Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1853
(1853)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 95]
| |
verhaal. Uit het Engelsch. II Deelen. Te Amsterdam, bij J. van der Hey en Zoon. 1852. In gr. 8vo. 462 bl. f 4-50.De Vertaler heeft dit werk met zorg en ingenomenheid behandeld. Ref. is er óók meê ingenomen, en zou 't een meesterstuk noemen als de handelingen allen waarschijnlijk en al de voorvallen natuurlijk waren. - Avice atheling is verloofd met ethelred kent, maar zijne ouders zijn in Indië en naar hunne toestemming moet dus gewacht worden. De vader van avice meent dat die toestemming niet zal komen, omdat zijn vader aan verstandsverbijstering heeft geleden. Zonder dat iemand dit bespeurt lijdt echter die goede man-zelf óók aan vlagen van dezelfde ongelukkige kwaal. De verloofden doen eene wandeling op of nabij een naburig landgoed, en hij ontmoet hen bij eene uitgaande dorpskerk en stelt hun voor en beweegt hen, om zich terstond heimelijk in den echt te doen verbinden. Dat geschiedt, en nu zijn de gelieven, naar de Engelsche instellingen, voor God en de menschen, wettiglijk man en vrouw. Ethelred is ten top van geluk; maar avice begrijpt nu, dat haar vader óók niet wel bij 't hoofd is, en doet iets waaruit de bezadigde lezer niet anders kan afleiden, dan dat die noodlottige hersenkwaal in haar geslacht erfelijk is ook in de vrouwelijke linie. Zij aanbad haren minnaar, doch stoot haren man van zich, en zegt standvastig hem te ontslaan van zijne gelofte. Ethelred wordt daar ten laatste door gekrenkt, verlaat haar, neemt (waarschijnlijk ook in eene vlaag van geestverduistering) bij de wettige vrouw die hij heeft, nog eene tweede wettige vrouw (may), en maakt zich dus schuldig aan de misdaad van veelwijverij. Om dat straffeloos mogelijk te maken moet de vader van avice, terstond na 't huwelijk zijner dochter, dat hij heeft doorgedrongen, alle geheugen er van voor altijd verliezen, en moet de geestelijke, die 't voltrokken heeft, noch den bruigom, noch de bruid, noch den vader bij name kennen. Het eene is even onwaarschijnlijk als 't andere. Intusschen op die combinatie van gekheden en onwaarschijnlijkheden rust het geheele drama. - In den loop van 't verhaal komen nog andere ongerijmdheden voor. Het geval met de kleine lekke roeischuit (Deel II, bladz. 30 en volgg.), die heel, heel langzaam zinkt; waaruit ethelred springt, om haar ligter te maken; waaruit de tuinmansjongen ook springt, maar zóó, dat zij (n.b.!) er van omslaat - dat geval is ongerijmd van 't begin tot het einde. Als zulk eene roeischuit een zwaar lek heeft blijkt het reeds bij 't instappen, en men gaat er niet mede van wal; maar als ze zoo weinig lek is, dat gelijk hier, na een geruimen tijd varens, ééne der dames eerst bemerkt dat de zoom van haar kleed nat wordt, dan kost het volstrekt geene moeite om er méér water uit te hozen, dan er door de naden indringt, en hoosvaten draagt ieder bij zich; want elke hoed, elke laars, elke schoen is een hoosvat. Er was alzoo geen zweem van gevaar; de dames konden zelfs geen natte voeten krijgen. Ethelred of de jongen had maar - gelijk ieder | |
[pagina 96]
| |
mensch met gezonde hersenen doen zou - het water, dat zeer langzaam naar binnen lekte, weêr over boord te scheppen. - En nu leze men welke lijfs- en levensgevaren de Schrijfster uit dat belagchelijke lek laat ontstaan!Ga naar voetnoot(*) - Niet minder ongerijmd zijn de gebeurtenissen bij den brand van het Logement te Londen (D. II, bladz. 111 en 160); dat onbeschadigd gaan van may (ethelreds bekende wettige vrouw) van de straat af, in en door 't van onder tot boven reeds uit-gebrande gebouw, tot op een bovenkamer (n,b.!) aan welks raam zij dan om hulp roept; - dat plaatsen van een ladder tegen den muur bezijden het venster, terwijl er een werktuig bij de hand is ‘de redder’ genaamd, dat maar tot voor 't raam behoeft te worden gerold, en in welks beweegbaren bak reeds verschillende menschen zonder letsel zijn naar beneden gekomen; - de onmogelijke sprong van ethelred van dien losstaanden ladder door den muur heen, zóó, dat hij in de kamer te regt komt, hangende (!!!) aan eene schilderijroede; - de plaatsing van may door zijne zorg in den bak des ‘redders’, terwijl hij-zelf er niet met zijne vrouw instapt; maar zonder eenige reden boven blijft, waar hij onvermijdelijk verbranden moet, dat echter niet gebeurt; - de beweging van ethelred, den volgenden morgen, waardoor hij gebrand en geblaakt - de beide beenen, twee ribben en het sleutelbeen gebroken - nederkomt in het tuintje van het naastgelegen, onbeschadigd gebleven huis - het eene is zoo ongerijmd of mirakuleus als het andere. Ook sommige handelingen van avice! Zij bevindt zich met hare ziekelijke zuster te Messina, en haar bankier houdt op wissels te zenden; maar in plaats van naar Engeland te gaan om te onderzoeken, waaraan dat ligt, gaat zij naar Malta, om daar lessen voor geld te geven!! - En toch, in weerwil van al zulke ongerijmdheden hebben we in langen tijd geen werk zoo vol schoonheden van détail; geene schets van een grootmoedig, godvruchtig, menschlievend, zich opöfferend en geduldig ideaal gelezen, geen zoo deerniswekkend, en onder de moeijelijkheden welke haar verborgen huwelijk met den gehuwden ethelred doet ontstaan, zoo goed volgehouden karaktertafereel als dat van avice atheling. - Daar de Schrijfster naar het schijnt niet bekend is, en men dus eene | |
[pagina 97]
| |
gissing mag wagen, zouden wij gelooven dat deze ‘dochter des hemels’ de eersteling is van een zeer onërvaren maar ook zeer ongemeen vrouwelijk genie, nog te jeugdig en te levendig van gemoed en geest, en te bruisend van aandrift om de gedachten en gevallen, die in haar opkomen, niet met dithyrambengloed uit te storten; zonder nog te vragen naar die waarheid en waarschijnlijkheid welke alleen bereikbaar zijn voor zulke beter ontwikkelden en meer ervarenen, die veel gezien, veel ondervonden en veel bestudeerd hebben, en de ingevingen van gevoel en verbeelding aan den toets van het bezadigd verstand onderwerpen. Gelijk de meeste eerstelingen van groote oorspronkelijke dichtgeesten, heeft ook dit werk vele gebreken; maar het wemelt daarentegen ook van uitstekende schoonheden. - Aan het einde van avices zielelijden knoopt zich 't begin van eene hoogst droevige taak. Ten gevolge van den brand sterft may krankzinnig, en laat ethelred weduwenaar met twee jonge kinderen; het eene ziekelijk, het andere insgelijks krankzinnig. Avice acht hem dood; maar - hij leeft nog. Het toeval, de vriendschap, de liefde roepen en brengen haar aan de stervenssponde van den altijd beminden man, wiens wettige gade zij is, maar niet heeten kan zonder de kinderen uit zijn misdadigen echt tot bastaarden te maken. Om dat te verhoeden, en de gedachtenis der bedrogene, ongelukkige may in eere te houden, laat zij, nu ten tweedenmale, zich met ethelred in den echt verbinden, met het eenige doel om hem te overleven voor de wereld als zijne tweede wettige gade; ten einde de tweede liefdevolle moeder te kunnen zijn van zijne rampzalige kinderen. - Kort daarna sterft hij. Krankzinnigheid aan het begin, krankzinnigheid aan het einde, en tusschen 't begin en einde ook nog wel iets krankzinnigs hier en daar! - In weerwil echter van al het overdrevene zal Ref. het werk altijd gaarne nog eens herlezen, om de zoo goed doorgevoerde karakterbeschrijving, om de jeugdige frischheid en levendigheid van sommige uitingen des vernufts en gevoels, en om de aandoenlijke schoonheid van eenige épisoden en momenten der handeling. Als dit onpartijdig oordeel voor nadenkenden nuttig is zal 't Ref. een genoegen zijn. Voor lezers die liever niet denken, maar een Roman openslaan alleen om den tijd op eene aangename wijze te dooden, kan er bezwaarlijk een aangenamer en onderhoudender werk bestaan. |
|