| |
Krediet om niet. Redetwist tusschen fr. bastiat en P.J. Proudhon. Naar het Fransch. In kl. 8vo. 318 bl. f 2-:
Onvereenigbaarheid van betrekkingen, gevolgd door twee voorlezingen, naar het Fransch van fr. bastiat. In kl. 8vo. 114 bl. f :-90.
De Doctorale graad en het Socialismus. Naar het Fransch van fr. bastiat. In kl. 8vo. 75 bl. f :-55.
Alle vertaald door Mr. c.m.a. simon van der aa, Procureur bij het Provinciaal Geregtshof van Friesland en de Arrondissements-Regtbank te Leeuwarden; en uitgegeven aldaar bij Gebroeders Borgrink. 1852.
Wij ontvangen hier eene getrouwe en vloeijende vertaling der laatste lettervruchten van den bekenden populairen Staatshuishoudkundige, frederic bastiat, wiens dood voor de practicale bearbeiding der Staatshuishoudkunde een gevoelig verlies heeft te weeg gebragt. Bastiat was een wetenschappelijk volksman, die aan de afdwalingen van het Socialisme en Communisme het hoofd durfde bieden, maar tevens de ontwikkeling der wetenschap voorstond, en een meester was in de kunst om door eene duidelijke, eenvoudige voorstelling der vraagstukken en derzelver toepassing op het dagelijksch leven, de Staatshuishoudkunde bij het volk bemind te maken, hare lessen aan den man te brengen, en tegen verkeerde opvattingen te verdedigen.
Dit blijkt inzonderheid uit het eerstgemelde boekje, hetwelk den redetwist bevat door fr. bastiat eerst met f.c. chevé, daarna met p.j. proudhon, in het volksblad La voix du peuple gevoerd. Wij vullen welligt eene leemte aan in de sobere
| |
| |
voorrede der vertaling, door kortelijk de aanleiding tot - en den loop van - dezen strijd aan te wijzen. Bastiat had in zijn vlugschrift Kapitaal en Interest de regtmatigheid en billijkheid betoogd van den interest, als vrucht van het kapitaal. De Heer chevé, een der redacteuren van La voix du peuple, nam daaruit aanleiding om van het socialistisch standpunt de regtmatigheid der interest-berekening te betwisten, voornamelijk op grond, dat men voor gebruik van eens anders geld, den eigendom van het als interest te betalene niet moest verliezen, terwijl de geldleener, na gemaakt gebruik, zijn eigendom terug kreeg. Tevens stelde de Redactie van het dagblad voor bastiat de gelegenheid open, om in het blad-zelve daarop weder te antwoorden. Na het antwoord van bastiat, waarbij hij op nieuw de billijkheid van rente-betaling voor gebruik van geleend geld doet uitkomen, vat proudhon, in de plaats van chevé, den strijd op en beweert, dat interest roof en diefstal is, en dat het krediet om niet moet gegeven worden!
Dit gaf tot herhaalde briefwisseling aanleiding, van de zijde van proudhon meer en meer grof en onbeleefd, naarmate hij door andere hoofden der Socialistische beweging scherper werd berispt, uit hoofde hij in het beminde volksblad aan bastiat dwazelijk plaats had vergund, om op zijne, voor elk bevattelijke wijze de Staatshuishoudkundige leerstellingen te ontwikkelen. Eindelijk onttrok proudhon zich en zijn blad dan ook aan den strijd: de laatste brief van bastiat (de veertiende der geheele verzameling) werd in La voix du peuple niet meer geplaatst, maar door bastiat bij de afzonderlijke uitgave van het twistgeschrijf gevoegd, en is ook in deze vertaling opgenomen. Men vindt in de laatste brieven, door proudhon zijn stelsel ontwikkeld voor eene bank-inrigting, die om niet geld zou leenen; en het is onbegrijpelijk, dat niet reeds het betoog van bastiat de Socialisten de oogen heeft geopend omtrent het hersenschimmige van zulk eene inrigting; maar dat men zelfs zich gewaagd heeft aan de proefneming van zulk eene bank van Krediet om niet, waarvan overigens de algeheele mislukking weldra op het betoog van bastiat, gelijk bekend is, de kroon heeft gezet.
Gewigtig zijn dan ook de slotsommen tot welke bastiat door volstandig en verstandig doorgevoerde redenering is geleid; b.v. bl. 148: ‘Zal het lot der menigte beter worden,
| |
| |
dan moet de huurprijs der kapitalen verminderen. Zal de rente dalen, dan moeten de kapitalen vermeerderen. Zullen de kapitalen vermeerderen, dan moeten vijf oorzaken daartoe medewerken: werkzaamheid, zuinigheid, vrijheid, orde en veiligheid; en bij deze dingen, waarbij alle menschen belang hebben, hebben de arbeiders wel het grootste;’ en bl. 250: ‘Ik heb bewezen: dat de billetten eener bank, zullen zij in ontvang genomen worden, vertrouwen moeten inboezemen: dat, zullen zij vertrouwen inboezemen, de bank kapitalen moet bezitten: dat, zal de bank kapitalen bezitten, zij die juist moet leenen van a, b, c, d, die het volk uitmaken, en er den interest naar den koers voor (zal) moeten betalen: dat, als zij er rente voor betaalt, zij die niet om niet kan uitleenen: dat, als zij ze gratis aan a, b, c, d leent, nadat zij ze hen door geweld ontnomen heeft onder den vorm van belasting, niets in de wereld veranderd is, dan dat er een middel van verdrukking te meer is geschapen’ enz.; men vergelijke ook bl. 258 en volgg., waar de vrijheid in het oprigten van banken, als middel tot uitbreiding van het krediet-stelsel wordt aanbevolen.
Het werkje over de onvereenigbaarheid van betrekkingen is meer van Staatkundigen, dan van Staatshuishoudkundigen aard. Het is een geschrift door bastiat aan zijne medeleden in de Chambre des Députés voorgelegd, vervangende de redevoering die hij over het onderwerp had willen uitspreken, doch waartoe het hem aan de gelegenheid ontbrak. Hij betoogt hier twee stellingen; vooreerst: dat ook ambtenaren, onder zekere waarborgen, tot volksvertegenwoordigers moeten kunnen worden gekozen; in de tweede plaats: dat aan de volksvertegenwoordigers de weg tot hooge Staatsbetrekkingen, inzonderheid tot het Ministerie niet moet openstaan; - met andere woorden: dat de Ministers niet uit de Kamer moeten gekozen worden. Zijn voornaamste grond voor de laatste stelling is, dat op die wijze, niet zelden, met voorbijziening van het Nationaal belang, alleen naar voldoening van eigene eerzucht wordt gestreefd; en hij tracht die stelling met voorbeelden uit de Engelsche en Fransche Parlementaire geschiedenis te staven. Ofschoon de kwaal niet te miskennen is, vooral in Frankrijk, gedurende de regering van louis philippe, twijfelen wij echter of het geneesmiddel veel zou hebben gebaat;
| |
| |
men zou den strijd slechts uit de Kamer naar de klubs en de dagbladen hebben verplaatst: de ambitie zou niet het uitzigt op de portefeuille aan de zitplaats in de Kamer, maar de laatste aan het eerste hebben ten offer gebragt. - Een staaltje van zijn redeneertrant (waarvan de inhoud ook buiten Frankrijk behartiging schijnt te verdienen) voegen wij hierbij, bl. 50: ‘Terwijl men tot de stelselmatige oppositie behoort, verkondigt men verhevene beginselen, men stalt een woest patriotisme uit, men praalt met eene overdreven strenge zedeleer. - Als het uur gekomen is dat men zijn doel bereikt, komt men in het Ministerie; maar men is wel genoodzaakt, al die redenaars-ballast aan de deur te laten liggen, en men volgt nederig de Staatkunde zijner voorgangers. Zoo gaat alle vertrouwen bij de menigte verloren. Het volk ziet eene Staatkunde voortduren, die men het als verderfelijk heeft leeren beschouwen. Het zegt treurig tot zich zelven: De mannen, die door hunne schoone oppositie-taal mijn vertrouwen hadden gewonnen, verzuimen nooit het te verraden, zoodra zij ministers geworden zijn. - Gelukkig als het er niet bijvoegt: Ik zal mij voortaan niet wenden tot redenaars, maar tot handelende personen.’
Bij de uitgave van dit geschrift, zijn nog gevoegd twee redevoeringen (op het titelblad verkeerdelijk voorlezingen genaamd), door bastiat in de Chambre des Députés uitgesproken, de eerste over de beperkingen der nijverheidsvereenigingen, waarin hij betoogt, dat alleen gewelddadige coälitie der arbeiders tot het bekomen van meerder loon strafbaar moet gesteld worden; en de andere over de belasting op de dranken, waarvan hij de heffing, en vooral de verdeeling en wijze van heffing, afkeurt; gelijk hij in 't algemeen tegen alle indirecte belasting gestemd is, en het algemeen bestuur aanmerkelijk wil hebben vereenvoudigd, ten einde men deze indirecte belastingen zoude kunnen ontberen.
Uit de eerste dezer beide redevoeringen, bl. 102, teekenen wij de volgende fraaije plaats aan, die, zoo zij waarheid behelst, aan het tegenwoordige regeringstelsel in Frankrijk geene duurzaamheid toekent: ‘De vrijheid kan aan de natiën nog eenige beproevingen bereiden, maar zij alleen verlicht en verheft ze en voert ze op tot zedelijkheid. Buiten de vrijheid bestaat niets dan de verdrukking; en, vrienden der orde! ver- | |
| |
geet het niet, dat de tijd, wanneer die ooit bestaan hebbe, is voorbijgegaan, waarin men de vereeniging der verschillende klassen, den eerbied voor de wetten, de veiligheid en waarborg van aller belangen en de rust der volken op de verdrukking zou kunnen grondvesten.’
Hoe bastiat tegen de omslagtige Fransche bureaucratie ijverde, kan uit deze plaats blijken, bl. 134: ‘Ik geloof dat juist in die te groote omslagtigheid van bestuur de oorzaak is gelegen van bijna alle verwarringen, onlusten, bewegingen en omwentelingen waarvan wij ongelukkig de getuigen en somtijds de slagtoffers zijn.’
Met het derde der aangekondigde boekjes kunnen wij ons, wat de strekking betreft, het minst vereenigen. Het doel van bastiat is daarin, om tegen het verpligt Akademisch onderwijs in de Latijnsche en Grieksche talen en geschiedenis te velde te trekken; bewerende hij, dat het dengenen die den doctoralen graad begeert, vrij moet blijven, zich al dan niet in de oude letteren te bekwamen. De voorname grond van dit verlangen bestaat in de uitgedrukte meening, dat de studie der oude letteren vele anders bekwame mannen tot vrijdenkers, tot revolutionairen, enz. heeft gevormd. Ieder gevoelt reeds, dat de redenering van bastiat mank gaat, daar, zoo zij opging, de studie der oude letterkunde verboden, in stede van vrijgelaten, worden moest! Het zoude ons niet moeijelijk zijn, tegen de door bastiat vermelde voorbeelden, eene reeks van achtingwaardige mannen over te stellen, die, niettegenstaande de studie der oude letteren, vrome Christenen, of in het Staatkundige uiterst behoudend, soms wel anti-revolutionnair geworden zijn. De kwaal is waarlijk niet in die studie gelegen; maar in de gebrekkige godsdienstige opleiding, of in het booze hart der leerlingen, die met ter zijdestelling of geringschatting van de meesterstukken der oudheid, waardoor het gevoel voor het goede en schoone wordt opgewekt, zich aan de meer vrije en wulpsche geschriften der Ouden wilden voeden, of die uit de geschiedenis der volken liever de grondbeginselen van revolutie of verdrukking wilden putten dan die van Gods wijsheid en voorzienigheid in het wereldbestuur. Het is niet de verpligte studie der oudheid, die de rigting aan de staatkundige of godsdienstige gevoelens geeft; maar het is de rigting der staatkundige of godsdienstige gevoelens die op de
| |
| |
vruchten van de studie der ondheid onweêrstaanbaren invloed uitoefent.
Wij achtten deze uitwijding hier niet geheel ongepast, omdat de strijd, waarin bastiat zich mengde, nog heden ten dage tusschen de Fransche Akademie en een deel der Fransche geestelijkheid voortduurt, en soms ook op ons Vaderland wordt overgebragt. Ofschoon wij met bastiat in gevoelen verschillen, bevelen wij niettemin, juist om het door ons gestelde oogpunt, de lezing en overweging van zijn geestig betoog bij het Nederlandsche publiek aan. Bastiat zelf schijnt wel te gevoelen, dat de kwaal des tijds, waartegen moet worden geijverd, zich in een ander verschijnsel op Kerkelijk terrein openbaart. ‘Er komt [Er is] een tijd (zegt hij, bl. 70) waarin, ver van dat de priesterschap zou volharden het werktuig te zijn van de godsdienst, integendeel de godsdienst het werktuig wordt van de priesterschap. Van dit oogenblik af openbaart zich in de wereld een vreesselijke tweestrijd. Het geloof en het verstand trekken elk van zijne zijde alles tot zich. De priester houdt niet op bij de geheiligde waarheden dwalingen te voegen, die hij voor even heilig uitgeeft, en levert alzoo aan den tegenstand der leken gronden en redenen, die van tijd tot tijd sterker worden, en bewijzen, die hoe langs hoe meer klemmen. De een tracht het valsche met het ware te doen insluipen. De ander verwerpt met het valsche het ware te gelijker tijd. De godsdienst wordt bijgeloof, en de wijsbegeerte ongeloof.’
Wij hebben gemeend de voor ons liggende vertalingen niet beter te kunnen aanbevelen, dan door te wijzen op het belangrijke van den inhoud der geschriften, welke door de vertaling onder het bereik van een grooter aantal lezers worden gebragt. Op de vertaling zelve hebben wij in den regel geene aanmerking: wij gaan enkele minder naauwkeurige overzettingen, als van mon respectable ami, door eerwaardige vriend, enz. met stilzwijgen voorbij; te meer omdat die gebreken wel voor een gedeelte aan de correctie kunnen liggen; want deze laat zeer veel te wenschen over: b.v. in het eerste werkje, bl. 248, het, voor: Let; bl. 89 dat, voor: dan; in het tweede, bl. 73, maar, lees: naar; bl. 82, schendt, voor: schend, en vooral in het derde, waar voor plato passim pluto gelezen wordt, en op bl. 73: dementrae - uberiorus, voor: dementiae - | |
| |
uberiores. Het woord dienst wordt, in spijt van wijlen het Koninklijk Nederlandsch Instituut, mannelijk, in plaats van vrouwelijk gebezigd. Enkele aanteekeningen van den Vertaler strekken tot opheldering van Fransche woorden of spreekwijzen: met de uitlegging van het woord bureaucratie op bl. 119, in het tweede werkje, kunnen wij ons niet best vereenigen.
t.
|
|