onderzoek, zoo weinig bevredigd heeft gevonden. Er is, zoo ver wij ons herinneren, tot nog toe maar zeer weinig bekend van de geschiedenis van het Indische Muntwezen, onder de Nederlandsche Oost-Indische Compagnie. In het Eerste Deel, Eerste Stuk van de ‘Geschiedenis der Nederlanders in Indië’, van den Heer lauts, op bl. 105 en 106 vindt men iets over de muntsoorten, in den aanvang der 17e eeuw uit Nederland naar Indië gezonden, en die Schrijver schijnt dus voornemens te zijn geweest om ook over het muntwezen te handelen; maar het werk schijnt niet te worden voortgezet.
Wij gelooven der zaak eene dienst te doen, wanneer wij onze lezers bekend maken met het gezegde van Prof. millies, dat hij: ‘niet alleen op de toegevendheid, maar ook op de inlichtingen en mededeelingen der lezers van zijne brochure, en van alle muntkundigen hoopt.’ Gewis zal elke minnaar van wetenschap hem gaarne behulpzaam willen zijn. Hij voegt er ook nog bij: ‘daar wij sedert lang ons bezig houden met een onderzoek naar de munten, door de inlandsche vorsten in de verschillende gedeelten van den Archipel uitgegeven, nemen wij hierbij tevens de vrijheid, allen die dergelijke of hun onbekende Indische munten mogten bezitten, vriendelijk te verzoeken ons daarvan wel inzage te willen verleenen.’ - Wij houden ons verzekerd, dat dit verzoek niet te vergeefs zal zijn geschied, en bevelen 't in de welwillendheid van allen die zulke munten in hunne verzamelingen van Oost-Indische zeldzaamheden bezitten.
Het plan door den Schrijver gevolgd, wordt op bl. 3 in dezer voege voorgesteld: ‘Bij de vermelding der Engelsche munten voor den Indischen Archipel, willen wij die naar de onderscheidene gedeelten van dien Archipel rangschikken, en zoo, naar de tijdsorde waarin de Engelschen hun gebied over die landen hebben uitgebreid, achtervolgens die van Sumatra, van Poelo Pinang, van Tana-Malaijoe en van Java beschouwen. Eenige korte historische aanduidingen over elk dier bezittingen, waarbij wij echter voor Java ons tot een enkele aanstipping over het tijdvak der Engelsche heerschappij moeten bepalen, zullen misschien sommigen niet ongevallig wezen, al mogten zij ook voor hen, die meer ervaren zijn in de geschiedenis van Oost-Indië, weinig nieuws behelzen.’ - Wij verzekeren echter, dat de meesten, ook van de ervarenen, vrij