Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 668]
| |
in dat gedeelte der stad onlangs gebouwd. Hij had eenigen tijd in dat half duistere gebouw eenzaam doorgebragt, toen hij, niet ver van hem af, eene vrouwelijke gedaante zag nederknielen. - Het was een meisje van edele gestalte, aan wier gelaat het licht, dat van de zoldering afscheen, een bovennatuurlijk schoon gaf. Shakspeare gevoelde bij het zien dier onverwachte verschijning iets onverklaarbaar aangenaams. Dat gelaat, hetwelk in de plegtige stilte van het gebouw zoo veel verhevens had, herinnerde hem de trekken met welke julia, ophelia en desdemona voor zijne verbeelding hadden gestaan. - Hij beschouwde haar met aandacht, en zag dat zij bad; maar ook dat zijn aandacht haar hinderlijk was; hoewel 't hem scheen alsof het meisje evenzeer tot hem, als hij tot haar zich voelde aangetrokken. Nu stond hij op en ging weg; maar keerde zacht terug en plaatste zich op eenigen afstand achter haar, om, ware 't mogelijk, hare stem te hooren. Men verbeelde zich zijne verbazing, toen hij zijnen naam door haar hoorde uitspreken. Zij bad voor de ziel van hare moeder, en voor die van haren vader william shakspeare, die op den weg des verderfs was; afgescheiden van de Kerk en van zijne bloedverwanten. De Dichter, sinds twintig jaren van Stratford, waar hij geboren en getrouwd was, verwijderd, had nimmer iets van de zuigelinge vernomen, die hij daar had achtergelaten. - De verrassing en ontroering deden hem sidderen. Toen hij bekwam had hij echter krachts genoeg om zijn geluk eene wijle voor zich te houden; want hij hoorde dat men zijn kind geleerd had, haren vader, die in den kerkelijken ban was gedaan, te miskennen. - Om nabij haar te zijn, zonder haar verder vrees aan te jagen, nam hij een kerkboek op en las half luid den lof, dien de Anglikaansche leeraars elken avond voorlezen. Na eenige oogenblikken ging het meisje hem voorbij, en nu meenende dat hij een der leeraars was, maakte zij eene eerbiedige buiging voor hem. Aan den uitgang zag zij echter dat het weêrlichtte, en met bezorgdheid om zich heen; want er viel plotseling zulk een stortregen, dat zij gedwongen was in het portaal te blijven | |
[pagina 669]
| |
wachten. Daar plaatste zij zich voor een der opene vensternissen en zag naar den bewolkten hemel op. De wind echter blies koud door het portaal, en shakspeare, nu nader komende, vermaande haar, om weder in het binnenste der kapel te treden, en bood haar eenen stoel aan. Zij zette zich, en sprak eerbiedig: ‘Ik dank u, mijn vader.’ Shakspeare ontroerde hevig op dat woord. - Gij zijt immers aan de Kerk verbonden? - vroeg zij. Zonder op die vraag te antwoorden, vroeg hij, op zijne beurt: ‘Hoe zijt gij hier zoo alleen, mijne dochter?’ - Ik woon hier nabij met eene bloedverwante, wier toestand haar echter belet mij altijd naar dit bedehuis te vergezellen. Maar wij denken deze stad spoedig te verlaten. Het onweder duurde steeds voort, en shakspeare zette zich naast die dochter, hem door den hemel wedergegeven; eene dochter die buitengemeen sterk op hem geleek. - Mag ik uwen naam ook weten? - vroeg hij. - Suzanna attaway. Hoe kromp zijn hart ineen; men had haar niet eens zijnen naam gegeven. - Hebt gij nog ouders? - vroeg hij met eene gesmoorde stem. - Eene moeder. - En uw vader? Zij verbleekte eenigzins, en boog haar hoofd, en zeide: - Ik heb mijn vader nooit gekend... Ondanks den somberen ernst van shakspeare gaf de zachte uitdrukking zijner oogen haar een groot vertrouwen in dezen man, dien zij voor het eerst zag, en hoewel afbrekende, scheen zij geneigd om nog méér te zeggen. - Uw vader is dan vóór uwe geboorte gestorven? - Ik heb hem nimmer gezien, en ook nimmer een woord van hem vernomen. - Ik heb zelfs niet veel over hem hooren spreken; want men durft hem in ons bijzijn niet noemen, uit vrees van ons te bedroeven... dat alles gelijkt naar den dood, niet waar? En toch mijn vader leeft nog! | |
[pagina 670]
| |
Shakspeare voelde bittere verwijtingen. Het was maar al te waar, hij had vrouw en kind verlaten, en zij hadden nimmer eenig blijk van zijne liefde en zorg ontvangen! Al de krachten zijner ziel had hij elders henen gewend!... Helaas, hij was jong getrouwd, en eene geheel ongewone loopbaan was hem toen opengegaan, en die baan moest hij ten einde toe vervolgen. Maar nu gingen hem ook de oogen open, omtrent zijn verwaarloosden pligt, en pijnlijk vroeg hij verder: - Hoe, heeft hij u kunnen verlaten? - Zijne gedachten zelfs verlieten ons, en wij, wij moesten ons ook zijner niet herinneren. - Hij is dan wél een bedorven mensch? - Erger dan dat. - Een misdadiger? - Erger dan dat. En terwijl op haar onschuldig gelaat de geheimzinnige uitdrukking lag, die eene vreeselijke openbaring doorgaans vergezelt, voegde zij er bij: - Hij is tooneelspeler!... het is de beroemde shakspeare! Shakspeare wendde zijn gelaat af, om een lach te verbergen. Toen hernam hij ernstig: - Maar, ik geloof, dat hij ook dichter is... en zijn talent... zijn roem... - Ach, dat alles is ons ongeluk. Zijne ziel, zijn geest, alles heeft hij aan het tooneel gewijd! - aan de hel! - Dat is treurig! Gij zijt dus zeer ongelukkig, mijn kind! - Ja, zeer ongelukkig; want dat is niet alles... ik heb mij-zelve óók eene groote fout te verwijten; want ik bemin mijnen vader! Een kreet van vreugde, half gesmoord, ontglipte hem; hij wilde zijne dochter in de armen drukken; maar de smart der jonge maagd, die hare oogen, als onder een groot ongeluk, ten hemel hief, weêrhield hem. - Ja - hernam suzanna - ik bemin hem sinds ik kan denken; sinds ik zijnen naam heb gehoord! Ik weet niet wat mij aan hem bindt, dien ik nooit gezien heb, en van wien alles mij moest scheiden! Elken nacht zie ik hem, den veroordeelde door de Kerk, in mijne | |
[pagina 671]
| |
droomen; maar teeder, wéldoend, schitterende van grootheid en schoonheid. Hoe meer men over hem zwijgt, des te levendiger klinkt zijn naam in mijn hart. De Godsdienst gebiedt mij hem te ontwijken, en alles zou ik geven, om hem te zien; mijn leven zou ik afstaan, om hem maar éénmaal vader te noemen! Shakspeare kon zijne tranen niet weêrhouden, en weende met haar. Na een poos zijne aandoening bedwingende, hernam hij: - Dat gevoel moet u veel verdriet hebben veroorzaakt, tegenover uwe bloedverwanten; bij de begrippen, waarin gij zijt opgevoed. - Ik weet het niet; mijn leven zou, zonder dat, misschien nog treuriger zijn geweest. - En uwe moeder? - Mijne moeder is een toonbeeld van alle deugden. De Godsdienst heeft de verlatene getroost, en zij heeft er zich daarom geheel aan gewijd. Onder de gestadige beoefening van godsdienstige pligten is zij afgetrokken en zwijgend. Ons met hooge muren omgeven huis heeft ál het stille van een klooster. - En hebt gij zóó uwe geheele jeugd gesleten? - Eene enkele gebeurtenis van gewigt heeft er voor mij plaats gegrepen. Twee jaren geleden, het huis doorloopende, vond ik, op eene bovenkamer, eenige oude papieren, en daaronder eenige verzen, die mijn vader met potlood geschreven heeft, toen hij naauwelijks twintig jaren oud was... die verzen...’ - hier brak zij hare woorden af, om den leeraar, wiens gestrengheid zij vreesde, aan te zien, en voegde er haastig bij: - ‘o, ik heb ze niet gelezen!... dat zou slecht zijn geweest; zeer slecht! Het zijn, zonder twijfel, tooneelverzen!... Maar het papier, dat mijn vader heeft aangeraakt, heb ik gedurig gekust, en altijd op mijn hart gedragen. Shakspeares gemoed werd verscheurd van smart over 't geluk, dat hij had kunnen geven, en over 't geluk, dat hij-zelf had gemist. Buiten woedde nog het onweder; maar in het Godsgebouw was alles plegtstatig stil. Daar ademde alles heiligheid en vrede, en shakspeare dacht er bij, aan het onderscheid in zijn lot, wanneer hij, in plaats van de stormen der wereld te trotseren, zich geplaatst had als onder de vleugelen van echtelijke liefde, bij de wieg van suzanna. Hij zag dat onderscheid sterker uitkomen, bij 't licht van een gevoel, dat geheel nieuw voor hem was, en gaf nu verre de voorkeur aan een roemloos bestaan, waarvoor de Natuur hem echter niet had bestemd, en | |
[pagina 672]
| |
waartoe hij ook zijnen geest nimmer zou hebben kunnen dwingen. Maar hij was van nature voor alle hartstogten, ook voor de edelsten, toegankelijk, en de vaderliefde bragt hem tot een buitengewoon en onherroepelijk besluit. Terwijl hij peinsde had suzanna naar buiten gezien, en daar 't opgehouden had te regenen, boog zij zich eerbiedig voor den man voor wien zij haar hart had uitgestort, en wilde zich verwijderen. - Blijf nog een oogenblik! - sprak shakspeare, bevend. - Neen - antwoordde zij - ik heb reeds te lang vertoefd; maar 't was ook voor 't laatst, want binnen zeer kort gaan wij naar Stratford. - Gij zijt met uwen vader in dezelfde stad, en hebt gij nooit getracht hem te zien? - Nooit. Het zijn geene bergen of vloeden, die mij van hem scheiden... het is iets ergers!... - Zijn goddeloos beroep? - Helaas, ja. - Troost u dan, mijne dochter! - Neen, ik zal nooit mijnen vader zien; maar mij daarover te troosten is niet mogelijk. Shakspeare vergezelde zijne dochter tot aan de deur harer woning; daar dankte zij hem voor dat geleide en zeide hem vaarwel. - Niet voor altijd. - antwoordde hij, glimlagchend. - Maar wij gaan Londen verlaten. - Dat komt er niet op aan. Shakspeare bragt dien nacht al zijne zaken in orde; den volgenden morgen zond hij zijn ontslag in als Directeur van den schouwburg, en eer 't middag werd had hij suzanna als zijne dochter omhelsd. Kort daarna vertrok hij met zijn nieuw gezin naar het Graafschap Warwick, en dáár gaf hij zich geheel over aan de liefde voor zijn kind, en aan de ontwaakte behoefte zijns harten, aan rust in eenzaamheid. Zonder iemand te Londen omtrent de beweegreden van zijn plotseling vaarwel aan het tooneel en de wereld in te lichten, verliet hij beiden voor immer, en vestigde zich op het buitengoed New-Place, te Stratford; waar hij, weinig jaren later, op zijn twee-en-vijftigsten verjaardag, stierf. Er was maar één dag waardig genoeg voor het einde des grooten Dichters; - dat was de dag waarop hij geboren was.
Vrij, naar c. robert. |
|