Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De vlinder. Ontluiken met de lente, en met de rozen sterven, Op zefirswieken zich door 't helder luchtruim spoên; Van de een naar de andre bloem, in 's werelds lusthof zwerven, Met balsemgeuren, licht, en hemelsblaauw zich voên; Nog jong, het poederwaas van zijne vlerkjes kleppen, En onbevredigd zich naar hooger luchten reppen, Ziedaar des vlinders, ons zoo heerlijk schijnend lot: Hij is het evenbeeld van 't rusteloos verlangen, Dat, nooit voldaan, een poos aan elke zaak blijft hangen, Tot ze eindlijk opwaarts stijgt, en vrede vindt bij God. a. van wechel. Naar de lamartine. Vorige Volgende