Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1853
(1853)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Boekbeschouwing.Proeve van grondslagen voor eene nieuwe Nederduitsche vertaling van het Nieuwe Testament, naar den leiddraad der vertaling van den Staten-BijbelGa naar voetnoot(*),volgens den gewonen Griekschen tekst; door W.A. van Hengel. Te 's Hertogenbosch, bij Gebr. Muller. 1852. In gr. 8vo. 156 bl. f 1-80.De wensch om de tot dusver gebruikelijke zoogenoemde Staten-vertaling van den Bijbel door eene nieuwe, volgens den tegenwoordigen stand der uitlegkunde, vervangen te zien, had zich in de laatste jaren van meer dan ééne zijde doen hooren en was ook ter tafel van de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk gebragt. Deze trok zich de zaak aan en besloot, na rijpe overwegingen en voorgelicht in verschillenden zin, om dien gewigtigen, maar veelomvattenden arbeid voor te bereiden. Zij was daartoe vooral geleid door een belangrijk advies, uitgebragt door den Leidschen Hoogleeraar van hengel, die later door de Algemeene Synodale Commissie werd uitgenoodigd om eenige regelen op te geven, die men zijns inziens bij het werk eener nieuwe vertaling van het N.T., waarmede men volgens het eenparig gevoelen van alle bevoegden moet beginnen, zou hebben in het oog te houdenGa naar voetnoot(†). Ten gevolge hiervan schreef hij dit werkje, hetwelk volgens eenen bevoegden beoordeelaar, Dr. spijker, ‘den Nestor onzer Exegeten waardig’ isGa naar voetnoot(§), en waarvan wij hier ter plaatse eene aankondiging wenschen te geven. | |
[pagina 50]
| |
Het algemeen belangrijke der zaak, in dit geschrift besproken, noopt ons om er iets meer van te zeggen, dan in een Tijdschrift als dit doelmatig zou wezen, bijaldien het bestemd ware voor de godgeleerde wereld alleen. Immers, wie die den weg der zaligheid uit den Bijbel wil leeren kennen, gevoelt geene behoefte aan eene naauwkeurige overzetting der Heilige Schriften? Men zegge niet, dat de Staten-Bijbel, die zich door groote getrouwheid twee eeuwen lang eenen wèlverdienden lof heeft verworvenGa naar voetnoot(*), genoegzaam zij tot beantwoording van de groote levensvraag: wat moet ik doen om zalig te worden? Dezelfde bedenking toch zou, gelijk in de Synode te regt werd opgemerkt, op den Staten-Bijbel, die in der tijd eene gebrekkige overzetting moest vervangen, goeddeels kunnen worden teruggebragt; en die blind is of zich blind houdt voor de reuzenschreden, sedert twee eeuwen gedaan door de hulpwetenschappen van oordeelkunde, taalstudie (vooral Oostersche), Bijbelsche aardrijkskunde en wat niet al! - die van oordeel is, dat de Christelijke waarheid geen belang hebbe bij het licht, hetwelk bij den tegenwoordigen stand der wetenschap over de gewijde oorkonden kan worden ontstoken - die het voor eene onverschillige zaak houdt of bijzondere ondernemingen soms onbekookte en onvoldoende verbeteringen der Staten-vertaling aan de gemeente in handen geven, - de zoodanige zal van zijn vooroordeel en zijnen bijgeloovigen eerbied voor een menschenwerk, gelijk de gewone overzetting is, wel niet door de overtuigendste gronden zijn terug te brengen. De steller dezes hoorde vóór eenigen tijd eenen predikant uit eene van de voornaamste steden onzes Vaderlands in goeden ernst zeggen, dat hij vrijmoedig durfde vragen of er dan wel één opzigt ware, waarin het waar belang der gemeente door eene nieuwe Bijbelvertaling zou worden bevorderd. Ref. koos het eerste voorbeeld het beste dat hem voor den geest kwam en antwoordde met de vraag, of het dan kon tegengesproken worden, dat eene menigte verkeerde en schadelijke begrippen over den waren aard der bekeering ijzervast in de gemeente waren ingedrongen ten gevolge van den misslag der Staten-overzetting, om door het | |
[pagina 51]
| |
ééne woord: bekeering en zich bekeeren, de twee Grieksche woorden over te zetten, waarvan het eene de bepaalde beteekenis heeft van overgang tot het Christendom (Hand. xv: 3, 1 petr. ii: 25), het andere die van gemoedsverandering ten goede (matth. iii: 8, 2 Kor. xii: 21). Bij dit voorbeeld, ook door den Hoogleeraar van hengel opgenoemd (bladz. 19), zouden nog meerdere te voegen zijn, doch genoeg: indien het voor hen, die de oorspronkelijke Bijbeltaal niet verstaan, een onschatbaar voorregt is, de woorden der H. Schrijvers zoo na mogelijk in hunne moedertaal te mogen lezen, ware het een allerbelangrijkst werk, dat er eene overzetting bestonde, die ‘een afdruksel is van den grondtekst, tot in de fijnste trekken aan het oorspronkelijke gelijk.’ (Bladz. 4.) Zal eene overzetting des Bijbels voor de Protestanten in ons Vaderland, die zich tot dusver van de Staten-Bijbel bedienen, zoo na aan de hooge eischen van dat ideaal voldoen, als zulks binnen het menschelijk vermogen ligt, dan behoort zij èn volgens den gewonen Griekschen tekst, èn naar den leiddraad van de Staten-vertaling te geschieden. Wat het eerste betreft: de Hoogleeraar maakt hiervan melding in het begin des derden Hoofdstuks. Hij verklaart zich op goede gronden voor het volgen van den gewonen Griekschen tekt, d.i. de Elzeviersche uitgave van 1624, in het algemeen. De tekstkritiek heeft ongetwijfeld sedert dien tijd belangrijke schreden gedaan en de lezing van vele plaatsen is door latere onderzoekingen gewijzigd; maar indien men moet wanhopen aan de mogelijkheid om immer eenen tekst vast te stellen, die met volkomen zekerheid, tot in de kleinste bijzonderheden, letterlijk het oorspronkelijke handschrift van iederen Bijbelschrijver wedergeeft, mag men zich tevreden stellen met eene lezing, die een algemeen gezag in de Christenheid heeft verkregen, die over het geheel zoodanig is dat men er in kan berusten, en met welke de Staten-vertaling meer dan met eenigen anderen tekst overeenkomt, dan doet men veiligst om dien zoogenoemden textus receptus te volgen, behoudens evenwel het gebruik maken van die verbeteringen in de lezing, welke men in onze dagen als onbetwistbaar zeker mag aannemen, gelijk b.v. het weglaten van 1 joh. v: 7, 8: ἐν τῷ - τῇ γῇ. Van hengel brengt juist ter snede bij, dat ook de Staten-vertalers zich niet zoo onvoorwaardelijk aan den Elzevierschen tekst | |
[pagina 52]
| |
hielden, of zij hebben het voorbeeld gegeven, daarvan bij overtuiging af te wijken; terwijl het, om dit hier in het voorbijgaan tot geruststelling van minkundigen te zeggen, door al de onderzoekingen van de geloovige en ook zelfs van de ongeloovige wetenschap volkomen bewezen is, dan niet één enkel deel der Christelijke waarheid afhangt van betwiste lezing van den grondtekst. De Hoogleeraar wil, dat de overzetters bij ieder vers of bij iedere zinsnede zullen beginnen met het onderzoek of er overwegende redenen zijn om van de gewone lezing af te wijken, en dat zij zich daartoe zekere regelen van kritiek trachten eigen te maken. Het zal ook op de vertaling slechts zeldzaam invloed hebben en men zal er althans door de overzetting der eene plaats niet door belemmerd zijn voor de andere. Het andere: de Staten-vertaling tot leiddraad te nemen, is evenzeer aan te raden. Ruim twee eeuwen lang heeft deze verbindend gezag gehad in de Ned. Herv. Kerk. Zij is voor verbetering vatbaar, maar onschatbaar is nog in het algemeen hare waarde, en het ware ligtzinnig, doelloos, schadelijk, zoo men noodeloos van haar afweek of haar zelfs niet ten grondslag legde. De Bijbelvertaling moge eene geheel nieuwe worden, d.i. geene bloote herziening van de oude, - dat zij naar den leiddraad van de bestaande behoort te worden ondernomen, is het eenparig gevoelen van alle geleerde, godvruchtige mannen, die hun oordeel in deze hoog gewigtige zaak hebben uitgesproken. Zal nu van hengel de grondslagen der beoogde nieuwe overzetting van het N.T. opgeven, hij doet het in drie Hoofdstukken. Het eerste stelt de regelen vast ter bereiking van het ideaal eener nieuwe Nederduitsche vertaling, met het oog op de twee reeds genoemde voorwaarden: den gewonen Griekschen tekst tot grondslag en de Staten-vertaling tot leiddraad. Zijne regelen zijn algemeene en bijzondere. De eerste zijn slechts twee: zich te houden aan het oorspronkelijke, waar de Staten-Bijbel daarvan afwijkt, en: zich te rigten naar dezen, waar hij met het oorspronkelijke overeenkomt. Op deze algemeene regelen rusten eenige bijzondere, ten aanzien van de juistheid der voorstelling, het vertalen (in tegenstelling met verklaren), de gelijkheid aan zich zelve, de getrouwheid aan de Grieksche woordschikking en aan de eigenaardig- | |
[pagina 53]
| |
heden van den grondtekst, de duidelijkheid, en eindelijk den hedendaagschen stijl. Gelijk in het algemeen deze regelen bij de eerste lezing zich aan het gezond verstand aanbevelen, zoo wordt hare doelmatigheid ten duidelijkste aangewezen door voorbeelden van hare inachtneming of verwaarlozing door de Staten-overzetters; voorbeelden welke natuurlijk slechts volkomen kunnen begrepen worden door hen, die het oorspronkelijke Grieksch verstaan, maar welke toch ook ten deele onder het bereik van ongeletterden vallen. Wij noemen slechts den regel, die voorschrijft, dat men hetzelfde grondwoord overal - zooveel mogelijk - door hetzelfde Nederduitsche overbrenge, en niet hetzelfde woord bezige op plaatsen, waar in het Grieksch twee verschillende worden gevonden; vergelijk het boven omtrent bekeering opgemerkte. Het moge b.v. den vertaler van een hedendaagsch geschrift geoorloofd wezen, - men moge het zelfs als een voornaam vereischte in hem aanmerken, dat hij, lettende op den aard der talen uit en in welke hij overzet, somtijds verklaart in plaats van te vertalen, zoodat hij, wetende dat de Franschen in hunne uitdrukkingen alles overdrijven, être en désespoir niet altijd zal overbrengen: in wanhoop zijn, maar dikwijls: bedroefd zijn, of: zich iets aantrekken; - zulke vrijheden zijn den Bijbelvertaler ongeoorloofd, en daar hem eene overrijke taal om in over te zetten ter dienste staat, kan de Nederduitsche Bijbelvertaling zijn, hetgeen zij in alle talen niet wezen kan, indien - want dit is een van de grootste taalkundige vereischten - de vertalers zich eene fijne kennis verwerven van de synonima. De vertaler van een gewoon boek zou gerust savez vous en pouvez vous ecrire? kunnen vertalen door: kunt gij schrijven? - de Bijbelvertaler zou, ware het Fransch de grondtekst, den rijkdom zijner moedertaal behooren te gebruiken, en het eerste uit te drukken door: verstaat gij schrijven? En van dergelijken aard nu zijn de eischen, die des Hoogleeraars regelen doen. Ware men in staat om die regelen overal en zonder eenige uitzondering te volgen, dan zou eene vertaling volmaakt zijn. Maar zulks is niet mogelijk. Daarom besteedt van hengel een tweede Hoofdstuk om aan te wijzen èn: dat de opgegeven regels niet onbepaald gevolgd kunnen worden, èn: welke bepalingen uit die onmogelijkheid voortvloeijen. Voor het eerste wordt gewezen op: het onderscheid tusschen het Grieksch en | |
[pagina 54]
| |
het Nederduitsch - op het vreemde der schrijfwijze aan het N.T. eigen - op de nog onvoldoende slotsom van menig taalkundig onderzoek. Die ooit eene eenvoudige schoolvertaling heeft gemaakt, stemt aanstonds de twee eerste opmerkingen toe; men neme slechts weder het Fransch, waarin, even als in het Grieksch, dikwijls het bijv. naamw. achter het zelfst. wordt geplaatst. Men vindt daar ook iets terug, gelijksoortig aan het Grieksch, dat eenen vervoegingstijd der werkwoorden heeft, welken wij niet kennen, gelijk de Franschen in hunnen parfait défini. Voorts: elke taal, ook de Grieksche, heeft uitdrukkingen, die men niet letterlijk vertalen kan, maar bij welke men moet omschrijven, waarbij wij weder herinneren de Fransche woorden: contrôleur, régistration enz.; evenzoo drukt het N.T. in het Grieksch het Leviraatsche pligt-huwelijk van eenen broeder met de kinderlooze weduwe zijns broedersGa naar voetnoot(*) met één woord uitGa naar voetnoot(†). Sommige bijzonderheden in de Grieksche taal zijn ook nog niet tot eene bepaalde slotsom gebragt. Zoo vindt men er ontelbare malen het lidwoord, waar het niet in de overzetting kan worden uitgedrukt, b.v. bij den naam God, en omgekeerd zijn wij genoodzaakt, het lidwoord te plaatsen, waar het Grieksch het niet heeft. Zoo luidt matth. xxii: 21 in het oorspronkelijke letterlijk: geeft hetgeen keizers is aan keizer en hetgeen des Gods is aan den God. Men is het nog niet eens over de reden van de aan- of afwezigheid van het bepalend lidwoord in zulke gevallen. Niemand zegge, dat dit onbeduidende kleinigheden zijn. 't Is de pligt van elken vertaler, ook te letten op kleinigheden; door den zamenhang kunnen zij belangrijk worden, en allerminst mogen zij worden veronachtzaamd door iemand, die met gemoedelijke trouw de Heilige Schriften, die wijs moeten maken ter zaligheid, in eene andere taal overbrengt. En dat het bepalend lidwoord niet altijd eene kleinigheid is, blijkt - om dit ééne slechts te noemen - daaraan dat de uitdrukking: heilige geest somtijds met, somtijds zonder hetzelve wordt gebruikt; b.v. Hand. ii: 4 staat niet: zij werden allen vervuld met den heiligen geest, maar zonder het bep. Lidw. met heiligen geest. Heeft de ongeletterde er geen regt op, dat men hem door de ver- | |
[pagina 55]
| |
taling zoo na mogelijk doe kennen, wat er in het oorspronkelijke staat of niet staat? Maar welke bepalingen vloeijen nu voort uit de omstandigheid, dat de hoofdregels niet onbepaald kunnen worden toegepast, en dat het volgen van den eenen somtijds in strijd brengt met den anderen? Deze worden mede door den Hoogl. opgegeven; zij zijn terugslag op de zeven bijzondere regelen van het eerste Hoofdstuk. Ook hierover een woord ten behoeve van den niet-geletterden, maar beschaafden stand, voor welken wij schrijven. Het is volkomen waar, dat de vertaler slechts het oorspronkelijke heeft over te brengen, maar zich van verklaring, van het geven zijner opvatting, moet onthouden. Doch dit kan onmogelijk worden. Men neme eens, dat iemand, uit het Hoogduitsch vertalende vindt: sind sie fertig? Moet hij nu niet uit den zamenhang opmaken of hij te schrijven hebbe: zijn zij - of: zijt gij gereed? Alzoo ook de Bijbel-overzetter; onderzoekt de Schriften, heeft de Staten-vertaling joh. v: 39 in de Gebiedende Wijze; maar het Grieksch laat geheel onbeslist, of men aldus zal overzetten, dan wel in de Aantoonende Wijze: gij onderzoekt de Schriften. Evenzoo joh. xiv: 1: gijl. gelooft in God, gelooft ook in Mij, waar het Grieksch even goed gedoogt: gelooft in God en gelooft ook in Mij; of: gij gelooft in God en gij gelooft ook in Mij. Hier kan men dus het verklaren bij het vertalen niet geheel ontwijken. Intusschen brengt ons deze melding van het Persoonl. Voornaamw. op eene bijzonderheid, die, ofschoon mede eene kleinigheid, ook niet over het hoofd mag worden gezien. Dat rededeel wordt in het Grieksch alleen dán uitgedrukt, wanneer het nadruk heeft. B.v. matth. v: 20: voorwaar ik zeg u, zonder het Pers. Voornaamw.; vs. 22: Ik zeg u, met hetzelve. Dit verschil behoort in den druk te worden aanschouwelijk gemaakt. Voorts behoort nog tot het noodzakelijk verklarende, dat men hier en daar ongelijk aan zich-zelv' zal moeten wezen in den regel, om hetzelfde woord steeds door hetzelfde woord over te zetten. Zoo heeft het woord avondmaal in het Christelijk spraakgebruik eene te bepaalde beteekenis, dan dat men het 1 Kor. xi: 20 door maaltijd zou mogen vervangen, en toch is het laatste woord gepaster dan het eerste in Openb. iii: 20, xix: 9. Maar buitendien kan men het grond- | |
[pagina 56]
| |
woord niet overal door maaltijd vertalen, want luk. xiv: 12 wordt gesproken van middagmaal en avondmaal beide. Indien men dus het woord avondmaal overal zou willen bezigen, kon men het daar, waar van den gedachtenismaaltijd van den dood des Heilands wordt gebruikt, met: A laten drukken. Doch genoeg. Men heeft nu, dunkt ons, een algemeen denkbeeld van de bedoeling der regelen en hunne toepassing; en men ziet er uit - waarom het ons vooral te doen was - met hoeveel zorgvuldigheid van hengel het werk der Bijbelvertaling wil hebben behartigd; eene zorgvuldigheid, die aan het overdrevene zou grenzen, indien de H. Schriften niet zoo gewigtig waren voor alle Christenen en het in eene zoo hoogst belangrijke zaak geoorloofd ware iets op te offeren of voorbij te zien, dat het werk zoo na mogelijk aan de volmaaktheid brengen kan. Wij kunnen hierop niet genoeg drukken. De zaak der voorgenomen Bijbel-overzetting wordt veel besproken en door zekere partij in de Kerk nadrukkelijk (d.i. niet met krachtige redenen, maar met ophef) bestreden, zelfs verdacht gemaakt. Men heeft zich niet ontzien, met eene ergerlijke voorbarigheid de mannen in verdenking te brengen, die - zoo als men verneemt - tot het ondernemen dezer zwaarwigtige taak zouden zijn uitgenoodigd, alsof het te vreezen ware, dat bekende of vermeende godgeleerde zienswijze invloed zou kunnen hebben op dezen voor de belangen der gemeente zoo teederen arbeid. Ongetwijfeld zouden er ook Godgeleerden van andere rigting bij zijn genoemd, indien de uitnoodiging tot opgave van geschikte personen geschied ware door allen die daartoe, naar wij vernemen, zijn aangezocht. Maar hoe dit zij, en welken gang de voorbereidende werkzaamheden in dezen nog nemen zullen, dit is zeker, dat ieder, die de oogen openen wil voor de waarheid, deze Proeve van den Hoogleeraar van hengel, op aanzoek van de Algemeene Synodale Commissie der Ned. Herv. Kerk geschreven, slechts behoeft te lezen, om zich te overtuigen, dat de arbeid der Bijbel-overzetting waarlijk niet met onberadenheid of roekeloosheid wordt beschouwd en behandeld, maar met eene gemoedelijke naauwgezetheid, die de gemeente volkomen waarborgt tegen alle mogelijke misleiding in hare dierbaarste belangen. En mogt het gebeuren, dat hier of daar de vertaling eener enkele plaats schene in | |
[pagina 57]
| |
te loopen tegen begrippen, die ten gevolge van het bezigen der Staten-vertaling de Kerk zijn ingedrongen, dan zij men eerlijk genoeg om te bekennen, zoowel dat er een groot onderscheid bestaat tusschen een punt der Christelijke waarheid als zoodanig, en zijn bewijs uit de eene of andere plaats, als dat men geene keuze heeft tusschen òf de Staten-vertaling te houden voor een door Goddelijke ingeving onfeilbaar gemaakt werk, òf toe te stemmen, dat de voortreffelijke mannen, die haar vervaardigden, bij al hunne kunde en godsvrucht niet boven dwaling verheven waren. Die het eerste vaststelt, met dien is geen spreken; zal hij zich gelijk blijven, dan moet hij staande houden, dat de Staten-overzetters Hand. vii: 45 en Hebr. iv: 8 te regt jezus hebben vermeld als dengene, die de Israëliten in Kanaän heeft geleid, in plaats van josua (dat in het Grieksch dezelfde naam is). Men heeft regt, zoo men deze zaak met hoogen ernst nagaat en des noods waar en zoo als het voegzaam is, waarschuwt tegen het minste wat naar onbedachtzaamheid zweemen zou; maar men heeft grootelijks onregt, zoo men de gemeente in beweging zoekt te brengen tegen eene zaak, die blijkens deze Proeve waarlijk niet onbedacht wordt voorbereid, en ook met zulke grondslagen niet onbedacht zal ter hand genomen worden. Nog nadrukkelijker wordt deze opmerking bevestigd door het derde Hoofdstuk, bestemd tot het mededeelen van bedenkingen, voorslagen, wenken, vragen, die de nadering aan het ideaal der vertaling kunnen bevorderen. Zij betreffen hetgeen de vertaling moet voorafgaan, vergezellen en volgen. Bij hetgeen voor het ter hand nemen van het werk der overzetting te verrigten is, komt nu in de eerste plaats in aanmerking het vaststellen van de tekstlezing, waarvan wij reeds hebben gesproken, alsmede het bepalen zoo van het juiste of onjuiste der Kapittel- en Vers-verdeeling, als van de scheid- en invullings-teekens. Het gebrekkige der indeeling in Hoofdstukken en Verzen springt hier en daar in het N.T. te sterk in het oog, dan dat men haar onveranderd zou mogen laten. Intusschen zien wij er groote bezwaren in, om b.v. 1 Kor. xi: 1 bij Hoofdstuk X te voegen (dat Openb. xii: 18 bij xiii behoort, wordt hier niet vermeld). Want de nommers der Verzen kunnen geene verplaatsing lijden, of de aanhaling zou geheel | |
[pagina 58]
| |
in de war worden gebragt; men zou er zich dus bij moeten bepalen, om b.v. te laten drukken: 1 Kor. x: 32. Gelijk ik ook, enz.ofschoon het altijd iets ongevalligs voor het oog heeft, indien een Hoofdstuk met vs. 2 begint. De verplaatsing van een of meer woorden van het eene Vers in het andere, waar de zin dit vordert, heeft minder zwarigheid. Ten aanzien van de scheidteekens kunnen wij ons niet onthouden, ééne fraaije opmerking onder het oog onzer lezers te brengen. Luk. xiii: 29: ‘En daar zullen er komen van Oosten, en Westen, en van Zuiden, en Noorden’ heeft de Elzeviersche tekst slechts één comma, na het woord ‘Westen’. ‘Maar wat’ - schrijft van hengel - ‘doet nu de Staten-Bijbel? Met het drietal scheidteekens zondert hij van elkander af wat zamenverbonden moet zijn. Zoo krijgen wij eene vervelende optelling van de vier hemelstreken voor eene krachtige tegenoverstelling van de twee uitersten tegen de twee uitersten, zoo als die naar den Oosterschen trant uit de pen van den Schrijver is voortgevloeid. De exegetische kleine opmerking is schoon en verraadt den meester; zij zou evenwel nog gegronder zijn, indien de overzetters niet juist door het woord van alleen voor de eerste en derde hemelstreek kennelijk hadden willen doen gevoelen, dat het hier niet is eene ‘vervelende optelling van de vier hemelstreken’, maar inderdaad eene ‘tegenoverstelling van de twee uitersten tegen de twee uitersten’Ga naar voetnoot(*). Van fraaije exegetische | |
[pagina 59]
| |
opmerkingen trouwens is het boekje vol, en het is daardoor een uitnemend geschrift voor Bijbel-uitleggers, die hier meermalen met ééne pennestreek een allerschoonst licht zien opgaan over plaatsen, die duister waren of doorgaans verkeerd worden begrepen. Ook hierom is de achteraan geplaatste bladwijzer van behandelde plaatsen een zeer nuttig toevoegsel. Inderdaad! het oog van den Nestor onzer Exegeten ziet nog scherp, en voor meer dan ééne fraaije opmerking zijn wij hem dank schuldig. Omtrent de voorafgaande overeenkomst der vertalers met elkander hebben wij nog iets aan te raden, waarvan van hengel geene melding maakt. Het betreft hunnen pligt om zooveel immer mogelijk, ook in de overzetting te doen blijken van de gelijkheid des grondwoords. De Staten-vertaling heeft - wij erkennen het - zich op vele plaatsen goed gered uit de moeijelijkheid, waarin zij door het in acht nemen van dezen regel zou zijn gebragt, en men moet het zeker aan verloop van de taal toeschrijven, dat vele juiste onderscheidingen ons niet meer als zoodanig toeschijnen. Het woord schoonmoeder is onbepaald, en duidt zoowel voor eenen man de moeder zijner vrouw, als voor deze de moeder van haren echtgenoot aan; maar dit was, dunkt ons, geene reden om het woord, gelijk het matth. x: 35 gebruikt wordt, op eene andere plaats (matth. viii: 14) wijfs moeder over te zetten. Indien men het geheel willekeurig gebruik van verschillende Nederduitsche woorden, waar in het Grieksch slechts één gevonden wordt, vermeldt, dan noemt men eene van de zwakste zijden onzer gewone vertaling. Er was geene reden om hetzelfde woord mark. iii: 4 goed doen en 1 petr. ii: 15 wel doen te vertalen; zelfs veroorzaakt het laatste ligtelijk eenige dubbelzinnigheid, daar weldoen doorgaans gebezigd wordt van de handreiking der Christelijke liefde. Even weinig grond was er om het- | |
[pagina 60]
| |
zelfde woord matth. xix: 4 begin en xxiv: 8 beginsel te vertolken; -en tegenwoordig, nu het laatste woord zijne bepaalde wijsgeerige beteekenis heeft verkregen, kan het in den zin van aanvang niet worden behouden. Het is niet altijd geheel zonder bedoeling, wanneer zij aldus te werk gaan. Staat Hebr. xii: 20 aanraken voor hetzelfde grondwoord, dat Kol. ii: 21 aanroeren is overgebragt, - dit laatste heeft zijne reden, omdat het eerstgenoemde woord hier reeds stond; maar niets verhinderde dan ook, om op de andere plaatsen te schrijven: ‘indien ook een gedierte den berg aanroert’, en men heeft zich de gelegenheid laten ontsnappen om ἅπτεσθαι en θίγειν in de vertaling te onderscheiden. De overzetters hebben het zich ten deze al te gemakkelijk gemaakt en te spoedig gegrepen in den rijken woordenschat onzer taal, schoon zij met eenige moeite een woord hadden kunnen vinden, dat voor al de plaatsen paste. Slechts twee voorbeelden willen wij er van geven. Hetzelfde woord is Hand. xix: 13 vertaald omzweven, Hand. xxviii: 13 omvaren, 1 tim. v: 13 omgaan, en Hebr. xi: 37 wandelen (Bijbelgen.: omzwerven). Het ééne woord: omtrekken voldoet aan de behoefte van al de vier plaatsen. Even zoo is het woord dat luk. xxii: 22 vertaald is besluiten, Hand. ii: 23, Hebr. iv: 7 bepalen, Hand. x: 42 verordineren, xvii: 26 bescheiden, ald. vs. 31 ordineren en Rom. i: 4 bewijzen, misschien het best over te zetten door aanwijzen; ten minste het woord bestemmen voor al de andere plaatsen geschikt, vleit zich niet in de laatste. Zonderde men deze uit, waar het woord inderdaad eene gewijzigde beteekenis heeft, dan schoot voor de overige over: bestemmen zoo als Bijbelgen. Hand. xvii: 26 heeft, hetgeen te gepaster ware, omdat men dan ook diensvolgens letterlijk in den Brief aan de Romeinen voorverordineren kon veranderen in voorbestemmen, latende het aan de uitlegging over, daarvan den zin te bepalen. Zullen nu de overzetters in dit opzigt de Staten-vertaling waarlijk verbeteren, dan behooren zij vooraf eenheid te zoeken in het overbrengen van die woorden, welke noodeloos in gene door verschillende woorden zijn overgezet. Daar vele woorden verschillende beteekenissen hebben, zal men zich natuurlijk overal niet aan den regel: hetzelfde door het- | |
[pagina 61]
| |
zelfde kunnen houden, maar men zal toch ongetwijfeld hierdoor veel verbetering kunnen aanbrengen. Bij het vertalen neme men eenige taalkundige en andere voorschriften in acht, die betrekking hebben op eigenaardige Grieksche uitdrukkingen, woordspelingen, overtolligheden, onduitsche woorden en uitgangen, en wat dies meer zij. Hier, gelijk in het geheele geschrift, betoont van hengel zich een fijn kenner, niet alleen van het Grieksch, maar ook van het Nederduitsch, blijkbaar in hoogst gepaste voorslagen van vertaling van woorden en woordvoegingenGa naar voetnoot(*). Voorts ook over inlasschingen, zoo met als zonder [ ], alsmede het kenmerken van woorden, bij welke het Nederduitsch niet onmiddellijk aanwijst dat zij in het Grieksch eenen bijzonderen nadruk hebben. Deze zouden onzes inziens niet met eene andere letter, maar met spaties behooren te worden gedrukt, hetwelk geen bont aanzien zou geven, vermits die woorden meestal kort zijn; dezelfde druk zou ook die uitdrukkingen kunnen onderscheiden, die bij het schrijven worden overgenomen, zonder ze die wijzigingen te doen ondergaan, welke het redebeleid vorderde. Eindelijk na het vertalen zal men te zorgen hebben voor het aanwijzen van de zekere of vermoedelijke gebreken van den gewonen Griekschen tekst - voor aanteekeningen op de vertaling betrekkelijk woorden en zaken - voor vermelding van gelijkluidende plaatsen (eene zwakke zijde der Staten-vertaling) - voor inhoudsopgaven - voor eene algemeene Inleiding - en voor de noodige Registers. Uit dit vlugtig overzigt ontwaart men, dat dit geschrift inderdaad zoowel eene belangrijke bijdrage tot de uitlegging van het N.T. is als eene instructie, zoo volledig en naauwkeurig als men haar slechts zou kunnen wenschen, ten behoeve dergenen, aan wie een werk zal worden opgedragen, waarnaar, | |
[pagina 62]
| |
wordt het inderdaad ter hand genomen, de Nederlandsche Hervormde Kerk en de meeste Zuster-genootschappen (de Lutherschen hebben eene Nederduitsche overbrenging der vertaling van luther) met gespannen verwachting zullen uitzien. Wij oordeelden het doelmatig, de aandacht van alle godsdienstvrienden op deze belangrijke zaak te vestigen, en zoo wij dit deden bij het aankondigen der Proeve van den voortreffelijken van hengel, het was omdat er elders - zie boven - reeds op andere wijze over geschreven is. De gemeente mag en moet wel licht in deze aangelegenheid hebben; het is voegzaam, het is haar nuttig dat zij, zooveel dit kan, op de hoogte gebragt worde om de taak der Bijbelvertalers te overzien, en in staat gesteld om een beter dan oppervlakkig oordeel te vellen zoo over de onderneming-zelve als over het hetgeen er van te verwachten is. De gemeente kan nu oordeelen tusschen hen, die een nieuw zaad van oproerigheid en wantrouwen gelieven te vinden in het brandmerken eener grootsche en schoone onderneming, en hen, die al de krachten des geestes, welke God hun gaf, met zooveel zorgvuldigheid - bijna zeiden wij: angstvalligheid - aan het voorbereiden van dit werk te koste leggen. Die maar eenigzins ontwikkeld is kan nu het bestek beoordeelen; hij kan zien of hier reden bestaat tot mistrouwen. Wij nemen de vrijheid hier nog eene kleinigheid bij te voegen. Zij betreft iets, waarvan de vermelding niet in het plan van den Hoogleeraar lag; namelijk het al of niet behouden van verouderde woorden der Staten-vertaling. Het is aan alle beoefenaars onzer taal bekend, dat de Staten-Bijbel onder de vele thans niet meer gebruikelijke woorden eenen schat behelst van de zoodanige, die, ofschoon verouderd en slechts nog levende door hunne plaats in den Bijbel, te schoon, te krachtig, te juist zijn, om, indien eene nieuwe Bijbel-overzetting ze niet opneemt, van lieverlede geheel uit de taal te verdwijnen. Sommige dier verouderde uitdrukkingen zijn in de nieuwste drukken der Staten-vertaling, met name in die van het Nederlandsch Bijbelgenootschap reeds veranderd. Mij bepalende tot het N.T. noem ik alleen: vaten in bevatten, mark. ii: 2; weertschappen in gezelschappen (minder juist; indien er een ander woord moest genomen worden, zouden wij kiezen: ploegen) | |
[pagina 63]
| |
mark. iv: 39; eerlijk in aanzienlijk, mark. xv: 43; nederheid in vernedering, luk. i: 48 (in overeenstemming met Hand. viii: 33 en jak. i: 10, waar hetzelfde grondwoord staat); slecht in eenvoudig, Hand. iv: 13; weten in kennen (jezus ken ik en paulus weet ik, waar men met twee inlasschingen heeft gedrukt: [wie] paulus [is] weet ik) Hand. xix: 15; voorzigtigheid in voorzorg, Hand. xxiv: 3, en denkelijk meerdere. Maar daar zijn ook andere, die de aandacht vorderen, en tot hiertoe onveranderd zijn gebleven. Enkele willen wij vermelden: Beteekenen: joh. xii: 33 in den zin van te kennen geven. (xviii: 32 kan het volgens het Grieksch op het woord slaan, en in dit geval wordt het gebezigd in de nog gebruikelijke beteekenis.) Men blijft zich zelv' gelijk en behoudt de Staten-overzetting, bij Hand. xi: 28, xxv: 27 gevolgd, indien men het verouderde woord verandert in: te kennen geven. Doen. ‘Geld den wisselaren doen’, matth. xxv: 27. Ter hand stellen is drie woorden voor één; brengen komt te dikwijls als vertaling van andere woorden voor. (Het woord woeker in dat vers in rente te veranderen, schijnt minder geraden, omdat, als men het O.T. ter hand neemt, het werkw. woekeren niet wel door een ander kan vervangen worden. Rente nemen is eene omschrijving. Anders - het w. woeker heeft thans eene andere, ongunstige beteekenis.) Gast, Hebr. xi: 13, hetzelfde met vreemdeling, dat er op volgt. Al ware het om dit synoniem alleen, behoort men dit, door de bekende plaats zeer bekende woord in eere te houden. Het is op zich zelv' verouderd, maar niet in de zamenstelling: gasthuis, d.i. niet zoo als het tegenwoordig veelal wordt gebezigd: ziekenhuis, maar: huis tot verpleging van hulpbehoevende vreemdelingen (ellendigen in de oude en echte beteekenis van het woord, nog bekend in het oude Amsterdamsche ellendigen kerkhof). Gerei, luk. xv: 25, ongetwijfeld gebezigd om een verwant woord te hebben bij gezang dat er aan voorafgaat. Het woord behoort behouden te worden, omdat wij geen ander hebben, dat zang en dans te zamen uitdrukt. Male, matth. x: 10. Men zal dit oud-Hollandsche woord zeker wel dienen te behouden, want niemand zal verlangen er het min edele woord reiszak of het nog oneindig trivialer: | |
[pagina 64]
| |
knapzak voor te lezen. De Bijbelvertaling is eene uitnemende bewaarplaats voor dergelijke woorden als het eerste. Meijen, mark. xi: 8. Een zeer fraai woord, want onze taal heeft geen ander, dat groene, gebladerde takken uitdrukt. Phiole, Openb. v: 8, heeft niets waardoor het zich aanbeveelt boven - veel waarin het achterstaat bij drinkschaal. Stokwaarder, Hand. xvi: 23 (Bijbelgen. stokbewaarder, zoo als het woord ook doorgaans wordt uitgesproken). Het komt alleen daar ter plaatse voor. Cipier is min deftig en ook geen zuiver Nederduitsch; gevangenbewaarder een lang woord. Echter ware dit te verkiezen, want nu de gevangenen niet meer met de voeten in een ‘stok’ of blok worden vastgesloten, heeft de taal niet het minste belang meer bij het behouden van dit verouderde woord. Taberne, Hand. xxviii: 15, werd oudtijds meestal taveerne geschreven. Het is een Latijnsch woord, daar ter plaatse slechts met Grieksche letters geschreven; als eigennaam kon het des noods zijne plaats behouden, want herberg elders is een ander woord, dat ter voorkoming van misverstand luk. ii: 7 zeker wel door een ander vervangen zal worden. Tuin, matth. xxi: 23, voor omheining, en wel vooral heg van levende of gevlochten twijgen. Het woord is in dezen zin geheel verouderd, behalve in Zeeland, en men zal het niet kunnen missen bij gebrek aan een ander, dat de zaak even goed uitdrukt. Ook door het Bijbelgebruik handhave het zich in de taal. Zaal, matth. xxvi: 3, in den zin van paleis. Indien men het wegens de tegenwoordige beteekenis: groot vertrek in een gebouw, mogt willen verwerpen, vrage men zich, of hof voor het verblijf van den Hoogepriester niet te vorstelijk, en woonhuis niet te gering zij. Doch genoeg of welligt meer dan dat. Wij hebben slechts ééne reden tot regtvaardiging van het breedvoerige onzer aankondiging: de algemeene belangstelling, die een arbeid als het ondernemen eener nieuwe officiële vertaling van de Heilige Schriften vinden moet. Wij danken den Hoogleeraar van hengel voor zijn belangrijk geschrift.
o - t. h.m.c.v.o. |
|