dat het brood een goed voedsel is, geschikt niet alleen om het leven te onderhouden, maar ook om krachten te geven, Hij vraagt naar bewijs. Hij vraagt hoe het brood gemaakt wordt; hoe het gezaaide koren opgaat, en gevulde aren voortbrengt; hoe die aren tot meel en brood gemaakt worden; of het gebakken brood, dat vóór hem ligt, inderdaad die zelfde stof is, welke op het veld groeide, en of er niet iets anders voor in de plaats is gesteld. Hij kan verder vragen, welke de scheikundige bestanddeelen van het brood zijn; op welke wijze dit voedsel verteerd en met de vochten vereenzelvigd wordt; en wanneer hij niet eten wil, voordat al zijne vragen voldoende zijn beantwoord, den loopt hij groot gevaar om van honger te sterven. Maar wanneer hij eenvoudig het brood eet, en ondervindt dat hij er door gevoed wordt, al wordt dan ook de voedingskracht door anderen betwist, en al weet hij niets van de wijze waarop die voeding plaats heeft, hij zal niet wankelen in de overtuiging, die hij door de ervaring verkregen heeft. De Christelijke waarheid is het brood der ziel, dat leven, kracht en vreugde geeft. ‘Bewijs,’ zegt iemand, ‘dat het inderdaad dezelfde waarheid is die oorspronkelijk van boven kwam; dat zij niet bedorven werd door menschelijke verminkingen en toevoegselen; verklaar het geheimzinnige van haren oorsprong, benevens de wijze waarop zij in hem, die haar aanneemt, werkt.’ Hoe belangwekkend dergelijke punten ook zijn mogen, en gesteld, dat zij even goed, als de vragen betreffende het vergankelijke brood konden beantwoord worden (ofschoon ook daarbij altoos iets geheimzinnigs overblijft, dat de natuurkunde niet verklaren kan): hij, die door het geloof de leer des kruises in zijne ziel opneemt, heeft in de uitwerkselen, die zij op zijne geestelijke natuur te weeg brengt, een inwendig bewijs, dat hij voor sterker dan ieder ander moet houden. Laat de vrager, in plaats van te redetwisten, het Evangelie op de proef
stellen, hij zal zich beter voldaan vinden, dan door duizend andere bewijzen. ‘Zoo iemand zijn' wil doen wil, die zal van deze leer bekennen, of zij uit God is.’ Dr. gordon sprak bij herhaling deze woorden: ‘wanneer ik voor de waarheid des Christendoms geen ander bewijs had dan mij zelven, het zou mij voldoende zijn, al ware ook de geheele wereld tegen het Christendom.’