunt zijne gansche werkzaamheid zamenloopt, de stichting der gemeente (door het kiezen der Apostelen, luk. vi: 13); terwijl de derde leerrede, in de bijzondere leiding zijner discipelen, dit punt nog nader in het licht stelt, en zijne goddelijke wijsheid, in de middelen tot bereiking van zijn verheven doel, eenigzins levendiger doet gevoelen (jezus' eerste openbare werkzaamheid eene profetie van hetgeen Hij ten allen tijde is en doet, joh. i: 37-46). Daarna heb ik op Zijn inwendig bestaan, de gaven Zijns geestes, het oog geslagen; eerst sprekende over Zijnen godsdienstijver, de eere Gods als het roersel zijner daden (joh. ii: 17b, waarin van de tempelreiniging een gepast gebruik wordt gemaakt, bij de ontwikkeling van: het voorwerp waartegen die godsdienstijver blaakt - de beginselen waaruit hij voortvloeit - de gemoedsstemming daarbij zigtbaar - de werking waarin hij zich openbaart). Vervolgens, als eene proeve van Zijn verheven verstand, heb ik getracht te doen inzien, hoe Hij, in de eenvoudigste verschijnselen der natuur, op treffende wijze, de hoogste waarheid, het wezen Gods verklaarde (matth. v: 45b). De gaven Zijns harten, deelneming in onze vreugde (joh. ii: 1-11) en smart (luk. vii: 12-17), en de stof van Zijne eigene blijdschap (luk. x: 21a) en droefheid (luk. xix: 41-44), in één woord, de openbaring van Zijn gevoel, in eenige bijzonderheden afgemaald, zijn de onderwerpen der vier volgende
redenen. Eindelijk, hoe de kracht van Zijnen wil zich in aanhoudenden arbeid voor het Godsrijk doet kennen, is de stof der tiende leerrede (joh. ix: 4). Ten slotte heb ik er twee bijgevoegd, bevattende het oordeel der wereld (joh. vi: 60) over christus en Zijne zaak, alsmede des Christens overtuiging daaromtrent’ (Coloss. iii: 4b).
Een oordeel van verwerping wordt van de zijde der formulier-regtzinnigen te gemoet gezien. Ook wij deelen in dat vermoeden. Het zij zoo! Als men eenmaal eigen opvattingen