| |
Het beeld van Dirk Rafelsz. Kamphuysen in de lijst van zijn' tijd, de dagen der Dordsche Synode. Door Chonia.II Deelen. Te 's Hertogenbosch, bij Gebr. Muller. 1853. In gr. 8vo. 665 bl. Met titels en vignetten in steendruk. f 6-50.
Over den aard en het doel van dit werk laat de Schrijver zich aldus uit: ‘Het is van den aanvang af minder ons voornemen geweest om een' roman te leveren, die alleen den leeslust, of moet ik leeshonger zeggen, moest bevredigen. Ik heb den lezer op het veld der geschiedenis gevoerd, ten einde hem in de gelegenheid te stellen om daarvan les en leering op te zamelen, om daar wenk en herinnering te vinden niet hors de saison in onze dagen; op menig punt, dagen van woeling en strijd. Ik wilde een' spiegel ophangen, waarin men kon waarnemen wat ter waarschuwing, vernemen wat ter leiding en opwekking kon strekken. Daartoe achtten wij de dagen rijk, waarvan 1618 als het toppunt uitmaakt.’ Zietdaar dus, hoe wij den ‘tijd’, die ‘de lijst’ van het tafereel is, te beschouwen hebben.
Het was zeker eene gelukkige keuze, de dagen van 1618, met wat vroeger en later, eens met juistheid voor te stellen. Niet dat het ons daaraan ontbreekt: er is misschien te veel overvloed van bekookte en onbekookte schilderijen der dagen, waarin de Dordsche Synode gehouden en oldenbarneveld onthoofd werd. Doch gaat het eene mank aan oppervlakkigheid, het andere aan onvolledigheid, en het meeste taant weg, wanneer men den eisch van onpartijdigheid doet hooren: de poli- | |
| |
tieke denkwijs verkloekt veelal het theologisch oordeel, of: omgekeerd. Toch heeft een helder inzigt in den staat der zaken van dien tijd zijne hoogst belangrijke zijde; ja, 't is in onze dagen noodiger geworden dan ooit. Het is niet slechts om een historisch vraagstuk te doen, maar ook om ‘waarschuwing, leiding en opwekking.’ De spanning, die thans in den boezem der Nederlandsche Hervormde Kerk zich openbaart, heeft met de twisten der Remonstranten en contra-Remonstranten te veel overeereenkomst, dan dat die geschiedenis niet op hare plaats zon staan, als leermeesteresse der wijsheid voor het tegenwoordige en voor 't vervolg. Het is zoo: het geschil loopt thans over gansch andere punten, dan de praedestinatie en 's menschen vrijen wil; maar zoo men dieper ziet, ligt toch, ginds zoowel als hier, op den bodem de strijd van vrij onderzoek des Evangelies naar en met het Woord van God, tegenover het beginsel van gehoorzame onderwerping aan een Kerkelijk leerstelsel als zoodanig. Dáár zoo als hier vindt men aan de eene zijde: eene partij die drijft, dat de uitdrukking van hare opvatting der Christelijke waarheid volstrekt gevorderd wordt, zal men als lid - veelmeer nog als leeraar - te dulden zijn in den boezem van de Nederlandsche Hervormde Kerk; en aan den anderen kant: verzet tegen die aanmatiging, handhaving van het vrijheids-beginsel, verwijt van inconsequentie aan hen
die Romes dwangjuk verwerpen omdat het een dwangjuk is, maar tevens een anderen band eng doen sluiten om de leden, zonder anderen waarborg voor zijne deugdelijkheid, dan de bewering: dat iets waarheid is, omdat men het als zoodanig voordraagt. In de zeventiende eeuw dolf het protest tegen den geloofsdwang het onderspit, en de bovendrijvende partij vond zich gerugsteund door den arm der Staatsmagt, zóó dat menschen - aan wie eigenlijk niets anders kon ten laste gelegd worden dan dat zij niet hadden gelieven te berusten in willekeurige grondstellingen ten aanzien van diepe, theoretische, misschien meer philosophische dan theologische geloofspunten, en dat zij het protest tegen Romes voorgewende onfeilbaarheid consequent hadden doorgevoerd, - uit huis en hof werden gezet, en met gevangenis en schavot bedreigd of gestraft, en den lande uitgejaagd als schadelijk gedierte, en van plek tot plek verdreven met vrouwen en kinderen, dat het hart krimpt bij het vernemen van hunne ellende, en in toorn wel
| |
| |
eens ontsteekt over die onmenschelijke hardvochtigheid; maar ook met eene regtmatige fierheid Nederlanders noemt diegenen, welke voor hunne overtuiging stonden met eene kloekheid, de tijden van den bloedraad en de gruwelijkste vervolgingen der eerste Christenen waardig.
't Is niet het punt van geschil alleen; maar ook hoe het gevoerd werd, welke vervolging is aangedaan en geleden, wat maatregel genomen en ontweken is, 't geen de aandacht van onze dagen verdient en eischt. En 't was nu, dunkt ons, eene hoogst gelukkige gedachte, dat alles in een klaar tafereel voor de oogen te schilderen, opdat het thans levend geslacht eene heldere voorstelling moge hebben van eene bladzijde in 's Lands historie, die wel den schijn heeft boven vele andere bekend te wezen, maar het in waarheid minder dan andere is, - dewijl men haar doorgaans slechts bezien heeft met het licht aan ééne bepaalde zijde. En dat licht er van weêrskanten op te laten vallen was eene taak, ligter ondernomen dan volvoerd; het was dus van onzen Schrijver zeer juist opgemerkt, toen hij er ‘het moeijelijke en splinterige’ van inzag. Het volmaakt tegenstrijdige der bescheiden van de eene of van de andere partij, gepaard hier en daar ook aan het ingewikkelde van de zaken zelve, eischt een kalmen, onbevooroordeelden blik, warme waarheidsliefde, en misschien - zal men het onmogelijke niet vergen - ook het geheel en al staan buiten betrokkenheid in het geschil. In meer dan één opzigt was de taak uitnemend toevertrouwd aan chonia, den man die met kloeke hand zijne letterkundige loopbaan heeft geopend met de ‘splinterige’ (een bij hem geliefd woord) taak, om een boek te vervolgen dat zulk eenen buitengewonen opgang had gemaakt als het Leesgezelschap te Diepenbeek. Onpartijdigheid zou misschien eenigermate te betwisten vallen in iemand, die herhaaldelijk als kampvechter voor vrijzinnige theologie is opgetreden; maar er staat tegenover, dat niemand bevoegd is om in zulke soort van onderwerpen mede te spreken, dan die als resultaat van studie zich eene rigting heeft gekozen, en dat chonia als theoloog en als niet-hervormde (hij zegt het zelf in de
voorrede, maar wij weten ook niet, waarom hij het doorzigtige gaas nog voor het gezigt zou houden - wij weten immers allen, wie en wat hij is?) op een standpunt staat, vanwaar een klaar en zoo veel mogelijk onpartijdig in- | |
| |
zien te wachten is; terwijl hij ons verzekert, dat hij niet zonder bepaalde bronnenstudie zijnen arbeid heeft ondernomen; gelijk dan ook elke bladzijde er de blijken van draagt, dat chonia waarlijk niet met ongewasschen handen zijnen kamphuysen is gaan zitten schrijven: maar denkbeelden en inzigten weêrgeeft met eene getrouwheid, van welke ieder zich onmiddellijk zou hebben kunnen overtuigen, wanneer 's mans bescheidenheid en goede smaak hem den pronk met menigte van aanhalingen niet hadden ontzegd, uit boeken die men noch aan de eene noch aan de andere zijde als autoriteitsbronnen zal wraken. Met verwonderlijke juistheid vinden wij in alles den stand van het geschil, de wederzijds aangevoerde bewijzen en bedenkingen, zelfs de meest gebezigde uitdrukkingen en vormen teruggegeven als in eenen spiegel; terwijl het algemeene des partijkiezens, het driftig voorstaan of bestrijden ook waar men niet begreep, getrouw uit de historie, met nog zooveel andere kleinigheden, op het doek van dit tafereel zijn overgebragt. Ook de voorstelling der historische bij-personen is getrouw, en mogt het portret van bogermans b.v. niet geflatteerd wezen, zijne schim kan toch niet klagen over onregt, aan zijne begaafdheden gedaan, en maurits b.v. is allermeesterlijkst geschilderd. Wel hadden wij gewenscht, als type eenen goedhartigen Gomarist, braaf en welwillend ondanks zijn stelsel, tegenover den eenvoudigen Vleutenschen huisman seyst te zien geplaatst; want zoo zullen er toch wel geweest zijn, even als er kwaadaardige, vinnige, hatelijke Remonstranten waren; maar dit wordt meer eene aanmerking op hetgeen men niet, dan op hetgeen men
al aantreft. Doch bij zoo ruimen, maar welgemeenden lof neme ons de verdienstelijke Schrijver niet euvel, dat wij hier en daar eenigermate leed gevoelden, als hij ons onzacht uit eene illusie wekte, waarin hij-zelf ons had gebragt door ons te boeijen, zoodat wij inderdaad geheel en al in de eerste helft der zeventiende eeuw waren en huisden. Ons viel het wat onaangenaam, - en 't is niet het eenige voorbeeld - ons zoo geheel en al in de pastorij te Vleuten bij kamphuysen en zijne Annalen te droomen, zoodat wij waren vergeten, dat we ruim twee eeuwen later en op eene gansch andere plaats zaten, en dan tot de werkelijkheid te worden wakker geschud met de vraag of het woord omgeving wel Hollandsch zij (I, 206); of als de Schrijver
| |
| |
zich van de beschrijving der feestelijkheden bij het huwelijk van zijnen held ontslaat door de naïve bekentenis, dat hij er niets van weet (I, 164), maar dan eene uitweiding geeft over condoleantie- en filicitatie-bezoeken, die den lezer glad in de negentiende eeuw schuift; terwijl hij hem anders toch zoo goed in de zeventiende weet te brengen en te houden, behoudens enkele kleinigheden: - b.v. dat maurits ‘Zijne Hoogheid’ wordt genoemd (I, 25, 26), een titel dien eerst fredrik hendrik aannam: maurits heette altijd ‘Excellentie’. Meer geldt misschien dat het een modern iets is, wanneer een student van dien tijd spreekt (I, 47) ‘van mozes instemmen met paulus’, daar men in dien tijd nog niet dacht aan de individualiteit der bijbelschrijvers, maar alles hield voor het woord: ingegeven door den H. Geest, waarbij sprekers of schrijvers geheel op den achtergrond stonden; ook - dat de Schrijver slechts hier en daar de aanhalingen uit de H. Schrift doet naar de toen in gebruik zijnde Bijbelvertaling - doch naar welke de overige?
Zooveel van het encadrement; nu van het portret zelf. De eerste vraag hier is deze: heeft de schilder eene goede keuze gedaan van zijnen persoon? Sommigen zullen het welligt betwijfelen en oordeelen, dat een van de hoofden der beweging, van de leiders, - van de raddraaijers zouden wij zeggen, als het woord niet eene ongunstige beteekenis had - het beeld had moeten zijn, waar zich alles om groepeert. Wij stemmen daarmede niet in. Wie zou het moeten wezen? Barneveld of de groot? De eerste verliet, helaas! het tooneel gewelddadig en in allen gevalle te vroeg, en beiden staan hier ook meer op den politieken, dan op den theologischen grond. Uitenbogaard dan of episcopius? 't Ware geschikt geweest, indien de bedoeling van onzen chonia niet anders ware geweest; of, als wij het bij den waren naam noemen, indien hij zijn standpunt niet geheel boven de partijen gekozen hadde. Doch, dat wij ons weder door hem zelven laten voorlichten. ‘Wij meenden’ - zoo zegt hij - ‘dit doel het best te kunnen bereiken door een' zoo veel mogelijk onpartijdigen blik op den toenmaligen loop der dingen te slaan’ (daarover hadden wij het reeds) ‘en kozen tot dat einde iemand die, hoe ook in de twisten van die dagen gewikkeld, toch geenszins tot de hevige drijvers behoorde, die naar geest en hart goeddeels
| |
| |
buiten en boven de partijen stond. Van zijn bijzonder leven mogen wij meer kennis dragen dan van dat der meesten. Trouw en diep staat de stempel van zijnen inwendigen mensch. (in allen deele gewigtiger dan de uiterlijke) op zijne talrijke geschriften gedrukt - eene mij aangename persoonlijkheid, aangenamer naarmate ik mij meer daarmede bekend maakte. Wij bedoelen dirk rafelsz. kamphuysen, als dichter meer dan als godgeleerde, en zelfs meer dan als mensch bekend.’
Volkomen waar! Van alle bekende historische personen in de zaak betrokken, is er geen, in wiens schriften het reine praktische Evangelie zoo buiten alle dogmatisme teruggeven is als in die van kamphuysen. Hij staat inderdaad niet tusschen de partijen of in de gelederen der zijne, maar er boven; en dat zijne lotgevallen wel niet algemeen bekend zijn, maar toch bij het nazien bekend kunnen worden, maakte hem te geschikter voor onzen schilder (in 't voorbijgaan vragen wij, of chonia geene partij had kunnen trekken van kamphuysens bekwaamheid als schilder, die zoo groot was, dat sommigen zelfs den beroemden stier van de potter aan zijn penseel hebben toegeschreven?). Dit alles zou juist eene belemmering zijn geweest, wanneer men eenen historischen roman had willen schrijven. Indien het aan sommigen mogt toeschijnen dat de hoofdpersoon te passief is, dat er meer gang en leven in het werk zou hebben kunnen zijn, wanneer die hoofdpersoon niet vooral slechts voor de zaak die hij omhelsde, had geleden, maar er ook voor had gewerkt; dat de zoodanigen toch niet vergeten, hoe het doen bij kamphuysen juist daarin bestond, dat hij de kracht van het Evangelie aanprees door woord en leven, en de Schrijver hem in dit opzigt volkomen regt heeft gedaan. Het was niet te doen om eene verdichting te geven, of op de verbeelding te werken, of effect te maken, maar om ‘het beeld van kamphuysen’ als een eerbiedwaardig beeld, maar vooral de type van een waarachtig praktisch Christen, te plaatsen ‘in de lijst van zijnen tijd.’
Hiertoe nu wordt hij aanschouwelijk voorgesteld in de belangrijkste voorvallen van zijn veel bewogen leven. - Nog eens, ware het boek een roman, dan zou de eenheid van handeling beter behooren te zijn in het oog gehouden, maar het is niet om de situatiën als zoodanig, het is om den persoon zelven te doen, en deze wordt zoo getrouw naar de histori- | |
| |
sche waarheid geteekend, dat de meeste geprekken enz. die chonia hem in den mond legt, inderdaad uittreksels uit 's mans geschriften, en alzoo onwraakbare voorstellingen zijner persoonlijkheid zijn. Waar het pas geeft, geschiedt zulks met levendigheid, zoodat het den lezer boeit en medesleept. Gaat het anderen zoo als ons, dan neemt dit gaandeweg toe en houdt men het laatste voor ruim zoo schilderachtig geschreven als het eerste; wij noemen slechts het gebeurde te Norden en vooral de roerende teekening van kamphuysens sterfbed. In één opzigt slechts heeft ons de Schrijver minder voldaan ten aanzien van zijn hoofdbeeld. Het is, waar hij den dichter kamphuysen doet optreden. De keus van de gedichten - of liever van de brokstukken uit gedichten - vonden wij over 't geheel niet zoo gelukkig als wij die hadden gewenscht, en hier en daar scheen zij ons zelfs eenigermate ongemotiveerd. Het harde, duistere, onaangename van den vorm (dien kamphuysen toch, blijkens zijn Maischen morgenstond: Daar moet veel leeds geleden zijn, enz. wel in zijne magt had) zal aan velen geen hoog denkbeeld van zijne dichterlijke talenten geven en hem in dit opzigt niet zeer verheffen in de publieke opinie. Doch dit is óók slechts iets bijkomends: de Christen, niet de dichter wordt ons hier voorgesteld.
Taal en stijl zijn, gelijk men die uit eene zoo geoefende pen mogt verwachten. Dat de stijl onwillekeurig iets van het gespierde, met opoffering welligt van de welluidendheid hier en daar, heeft aangenomen, is te natuurlijk, dan dat het stof konde geven tot billijke aanmerking. Maar chonia zal het ons zeker niet ten kwade duiden, als wij hem opmerkzaam maken op iets vreemds in het meeste dat hij schrijft, - eene zucht om met vreemde uitdrukkingen.....te pralen zouden wij zeggen, indien wij hem daarvoor niet te verstandig en te nederig kenden. Wij schrijven slechts ééne af uit het Duitsch, ééne uit het Engelsch, ééne uit Fransch. I, 250: ‘wij werpen een' enkelen blik op den 29 Augustus 1618 - ‘Tag des Schreckens, Tag des Grauens’; I, 134: ‘thans stelde kamphuysen daarin luttel belang en slechts nu en dan verlevendigden de afwaarts vloeijende golfjes den wensch, dat hij mede kon gaan naar de Merwestad; immers: his heart was there’; I, 136: ‘Dit was gelijk wij in onzen tijd zouden zeggen, te zeer à bout portant, dan dat’ enz. In een zoo geacheveerd
| |
| |
werk behooren dergelijke termen niet. Het: ‘Hoe hij opzien zal!’ - ‘Hoe de mensch toch een veranderlijk wezen is!’ door eenen anders zeer goeden Schrijver in den laatsten tijd in gebruik gebragt, mishaagt ons altijd, en: ‘zoo rein dan’ (I, 112) is een vlekje, dergelijke men - dus wordt eene lofspraak wat eene aanmerking schijnt - misschien geen vijf in de beide deelen aantreft.
Immers - ook de correctie is zuiver. Dat wil niet zeggen, dat er geen letters het onderste boven staan, want ook in dit opzigt verloochenen zich de keurigheid en naauwkeurigheid der Uitgevers niet. Maar misstellingen zijn zeldzaam. Wij teekenden aan: Gorkum (I, 85) dat Dordrecht moest zijn (daar toch woonden de ouders van johan); (I, 252) francken, terwijl (23) stond vrancken, en (I, 274) 29 December 1619 voor 1618. 't Zij herhaald: hooge lof, waar zoo weinig van dien aard valt aan te merken.
Alles te zamen genomen: wij achten chonia's Kamphuysen een waar sieraad van onze letterkunde, dat ook dán nog gelezen zal worden, en zulks verdienen zal, wanneer tallooze boeken, voor den ‘leeshonger’ geschreven, zullen zijn vergeten en door andere verdrongen. Het werk kan meer dan onderhouden of vermaken; het kan voedsel, gezond en krachtig voedsel geven aan geest en hart. Het laat eenen weldadigen indruk achter, ofschoon eenen pijnlijken, als men ziet op de beroeringen en zoo veel, dat met het Evangelie der liefde in strijd is. Geve maar God, dat de kinderen wijs worden ook uit de dwaasheid der vaderen, en dat dit boek iets toebrenge aan het verlevendigen der overtuiging, dat het ware Christendom niet bestaat in afgetrokken leerstelsels of leerstukken, maar in eenen wandel, des Evangelies waardig! En dat kan dit werk, waarom wij ons verslag eindigen met de nadrukkelijkste aanbeveling en de betuiging van onzen warmen dank aan Schrijver en Uitgevers.
o.
v.o.
|
|