| |
Het kenmerkend onderscheid in de leer der Evangelische tegenover die der Roomsch-Katholieke Kerk, op Bijbelsche gronden in 't licht gesteld en gehandhaafd, door Christiaan Glaubrecht, Evangeliedienaar te Buchheim. Vrij bewerkt naar het Hoogduitsch, door D. Broedelet, dzn, Predikant te Monnickendam. Te Amsterdam, bij de Erven Wed. F.G. Onder de Linden. 1851. In gr. 8vo. 135 bl. f 1-20.
Ons oordeel over dit geschrift, dat de Eerw. broedelet zich de moeite gegeven heeft uit de Hoogduitsche taal in de onze over te brengen, is niet gunstig uitgevallen. Wij ontkennen niet, dat er veel goeds en waars in gevonden wordt, en ook veel uit te leeren is. Maar wij meenen aan een boek als dit hoogere eischen te moeten doen dan hier bevredigd worden, en aarzelen niet om daarvan met weinige woorden rekenschap te geven.
Vooreerst achten wij het onjuist van de leer der Evangelische Kerk te spreken tegenover die der Roomsch-Katholieke. De Evangelische Kerk bestaat uit onderscheidene Kerkgenootschappen, die onderling in de opvatting der Evangelische waarheid verschillen, al zijn zij ook in de groote hoofdzaak tamelijk eenstemmig. Het gevolg hiervan is, dat er, zoodra men tot bijzonderheden zal afdalen, geene sprake zijn kan van hare leer. Zal deze worden opgegeven, dan mogen de bijzondere leerstellingen der verschillende Kerkgenootschappen niet verzwegen worden. En dat is hier geschied. Slechts met eén enkel woord wordt er van hun bestaan gewag gemaakt op bl. 119, en met geen enkel van de verscheidenheid hunner leerstellingen, alsof zij het in alles ééns waren. De Doopsgezinden, b.v., behooren buiten tegenspraak tot de Evangelische Christenen; maar dat, en op welke gronden zij den kinderdoop verwerpen, blijkt uit dit boeksken niet. Bekend is het,
| |
| |
hoe zeer de Lutherschen en Gereformeerden oorspronkelijk tegenover elkander stonden, met opzigt tot de leer des Avondmaals; maar hier is het, als bestond er te dezen opzigte geen verschil, hoe ook genaamd. Wij zouden meer soortgelijks kunnen noemen. Is het nu goed en opregt, zoo vragen wij, bij een onderzoek, als hier wordt ingesteld, dat kenmerkende der verschillende Kerkgenootschappen in de schaduw, en de leer der Evangelische Kerk, als ware zij één en ondeelbaar, tegenover die der Roomsch-Katholieke op den voorgrond te plaatsen? De streng Gereformeerde kan daarmede evenmin vrede hebben, als de streng Luthersche of Doopsgezinde.
Wij hebben, ten anderen, bezwaar tegen de methode die hier gevolgd is in de voorstelling van de leer der Evangelische Kerk. Zij rust op eene gronddwaling. Dat die der Roomsch-Katholieke wordt opgegeven naar hare beste bronnen, vooral naar de uitspraken van de Trentsche Kerkvergadering, zal niemand wraken, en wel de Roomsch-Katholiekzelf allerminst. Het behoort tot de eigenaardigheden zijner Kerk, dat zij zich beroemt in het bezit eener onveranderlijke leer en juist naar de genoemde uitspraken wil beoordeeld zijn. Maar met de Evangelische Kerk, zoo men den naam behouden wil, is het anders gelegen. Zij beroemt zich in het bezit der H. Schrift, de bewaarplaats van het Woord van God, en kent aan hare wèlbegrepene uitspraken alleen het opperste gezag toe in zaken van geloof en wandel. Een streng afgesloten, eigenlijk gezegd leerstelsel bezit zij niet, gelijk de Roomsche Kerk. Naar hare eigene grondstellingen is zij zelfs verpligt, om hare belijdenis der Christelijke waarheid, even als de dwalingen, waartegen zij protesteert, aan het Evangelie te toetsen, telkens bij vernieuwing te toetsen, en daarnaar, is het noodig, te wijzigen. Kon zij dit nalaten, zij hield daardoor met der daad op eene Evangelische te zijn, en verloochende haren oorsprong. Hier komt nog bij, dat de leer, in hare Symbolische Schriften vervat, niet geacht kan worden de uitdrukking van haar geloof, ook nog in onze dagen, te zijn. Menig leerpunt is er, dat, aan het Evangelie getoetst, niet in den oorspronkelijken vorm meer houdbaar is en herziening behoeft. Zij-zelve wil niet langer beoordeeld worden, gelijk de Roomsch-Katholieke Kerk, naar de uitspraken der Vaderen, al staat zij met hen op hetzelfde Evangelische standpunt.
| |
| |
Is het nu voegzaam en raadzaam, zoo vragen wij, de leerstukken der Symbolische Schriften, bij de opgave van de leer der Evangelische Kerk, alsof zij in alles met de H. Schrift overeenkomen, te plaatsen tegenover de leer der Roomsch-Katholieke? Geen Protestant kan het goedkeuren, of hij moet begonnen zijn bij die leerstukken als te zweren, en daardoor hebben opgehouden Protestant te zijn.
Het gevolg hiervan is, dit merken wij ten derden aan, dat hier onderscheidene bijzonderheden der leer onjuist en in tegenspraak met de Schrift worden voorgedragen, op eene wijze die afkeuring verdient. Reeds in § 1 wordt het onderscheid dat er is tusschen de H. Schrift en het Evangelie of Woord Gods, verzwegen. ‘De Protestantsche Kerk’ - zoo staat er - ‘draagt haren naam, omdat zij eenig en alleen de Canonieke boeken des O. en N.V. voor Gods Woord erkent, waar de Christelijke waarheid uit gekend kan worden.’ En luther dan, die den Brief van jakobus een brief van stroo noemde, en het Boek esther even als de Openbaring van johannes verwierp? - ‘Dit is volstrekt schriftmatig’ - lezen wij § 28 - ‘dat de van adam overgeërfde schuld, die door de natuurlijke afstamming van het eerste menschenpaar op zijne nakomelingen overgaat, den mensch verdoemelijk maakt voor God.’ Wij ontkennen, dat eenige schuld, volgens de Schrift, zou zijn overgeërfd en dat de zondigheid, die van zondige ouders op hunne kinderen overgaat, hen, op zich-zelve beschouwd, zou verdoemelijk maken, zoo lang zij-zelven nog niet gezondigd hebben. - Wij ontkennen evenzeer, dat ‘de godheid van christus, ofschoon op zich-zelve onsterfelijk en boven alle lijden en smart verheven, van wege hare naauwe verbinding met zijne menschheid, de verschrikkingen des lijdens en doods mede zou ondervonden hebben’, zoo als § 34 gezegd wordt. Wáár leert het Evangelie dit toch? - Even onschriftmatig is het, dat er onderscheid gemaakt wordt § 40 tusschen het regtvaardigmakend geloof en het Christelijk geloof in 't algemeen. Het Evangelie kent slechts één geloof, en wel dát in den Heere jezus christus, en door Hem in God, den Vader. -
Van het Avondmaal wordt gezegd § 73, dat ‘de Heer daarbij zelf waarachtig tegenwoordig is en daardoor Zijn gekruiste ligchaam en vergoten bloed te genieten geeft, den geloovigen tot vergeving der zonden en tot versterking der gemeenschap met
| |
| |
Hem, doch den ongeloovigen tot een oordeel.’ Dat hierbij meer dan ééne dwaling en misvatting ten grondslag ligt, valt in het oog. En al het overige is, voor zoo veel de leer der Evangelische Kerk betreft, in overeenstemming met de medegedeelde proeven, die zonder moeite met vele konden vermeerderd worden. Is het nu Evangelisch, zoo vragen wij, om zulke voorstellingen, waaromtrent men, na veeljarig onderzoek, tot beter inzien gekomen is, als Christelijke waarheden op te disschen en der jeugd in te scherpen? Wij althans stellen op de zuiverheid der leer te hoogen prijs, om het in éénig opzigt te kunnen goedkeuren, dat men afwijkt van het Evangelie.
Wat, ten vierden, den vorm van dit geschrift betreft: het mist in ons oog alle behagelijkheid, daar het oorspronkelijk in vragen en antwoorden vervat was, zonder daarom voor Catechetisch gebruik bestemd te zijn. De Vertaler heeft zich wel veroorloofd dit eenigermate te wijzigen; maar het is gebrekkig geschied, en de oorspronkelijke vorm schemert sterk door. Ziet dáárop enkel de uitdrukking op het titelblad: vrij bewerkt naar het Hoogduitsch, dan heeft die vrije bewerking weinig te beduiden. Door haar te bezigen heeft hij zich tevens aansprakelijk gesteld voor alles, wat hier aan de duidelijkheid en volledigheid, in zulk een geschrift volstrekt onmisbaar, ontbreekt. Een helder overzigt althans van de verschilpunten tusschen de beide Kerken hebben wij te vergeefs gezocht. En de stijl laat, even als de vertaling, hier en daar nog al iets te wenschen over.
Moeten wij, eindelijk, de reeds gedane verzekering herhalen, dat hier, in weerwil der gemaakte aanmerkingen, veel goeds en waars gevonden wordt, wij spreken dan tevens den wensch uit, dat dit goede en ware, onder hoogeren zegen, overvloedig nut moge stichten. De wederlegging van de dwalingen der Roomsch-Katholieke Kerk is doorgaans beter gelukt, dan de voorstelling der Christelijke waarheid, die daartegenover staat. Zij zou hier en daar den waarheidlievenden de oogen kunnen openen. Maar dit neemt niet weg, dat wij van de hand eens Godgeleerden, voor populair gebruik, iet beters hadden mogen verwachten, dan ons hier is aangeboden, en den Heer broedelet, die toch wel niet vreemd zal
| |
| |
zijn aan de Evangelische rigting zijns waardigen, nu reeds lang ontslapen vaders, ernstig aanraden, om, zoo hij vertalen wil, naauwlettend toe te zien, wát hij vertale. |
|