Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1853
(1853)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijJaarboekjes voor 1853.
| |
[pagina 38]
| |
drukplaten. Tiende Jaargang. Te Amsterdam, bij P.N. van Kampen. f :-90.In ons laatst verschenen Nommer is van de drie eerstgenoemde Jaarboekjes reeds verslag gedaan, en aan de ongemeene schoonheid van het uit- en inwendige verdiende hulde gebragt; maar wij hebben ons voorbehouden, er nog eens op terug te komen. Dat is te meer noodig daar wij verzuimd hebben te zeggen, om welke reden wij toen de aandacht bij vóórkeur op déze drie prachtbundels vestigden. Het is omdat zij niets aan het buitenland ontleenen, maar geheel bestaan uit bijdragen en gravuren van landgenooten, en dus niets anders bevatten dan Nederlandsche kunst, en inderdaad zijn Nederlandsche Jaarboekjes. Aan eene beoordeeling van den letterkundigen inhoud is echter, bij de menigte van stukken, die nu 't bovengemelde achttal bevat, niet te denken. Men geloove daarom niet, dat wij al het geleverde bewonderen of goedkeuren. Dat zij verre. Gelijk op elke tentoonstelling van kunst, vindt men ook hier naast het meesterlijke het middelmatige. Wij kunnen b.v. in de Aurora niet goedkeuren, het éérste gedeelte van de overigens niet onverdienstelijke novelle ‘de beste troost,’ waarvan het burlesk-bovennatuurlijke in dézen tijd, in óns land, en vooral dáár misplaatst; de beschrijving van den avond en die van de taal der handelende persone overdreven en théatraal, en de stijl, in weerwil van de daaraan bestede loffelijke zorg, hier en daar nog hoogst onnaauwkeurig is. Door dit laatste gebrek begint het stukje, bij vergissing, al dadelijk met een mirakel van St. silvester, die zijn gelaat toont onder zijn hoofd (kruin was de bedoeling). Zoo kunnen wij ook niet goedkeuren, dat in een bundel waarin wij meenen te weten dat geene vertalingen worden toegelaten, een der Redacteuren zelf een stuk plaatst uit Engelsche acten, pleidooijen en levensberigten zaâmgetrokken, en dus niet veel méér dan eene vertaling, die, nog bovendien, wat den stijl betreft, in alle opzigten te wenschen laat. Zelfs 't verhaal ‘de vrucht der bezoeking,’ van eene hoogst gewaardeerde pen, komt ons voor, niet waarschijnlijk te zijn en ten slotte niet afgewerkt. Maar dit alles in 't licht te plaatsen, zou méér ruimte vergen dan 't bestek vergunt. Met de poëtische bijdragen gaat 't mede zoo. Daarentegen zijn er, in elken | |
[pagina 39]
| |
der bundels, ook vele stukken en gedichten, wier geestigheid of veelzijdige schoonheid wij gaarne zouden doen uitkomen. Maar het bestek is onverbiddelijk. Dit alleen zouden we ongaarne verzwijgen, dat de Redactiën beter dan vroeger gewaakt hebben tegen 't plaatsen van bijdragen, in het belang van de leerstellingen of instellingen van eenig bepaald Kerkgenootschap, en voor de leden van andere Kerkgenootschappen hinderlijk. Het gebruik echter dat, bij de aanvallen op de regtmatigheid van der vaderen opstand tegen Spanje, van 't gezag van bilderdijk is gemaakt, heeft den Heer beelo eene zeer krachtige maar scherpe Ode tegen den Heer alberdingk thijm in de pen gegeven, getiteld: Naroem aan de Schim van bilderdijk. ‘Dat’ roept hij uit: Dat hadt gij niet verdiend, o vaderlandsche Bard!
Met eerlijk Hollandsch bloed in onverbasterde aderen;
Gij, vreêgezind en mild, - waar Protestant in 't hart,
En gloeijend voor den roem der nooit volprezen vaderen.
Dat hadt gij niet verdiend, dien smet op 't blanke kleed,
Misduiding van uw woord, verzoenend uitgesproken, -
Of zoo de hartstogt, zucht naar 't vreemde, u feilen deed,
Die dwaling wordt te wreed aan uwe schim gewroken!
Versmadend wijst uw hand die hulp, dien naroem af,
Verplettrend staart uw blik op zulke bondgenooten,
Geen vloek der wereld, smaad van booze ontwijdt uw graf,
Maar wee, wee over hen, die zoo uw schuld vergrooten!
Hun luit slaakt op uw beê, een onverstaanbren toon,
Hun voeten stromplen in het slijk der middeleeuwen,
De mist der dwaling sluit hun oog voor 't ware schoon;
Bij boei en houtmijt voegt hun raaf- en eksterschreeuwen.
Van den Heer j.a. alberdingk thijm, daarentegen, vinden we een Sonnet aan ten kate, in zóó verre verzoenend met het Protestantisme, dat er het Christendom van een ijverig Protestant in gesteld wordt boven de Wijsbegeerte.
God dank! al derft mijn pad den indruk van uw schreên - Naar 't Kruis van christus vliegt uw vuurge harptoon heen....Geev' God, dat we aan zijn voet elkaâr aan 't harte drukken! | |
[pagina 40]
| |
Op dat slot, al hadden we 't nederiger en vrijzinniger gewenscht, zeggen we uit alle volheid des harten Amen. - Als echter de Redactie van de Aurora opzettelijk er over had nagedacht, zou zij, misschien, ook deze twee stukken niet hebben opgenomen. Jaarboekjes moeten, dunkt ons, vreemd blijven aan Staatkundige en Kerkelijke geschillen en verschillen. - Ten aanzien van den éénigen bilderdijk, voor wien wij overigens zeker niet minder dan de Heer beeloo eerbied en liefde koesteren, vergeve ons de Dichter der Ode, dat wij niet begrijpen, hoe men in goeden ernst kunne spreken van
Gaarne zouden de ook nog een poosje bij den aan luim en | |
[pagina 41]
| |
ernst zoo rijken ‘Holland’ verwijlen, en er, als uit een kleuren geurrijken hof een paar bloemen plukken, om er dit verslag meê te versieren; maar wij moeten ons eenvoudig gedragen aan 't geen er reeds over gezegd is, en ons vergenoegen met ‘de Schoonste,’ die niet dáár gevonden wordt; maar in den Almanak voor het Schoone en Goede. Wat geuren
En kleuren
Van purper en goud!
Wat lied in de sfeeren,
Wat stemme in het woud!
't Wordt wakker
In d'akker
Wat sliep in den dop.
De rups is gestorven,
De vlinder stijgt op.
Hoe spreidde
De weide
Heur schatten ten toon!
Doch prijkte er de bloeme
Als paerle aan de kroon.
Toch geene
Als de eene
Op 't heuvelken daar;
Of de aarde er het weligst
Het vruchtbaarste waar'!
Bedrukte,
Gij plukte
Blijmoedig haar af.
De schoonste van allen
Zij bloeide op een graf.
Het portret van den Dichter van dit lieve bloempje van poëzij, den genialen h.j. schimmel, versiert de ‘Vergeet mij niet,’ dien hij opent met een uitvoerig dichtstuk, wij zouden | |
[pagina 42]
| |
haast zeggen improvisatie, getiteld: het Schip, waarin hij met korte maar stoute trekken de historie schetst van Neêrlands krijgs- en handelsvloot, tot op den togt van willem III naar Engeland. Ook dit Jaarboekje is fraai, en de inhoud bevat eenige uitmuntende bijdragen; maar noch de platen noch de bijdragen zijn insluitend van Nederlandschen oorsprong. Onder de platen bevinden zich afdrukken van buitenlandsche gravuren, en onder de bijdragen verschillende stukken van Belgische Dichters en Schrijvers. Het boekje is alzoo geen zuiver Nederlandsch product. Wij begrijpen dan ook niet regt, op welken grond de Uitgever 't beschouwd wil hebhen als eene voorzetting van den sedert 1848 niet meer verschenen nederlandschen Muzen-Almanak; immers op den voorspiegel van den band staat 35ste Jaargang; terwijl de Vergeet-mij-niet eerst in 1844 is ontstaan. Dat men in den letterkundigen inhoud, Vlaamsche en Nederlandsche kunst bijeen vindt, kan 't echter voor sommigen eene hoogere waarde geven; want men vindt er Nederduitsche stukken uit Vlaamsche pen, die de bijdragen van onze landgenooten op zijde streven. Behalven eene Nekrologie van den in 1850 ontslapen Dichter j. kisselius - van wien een fragment uit zijne gedeeltelijke vertaling van milton's Paradise Lost geleverd wordt - bevat de bundel slechts twee bijdragen in proza: eene kleine Uit de Portefeuille van Tobias, en eene zeer verdienstelijke Proeve uit een Volksverhaal, van a. snieders jr. te Antwerpen. Onder de poëtische bijdragen vindt men ook een zestal gedichten, die de dichterlijke nalatenschap uitmaken van den in jeugdigen leeftijd gestorven Zeeuwschen Dichter j.f. brouwenaar; verder zijn zij geleverd door albertine kehrer, door anna, eene twintigjarige, en door de Heeren Dr. n. beets, s.j. van den bergh, f.j. blieck, j.m. dautzenberg, prudens van duyse, Dr. h.b.j. van eyk, j. chr. gewin, j.p. hasebroek, w.j. hofdijk, huisman van dueren, b.ph. de kanter, j.j.l. ten kate, e. laurillard, Mr. j. van lennep, w.j. mensing, h.j. schimmel, a. snieders jr., Dr. t.h. tatum zubli, c.d. viehoff, a. de visser en f. wijsman. Er is onder die bijdragen veel en velerlei schoons, en als we ruimte hadden deelden we gaarne iets mede; inzonderheid uit de stukken van de bij ons nog weinig bekende Vlaamsche meesters, waartoe 't door hen ge- | |
[pagina 43]
| |
leverde allezins uitlokt. Opmerkelijkst echter zijn de dichtproeven van de twintigjarige anna. Wij laten hier den aanhef der eerste volgen: Gij zijt mij lief, Natuur! U minde ik reeds als kind.
Hoe schamel 't kleed ook zij, waarmeê ge u moogt omhangen,
Wanneer ge van de lent den bruidstooi gingt ontvangen,
Of wel uw stralenkrans des zomers 't oog verblindt;
Ja, zelfs wanneer de herfst met lelies op de kaken,
U hult in 't schittrend bonte, in 't weeldrig prachtgewaad,
Dat straks des winters hand u wreed ontroven gaat
Om van uw nevelhuif een wâ des doods te maken!
Doch als ge uw lentelucht, uw ambergeuren spreidt
En in den straalgloed blinkt van al uw zomerluister,
Dan is 't me, als beefde een stem in 't lisplend windgefluister
En sprak: hier siert de bruid geen hooger majesteit,
Hier is ze een dartlend kind of uitgebloeide schoone,
Wier onvolkomenheid de rasverworven gunst
Der steeds herscheppende, der tooverende kunst,
Een vriendelijke hulp op 't minzaamst komt betoonen;
Hier heerscht zij, schoon heur hand een bloemenschepter draagt,
Door 't toovren van heur stem en heur aanminnige oogen!
Hier heeft zij 't needrig kleed van eenvoud aangetogen,
Dat meer dan de ijdele pronk van weelde of kunst behaagt!
Dat haar werk, gelijk van alle beginnenden, nog niet onverbeterlijk is, blijkt ook uit dit medegedeelde; maar de aanleg is zeer ongemeen, de twee proeven kondigen eene meesteresse aan. Wij heeten de jeugdige anna welkom in de rij der Vaderlandsche Dichteressen. Moge zij haar talent waardeeren en ontwikkelen met verstand en in nederigheid! Moge de kunst haar nooit anders opleveren dan genoegen en eer! Als men zeggen mag dat iemand zich-zelven overtroffen heeft, dan zeggen wij dat van den van den bergh, na 't lezen van zijne Ode de Fantazy, en van den Heer ten kate met den blik op zijne Paaschhymne. De slotverzen der laatste zijn vondel en bilderdijk waardig. Evenwel niets menschelijks is dadelijk volmaakt, en in dit gedeelte van het slot, aan het Opperwezen: | |
[pagina 44]
| |
Gij buigt U zeegnend naar beneden,
Gij beurt het stof tot U omhoog!
o Diepte van verborgenheden!
o Afgrond, deinzende uit mijn oog!
Uw wezen, Heere! is niet te peilen:
Hier voelt de Cherub zich een worm,
En 's menschen rede strijkt de zeilen,
Gelijk de zeeman in den storm.
hinderen niet alleen de hardheid der eindrijmen worm en storm, die zoo ligt door omzetting waren te vermijden geweest; maar wij vinden ook 't gezegde, dat, tegenover de Algoedheid, de rede de zeilen strijkt, niet deftig of edel, en den daarmeê in verband gebragten storm niet gepast; omdat, op het Paaschfeest, de rede van den Christen niet zwijgt uit schrik, maar uit gevoel van Gods ondoorgrondelijke, eindelooze liefde. Het kleine gedichtje van huisman van dueren te Vlissingen: ‘Zuiver is de blanke parel’ is een klein maar echt pareltje van gevoel en kunst. Wij kunnen den lust niet weêrstaan 't mede te deelen: Zuiver is de blanke parel,
Die, door 's duikers hand verschoond,
Door de digte schelp omsloten,
In den schoot der baren woont.
Toch nog zuivrer dan die parel
Is de kuische tranendrop,
Dien de schuchtre lentemorgen
Ophangt aan den lelieknop.
En nog reiner is het zuchtje
Van de schuldelooze maagd,
Dat de Seraf der aanbidding
Uit haar hart ten hemel draagt: -
Maar nog kuischer dan het zuchtje,
Dat Gods engel medevoert;
Reiner dan de dauwjuweelen,
Rond den leliekelk gesnoerd;
| |
[pagina 45]
| |
Zuivrer dan de blanke parel,
Die in 't diep der golven rust;
Is - het dankgebed der moeder,
Die haar eerstgeboorne kust.
Als de Dichter ‘Nog veel’ in de plaats zet van 't eenigzins harde en onwelluidende ‘Toch nog’ in Couplet twee, en ‘Om’ voor ‘Rond’ in Couplet vier, zal hij er 't stukje, naar óns inzien, nog aangenamer door maken. Zedig maar verdienstelijk volgt, na de groote pracht-alma-nakken, de kleine Erato, met een geëmailleerden band, buitenlandsche gravuren en een Hollandsch muzijkstukje. In de woorden van het laatste is eene vonkelnieuwe maar allerlelijkste transpositie. Voor: En te midden uwer teedere streeling, dat we reeds niet mooi zouden vinden, staat er: En uwer teedere streeling te midden. Dichterlijke vrijheid aldus gebruikt zou de taal misvormen; de anders verdienstelijke jeugdige Dichter wachte zich er voor. In poëtischen stijl zou men kunnen zeggen, dat aan den hemel van de Erato weinig andere sterren zijn opgegaan dan van de tweede grootte; maar - het boekje is verzameld door de begaafden Dr. van eyk en p.j.n. brouwer, en dit is waarborg genoeg, dat er niets dan goeds in voorkomt. Omstreeks dertig Zangers hebben van 't hunne bijgedragen om ook aan dezen Jaargang, die zes-en-veertig dichtstukjes bevat, uitgebreidheid en waarde te geven. Wij zouden den lezer vermoeijen met eene dorre optelling van zoo vele namen of titels. Als er plaats ware deelden we iets mede van didymus, of Dr. van eyk, of mouthaans kunstige en zoetvloeijende zomerregen; maar wij moeten ons bepalen tot de verzekering aan ‘Neêrlands schoonen’, voor welke het lieve boekje is bestemd, dat de inhoud niet minder schoon en bevallig is dan de zanggodes-zelve, zoo als die op de titelprent staat afgebeeld. De Redactie van den Nederlandschen Volks-Almanak is aan den ijverigen, geestigen Dichter schimmel opgedragen. Blijkens het voorberigt heeft hij met moeijelijkheden te kampen gehad; maar het zeer onderhoudende werkje draagt er weinig sporen van. Dit boekje is versierd met een keurig portret van den beroemden kunstschilder ary scheffer in steendruk, en met drie geestige en fraaije steendrukprenten. In dichtmaat biedt het bijdragen aan van s.m. böeseken, h.th. boelen, w.j. van zeggelen, a. van der hoop js. zn., darie wetan (?), s.j. van den bergh, j.a. molster, e.j. potgieter, en den Redacteur. Al de gedichten, hoe ver ze uiteen loopen, zijn in keuze van stof en in toon en trant van behandeling populair, voor den eenvoudigsten lezer bevattelijk, en wèl geschikt om het volk niet alleen aangenaam maar ook nuttig bezig te houden. Het poëtische gedeelte beantwoordt dus aan den titel van het werkje, en aan zijne bestemming. Niet minder is dat het geval met de proza-stukken, in een paar van welke ook meer poëzij steekt dan in menig gedicht. De Kantoorbediende is door jacob naar 't leven geschilderd. | |
[pagina 46]
| |
Mooije Geertje van joh. c. zimmerman is een vlugtig maar aardig schetsje uit het volksleven van de achttiende eeuw. In de twee broers levert Dr. h.a. sels mede zulk eene schets uit de zeventiende eeuw. Maar de fraaiste stukken zijn die van de Heeren potgieter en schimmel. Gelijk de eerste den inhoud sluit met een meesterstukje van aandoenlijke, schilderachtige poëzij, zoo begint hij dien ook met een meesterstukje van aandoenlijk, schilderachtig proza. Wij weten niet wat het schoonste is: 't was maar een weesjen, of 't verhaal: Blaauw bes! Blaauw bes! - De Heer schimmel, die met hetzelfde gemak en geluk zich in alle genres beweegt, heeft een meesterstukje van een geheel anderen aard geleverd in het satiriek, nu en dan komiek verhaal krijn de veerschipper, die, van zijne rentjes levende, als lid van den raad, assessor, en, eersten assessor zijnen burgemeester den voet dwars zet, en daarom aangebeden door de ingezetenen van 't dorp, eene oppositie organiseert om 't budget verworpen, allerlei uitgaven gedaan, en te gelijk alle belastingen afgeschaft te krijgen. Die wijze man wordt, door den plotselingen dood des burgemeesters, gedwongen een poosje voor burgemeester te spelen; maar binnen acht dagen stuurt hij alles in 't riet, en misbruikt zoodanig zijn gezag, dat hij er een deel van zijn vermogen bij inschiet, en de vlugt neemt, terwijl de nu woedende bevolking een aanval doet op zijn huis. De Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen is óók eene soort van Volks-almanak, al schijnt hij geene droefgeestigen tot lezers te verlangen. Hij mogt, dunkt ons, wel bij voorkeur aan droefgeestigen zijn opgedragen, die er behoefte aan hebben dat men ze wat opvrolijke, en daartoe is hij uitmuntend geschikt. Als dit boekje, gelijk de titel zegt, alleen voor Holland bestemd is, getuigt 't van algemeene deelneming in ónze blijmoedigheid, en van een echt belangeloozen broederlijken geest; want uit alle de andere gewesten en zelfs uit België is er toe bijgedragen. Wie zou ook aan de roepstem van den geestigen van zeggelen, dien we als Redacteur hoorden noemen, geen gehoor geven! Eene aardige, piquante Legende door hem naar 't Engelsch van ingoldsby bewerkt, doet hopen, dat de Dichter van Pieter Spa door zijne beroepsbezigheden toch niet geheel aan de dienst der Muzen zal onttrokken blijven. De kunst en letteren mogen zich daarmede geluk wenschen. - Maar hoe zullen wij regt laten wedervaren aan zoo vele vernuftige kunstgenooten, als hem loffelijk ter zijde staan? De opgaaf van den inhoud kan ons niet verder brengen. Wij zullen, onder dankzegging aan allen, eenvoudig zeggen wat óns 't verdienstelijkste voorkomt; hetgeen volstrekt niet beslist, dat de overige stukken van mindere gehalte zouden zijn. Andere lezers kunnen aan andere bijdragen den voorkeur schenken. De gustibus non est disputandum. Of om de gedachte, òf om den stijl, òf om de versificatie bevielen ons ongemeen: de briefwisseling tusschen een student en zijn vader van Dr. n.b. donkersloot; Jaspers rijkdom, van j. chr. gewin; Vrolijke Harmen, van f. wijsman; De geleersde bekoorder, van prudens van | |
[pagina 47]
| |
duyse; De Thuisbrengst, van f.f.c. steinmetz; een meesterstukje van versificatie, potgieter nagezongen; De doove neef, (proza) van j. krabbendam, rz.; Student zijn, van j. sasse, in den trant van van zeggelen; De noodlottige paruik van j.a.v.; De loting, van g.p. roos; Het Concert à la Musard (een gesprek van twee Texelsche buurvrouwen in haar dialect, en aardige tegenhanger van langendijks boertige beschrijving, enz.) door d.; Een blad uit mijn reisjournaal (zonder naam); en Tante en Nichtje, van g. de vos, dat niet correct maar toch aardig is, en hier volgt om zijne beknoptheid, tot een klein proefje om den smaak te prikkelen. Knorrige tantes en aardige nichtjes,
Leelijke tronies en lieve gezigtjes,
Monden tot kijven en mondjes tot kussen,
Zij'zachte meisjes en nijdige zussen,
Oogen vol boosheid en oogen vol goedheid,
Harten van keisteen en hartjes vol zoetheid,
Slechte humeuren en goed (?) om te blozen,
Stekende doornen en bloeijende rozen,
Haar van den kapper en golvende lokken,
Lieve figuurtjes en tantes (lijven?) als stokken,
Tantes als alsem en nichtjes als honing
Vond ik vereenigd onlangs in een woning;
Scheiden is noodig van zulke verwanten.
Ik heb het (een?) nichtje! Wie wil de tante?
In de Ontvanger is de trant van c. huygens niet onaardig nagebootst; maar stukjes in dien geest zijn niet van of voor blijgeestigen, en kunnen 't debiet van het werkje niet vermeerderen. Als de Almanak voor Jan en Alleman ook gebruikt wordt om Jan en Alleman tegen ons Vorstenhuis op te zetten, zal 't elken vriend van Eendragt die magt maakt aangenaam zijn als deze eerste Jaargang ook de laatste is. In het schimpdicht Gouda, met dát oogmerk geschreven, staat onder anderen, dat het ‘bedrogen volkje’ gebukt gaat onder de Uitgestelde schuld en Kansbilletten, die in der tijd zijn daargesteld ‘in 't voordeel van den Prins.’ Men weet dat de Conversie-wet van 14 Mei 1814 de noodzakelijke en weldadige bestemming heeft gehad, om de geldmiddelen van 't door Frankrijk verarmde Vaderland eenigzins te verbeteren, en de rentheffers van den Staat te gemoet te komen in het verlies door de tièrceering in den Franschen tijd geleden. - Daar wij het werkje niet kunnen goedkeuren, ware 't overbodig er méér van te zeggen. De overgang van dat nieuwe product op den Christelijken Volks-Almanak is groot en verkwikkend. Dit eenvoudige, maar belangrijke boekje bevat niets anders dan 't geen wèl luidt. Dat het alleen voor Protestanten bestemd is behoeft naauwelijks gezegd te worden. In den Kalender staat tegenover de daglijst van elke maand, eene overdenking vol wijze wenken en raadgevingen, waarschijnlijk van den Eerwaarden van vollenhoven, aan wien wij ook toeschrijven de fraaije | |
[pagina 48]
| |
en treffende artikelen over den Ararat, en over den marteldood van hendrik van zutphen, en de aandoenlijke beschrijving van eene Zondagviering onder Protestantsche geloofsgenooten in de Pyreneën. Van h. de ridder ontvangt men het versmade bloemkorfje, een klein; van mina de kracht van Gods Woord, een uitvoeriger wèlgeschreven verhaal, en van v.l. lz. een kort maar krachtig woord over den hoogmoed. In poëzij levert de Redacteur den tekst voor een Oratorium: de Intogt in Jeruzalem. Verder zijn oorspronkelijke of vertaalde dichtstukjes geleverd door l. berman, c.d. viehoff, k.n. meppen, j.f. van hoogstraten, m.l. quack, r.n. graadt jonckers, j. chr. gewin, w. hilker, f. wijsman, j.h. jonckers, anne en eenige niet genoemden. Al het geleverde werkt mede tot opwekking van Christelijke liefde, tot versterking van de kracht des geloofs, tot vermeerdering van den troost der hope. Met leedwezen missen wij er den naam van den Heer schimsheimer. Als de ruimte 't toeliet volgde hier het woord over den Hoogmoed van v.l. lz., of de Avondstemmen van den Heer f. wijsman. De drie coupletten die wij uit de laatsten mededeelen zullen den lezer gewis niet onaangenaam zijn: Waarom ge mij, als de avondstralen
Hun goudstof strooijen over 't bosch,
Zoo vaak door beemd en veld ziet dwalen,
Of neergevleid (vlijd) op 't glinsterend mos?
Waarom ik de eenzaamheid verkieze
Van 't stil en plegtig avonduur,
Mij als bij voorkeur dan verlieze
In 't heerlijk schouwspel der natuur?
Dan vindt mijn ziel de kalmte weder,
En droom ik droomen, wonderzoet.
Dan voert de zephir, licht (ligt) en teeder
Mij zucht en zangen te gemoet.
Dan hoor ik blijde harmoniën,
Waaruit een hemelvrede lacht,
Dan hoor ik geesten-melodiën,
Als stemmen van den zomernacht.
Dan rusten veld en woud en dreven,
En ligt de stilte op berg en dal;
De heuvlen zwijgen en toch zweven
Er zangen door het groot heelal.
Dan smelten lof en lied en bede
Te zamen in één liefdetoon,
Dan is de hemel 't beeld van vrede,
En de aard een voetbank van Gods troon.
Daarmede bevelen wij den Christelijken Volks-Almanak, die ook met een viertal fraaije plaatjes is versierd, onvoorwaardelijk en met nadruk aan. En daarmede zeggen wij ook de aanbevolen Jaarboekjes voor 1853 vaarwel. |
|