| |
De Engelsche lijköpgravers en burkenisten.
Een Londensch hospitaal is eene geneeskundige Faculteit. Elke der daaraan verbonden geneesheeren onderwijst er eenig bepaald vak van wetenschap: de plantenkunde, de natuurkunde, de gezondheidsleer, de ontleedkunde. Deze laatste is in Engeland tot eene voorbeeldelooze graad van volkomenheid gebragt, en het vreemdste is, dat die volkomenheid is toe te schrijven aan de moeijelijkheid om voorwerpen ter ontleding te bekomen. Daar men geen lijk dan voor veel geld kan verkrijgen, tracht elk, die er een bekomt, de meest mogelijke partij er van te trekken, en zoo komt men tot opmerkingen en waarnemingen, die bij minder naauwkeurige beschouwingen aan de aandacht moeten ontsnappen.
De afkeer der Engelschen van het ontleedmes is zóó diep ingeworteld, dat er te Londen, onder de werklieden, verscheidene Vereenigingen bestaan, die ten doel hebben om, uit de opbrengst van maandelijksche bijdragen, diegenen te doen begraven, die in de gasthuizen sterven, doch door hunne arme bloedverwanten niet worden opgeeischt. Alleen zij de geheel verlatenen, en zulke zijn er maar weinige, kunnen derhalve aan de ontleedkun- | |
| |
dige wetenschap worden overgegeven. Zij die haar beoefenen worden bijkans met afschuw beschouwd.
Wel hebben volken, in den aanvang hunner beschaving, doorgaans een afkeer van de ontleedkunde. Eenige veroordeelden haar zelfs, gelijk b.v. de Romeinen, die ook de eerste Grieksche ontleedkundigen, welke tot hen kwamen, als heiligschenners weder van hunnen grond verdreven; maar nergens anders dan in Engeland hecht men 't denkbeeld van eerloosheid aan de nagedachtenis dergenen, wier ligchamen zijn ontleed geworden. De Engelschen beschouwen dat zelfs als eene verzwaring van straf. Dus wordt in elk doodvonnis opzettelijk bepaald, dat de veroordeelde zal worden opgehangen en zijn lijk daarna aan de heelmeesters worden overgeleverd.
Men heeft alle middelen aangewend om dit volksvooroordeel te bestrijden, maar in weerwil van 't geen ook de schranderste mannen hebben aangevoerd; in weerwil van de uiterste wilsbeschikking van den Hertog van sussex, die uitdrukkelijk beval, dat zijn lijk ter dienste van de ontleedkunde zou strekken, blijft het volk zich zware offers opleggen, om na den dood de schande te ontgaan van op de marmeren tafel te liggen, en door het ontleedmes gevild en gekorven te worden.
Er is dus in Engeland, niettegenstaande het veelvuldig gebruik van de galg, steeds gebrek aan menschelijke ligchamen voor de anatomie. Vandaar dat eenigen uit de heffe des volks op het denkbeeld zijn gekomen, om daar hun voordeel mede te doen.
Te Londen, gelijk op vele plaatsen, zijn de kerkhoven in het midden der stad. Elke wijk heeft hare parochiekerk, en elke parochie heeft hare bijzondere begraafplaats. Deze zijn met eene eenvoudige, ligt over te klimmen heining of afschutting omgeven, en daardoor is het voor bandieten mogelijk den afschuwelijksten roof te plegen, dien men zich denken kan. Zij graven de pas ter aarde gebragte ligchamen op, om die aan de heelmeesters te verkoopen. Zulke misdadigers zijn te Londen bekend onder den bijnaam van resurrection man,
| |
| |
dat wij niet beter weten te vertalen dan door lijköpgravers.
De lijköpgraver werkt des nachts, in die uren in welke de ronden der politiemannen 't minste zijn. Als hij verneemt, dat er ergens een jonkman of eene jonge vrouw aan een toeval, of aan eene korte ziekte is overleden, volgt hij, als een onverschillig wandelaar, den lijkstoet, maar let wel op waar de kist wordt nedergelaten, om den volgenden nacht het doode nog ongeschonden lijk weder te kunnen opdelven. Gelukt hem dit, dan plondert hij de kist, en dekt de groeve weder zoo als hij die vond, en belet dus zoo veel mogelijk de ontdekking der volbragte schennis en roof. Den volgenden dag doet hij zijne aanbiedingen aan de hem bekende gencesheeren, en vindt er altijd een die gaarne een lijk wil hebben. De koop gesloten zijnde - dikwerf tegen 20 à 25 pond (f 240 à f 300) - wacht hij den volgenden nacht af, om zijne koopwaar te leveren.
In alle landen worden de begraafplaatsen geëerbiedigd, en het is ook in Engeland niet zonder gevaar, dat de lijköpgravers hun misdadig bedrijf uitoefenen. De straffen er op gesteld zijn zeer gestreng, en het getal der lijköpgravers is daarom niet zeer groot; want maar weinige hebben den moed tot dien walgelijken roof, met braak en heiligschennis, onder 't bereik der onverbiddelijke wet; daar zij, ofschoon niet betrapt, evenwel niet onbekend zijn aan de politie, die hen steeds in het oog houdt, en op zijne beurt belaagt. Ten gevolge van de moeijelijkheden der opgravingen heeft de geest des kwaads, omtrent dertig jaren geleden, eene verbetering van die afschuwelijke broodwinning gezocht en uitgevonden, die den aard der misdaad veranderde.
Londen, gelijk men weet, is eene stad van overgrooten omvang, met eene bevolking van meer dan twee millioen zielen. Niet alle straten zijn er zoo breed als de Regent-street. Er bestaan naar den kant van Chilsea en in Westminster zeer naauwe, naauwelijks begaanbare stegen, met eene menigte kleine van elkander af staande huizen, in welke alles gedaan kan worden zonder dadelijk
| |
| |
de oplettendheid der politie te trekken. Het ronddwalend gedeelte van de bevolking dier hoofdstad is daarbij zeer talrijk, en bestaat grootendeels uit arme vreemdelingen, die er bloedverwanten noch bekenden, noch zelfs een tehuiskomen hebben.
In 1820 bragt dit zekeren burk, een lijkdief, die er reeds een paar malen harde straffen voor had ondergaan, op de gedachte, om die nieuwe ontzettende rigting aan zijn beroep te geven. Deze booswicht, die voor de wereld het uiterlijke had van een eerlijk werkman, was gehuwd; maar ook zijne vrouw vond niets stuitends in zijne industrie, dan die lastige waakzaamheid van 't gehate geregt, en genoot overigens de vruchten van den roof met een onbezorgd geweten.
Op zekeren nacht, toen de waakzaamheid der politie hem verhinderd had het lijk van een, den vorigen dag begraven meisje te rooven, keerde hij, teleurgesteld en spijtig, huiswaarts. Hij had aangenomen aan een der ontleedkundigen een vrouwelijk lijk te leveren, en vond 't beneden zijne waardigheid geen woord te houden. Het lijk, dat hij had willen opgraven, was bestemd geweest om zijn woord in te lossen; maar hij moest nu zijnen klant op nieuw weder uitstellen. Zoo verdrietig naar zijne woning keerende, werd hij door eene jonge Iersche vrouw aangesproken, die hem bad haar voor éénen nacht onder dak te helpen. Zij was, hoewel armelijk gekleed, van een goed voorkomen, en blijkbaar wèl gemaakt. Haar gelaat, waarop kalme onderwerping te lezen stond, droeg sporen van zielelijden en verduurd gebrek. Burk aarzelde een oogenblik. ‘Neen’ - dacht hij - ‘neen, dat zou te gruwelijk wezen!’ Maar de smeekende hield zoo dringend om een nachtverblijf aan, dat hij zich bedacht. De duivel voer in hem, en medelijden huichelende, zeide hij tot de jonge vrouw, die zijne hand er voor kuste, dat zij hem maar volgen moest.
Te huis gekomen stelde burk haar aan zijne vrouw voor, die haar welwillend ontving. Het beklagelijk uiterlijke der vreemdelinge trof haar inderdaad. - ‘Gij hebt zeker dezen avond nog niet gegeten’ - sprak zij
| |
| |
- ‘welnu ga zitten en eet; als men honger heeft slaapt men niet.’ - En zij gaf haar brood; doch burk voegde er een paar glazen porter bij, in welke hij een krachtig slaapmiddel mengde.
Het arme schepsel dankte den hemel, dat zij zoo gelukkig was zulke goede menschen te vinden. De vrouw van burk, nog onbewust van 't misdadige voornemen van haren man, toonde haar wezenlijke belangstelling.
- Gij moet - zeide zij - dat zwervende leven vaarwel zeggen, mijn kind! Ik zal u wel helpen om geschikt werk of eene dienst te zoeken, en zoo lang wij niets gevonden hebben, kunt gij hier komen, gij zult altijd wèl ontvangen worden. - Na gedronken te hebben voelde de Iersche zich afgemat, en zonk de ongelukkige op de legerstede, die haar werd aangewezen, zeer spoedig in een diepen slaap.
Twee uren later stond burk van de zijde zijner vrouw op, die mede zeer rustig sliep, en ging naar het bed der ongelukkige, ontkleedde haar, en droeg haar naar zijne plaats; daar bond hij hare beenen met een koord bijeen, bevestigde dat aan het touw van de waterput, en liet haar zoo in de put zakken, tot hij 't nederwaarts hangend hoofd in het water hoorde plompen. De verstikking volgde spoedig, en de maag ontlastte zich van de gebruikte vochten. Er was dus ook van 't slaapmiddel, dat hij haar had ingegeven, geen blijk meer, toen hij 't ligchaam der vermoorde, drie uren later, uit de put optrok. Toen zuiverde hij 't van modder, en wentelde 't in aarde om, ten einde 't geheel naar een opgedolven lijk te doen zwemen.
Wij weten niet wat er, tusschen burk en zijne vrouw, over die afschuwelijke misdaad is voorgevallen; maar indien zij haar niet goedkeurde, zij werd en bleef niettemin de medepligtige aan deze en verdere misdaden, door hare geheimhouding en deelhebbing aan de vruchten.
Burk ontving den koopprijs, de heelmeester ontdekte niets, en nu zette burk gedurende verscheidene jaren zijn helsch bedrijf voort, zonder door iemand bemoeijelijkt te worden. De slagtoffers die hij aan de ontleed- | |
| |
kunde leverde, wekten geen argwaan op, daar zij geenerlei spoor droegen van een geweldigen dood. Eindelijk echter trok het de aandacht van de politie, dat hij niet meer, gelijk vroeger, rondom de begraafplaatsen zwierf, en toch voortging met leveren. Men deed onverwacht eene huiszoeking hij hem, en vond er een lijk, waaraan men de soort van misdaad, sedert lang door hem gepleegd, kon herkennen. Met het bewijs der gruweldaad voor zich, kon hij den arm der geregtigheid niet ontkomen. Hij beleed alles, werd tot de galg verwezen, en aan het ontleedmes, dat hij zoo lang van voorwerpen had voorzien, overgeleverd.
Tot dien tijd was de uitvinding van burk een geheim geweest. Maar het regtsgeding, dat veel opzien baarde, maakte de zaak algemeen bekend, en vereeuwigde zelfs zijn aandenken, daar de bandieten, zijne vroegere makkers, die haar als eene welkome erfenis beschouwden, welhaast naar zijnen naam, of leerlingen van burk werden genoemd. Het woord is zelfs in eenige woordenboeken opgenomen en heeft dus het burgerregt verkregen in de taal. Dat is de oorsprong geweest van het Engelsche werkwoord to Burk, hetwelk beteekent: vermoorden om lijken te verkoopen.
Wij gelooven - dank zij der waakzame politie - dat het Burken tegenwoordig niet meer geschiedt; maar weinige jaren geleden was het nog anders, en de galg te Newgate droeg daar de bewijzen van. Toen zwierf door de straten van Londen een kleine Savoijaard, van omstreeks tien jaren oud, die den voorbijgangeren eene marmot en eene witte muis vertoonde. Een wezenlijk kind der Savooische gebergte is te Londen geen zoo alledaagsch verschijnsel als elders: de noodzakelijkheid om de zee over te steken, doet het in Engeland eene soort van zeldzaamheid zijn. Daarbij had de kleine carlo farière - zoo heette de knaap - een schrander, levendig en frisch gelaat, dat alle oogen trok, en ieder belangstelling inboezemde. In weinig tijds was zijn naam, zelfs in de zalen der groote wereld, op alle tongen. De dames prezen zijne zwarte oogen en witte
| |
| |
tanden. De heeren zijn sterk gestel, dat - het was winter - van de koude geen hinder had, in weerwil van zijne armoedige en ligte kleeding. In één woord: elk vond hem knap en aardig, men was hem genegen en gaf hem gaarne een aalmoes. - Maar eensklaps verdween hij.
Een tijd lang dacht men daarover en vroeg naar hem; maar het publiek van eene stad als Londen, denkt niet lang over zulke dingen, en 't geval zou dus geen gevolg hebben gehad, wanneer niet door die belangstelling de policie was wakker gemaakt; - deze vergat hem niet. Twee mannen, williams en bishop, die zij als stoute lijkdieven kende, werden nu als burkers bij haar verdacht. Zij deed dus geheel onverwacht eene huiszoeking in de kleine, uiterlijk schamele woning, die hun verblijf was in Chelsea. Dat huisje, gelijk de meeste huisjes aldaar, had twee verdiepingen. Een oud wijf opende de deur en ontstelde bij 't zien der bezoekers, naar wier last en oogmerk zij niet behoefde te vragen. De policiebeambten, zwijgend en ernstig, als het geregt, welks voorloopers zij zijn, traden zonder eenige uitlegging of pligtpleging binnen. Hunne nasporingen begonnen natuurlijk in het benedenhuis. Ter regterzijde was eene kleine keuken, ter linkerzijde eene kleine kamer, en daarachter eene tweede kamer, het minst havelooze vertrek der woning.
In die tweede kamer was eene bedstede, die er vrij wel uitzag, en waarschijnlijk was 't dáár, dat de ongelukkigen, die te ligtvaardig op de aangeboden gastvrijheid vertrouwden, eene laatste rustplaats vonden. Er was daar ook eene deur naar de plaats, tusschen muren ingesloten, zoodat men van de naaste gebouwen niet kon zien, wat op die plaats gedaan werd. In een der hoeken van de plaats was een put, waarvan de wèl onderhouden toestel met een hooghangende katrol en stevig touw alle reden gaf om hare vreeselijke bestemming te vermoeden. Het onderzoek echter bragt hier geen enkel bewijs aan het licht.
Terwijl de nasporingen beneden plaats hadden, waren
| |
| |
ook twee der policiemannen naar boven gegaan en vonden daar williams en bishop rustig zittende onder een glas porter en een pijpje, met al het voorkomen van lieden hunner onschuld bewust.
- Wat is er van uwe dienst? - vroeg williams, een reusachtige kerel, die zich in zijne volle lengte voor de geregtsdienaren plaatste.
- Wij zijn hier - was 't antwoord - omdat gij beiden verdacht wordt den kleinen carlo farière te hebben vermoord.
Bishop, niet minder sterk dan williams gebouwd, rees mede dreigend op, en te zamen zouden zij misschien wel in staat zijn geweest om de agenten uit hun huis te jagen. Mogelijk bekroop hen daartoe, in dit gevaarlijk oogenblik, ook wel de lust: want op de beschuldiging van moord deden beiden een stap vooruit, met de geduchte beweging van schouders eens worstelaars, die zich tot den aanval gereed maakt; doch zij stonden dadelijk stil, en wankelden bijna, op het gezigt van het stokje waarmede de policiedienaren zich nu haastten hen aan te raken.
Dat stokje bezit eene tooverkracht, van welke men elders geen denkbeeld heeft. In andere landen hebben de wèlgewapende gendarmen dikwijls groote moeite om gevangennemingen te volvoeren. In Engeland is de levende wet met niets anders gewapend dan met een eenvoudig stokje van 45 duim lang, ter dikte van een middelmatigen rotting, en voorzien van een handvatsel. Op het einde van dat stokje is het wapen van Engeland afgebeeld, en daarmede aangeraakt, staat de stoutste bandiet, de wreedste moordenaar als verstijfd. Hij is dan geen man meer, maar slechts eene zaak. Niet aan den agent der policie, maar aan dat stokje, het zinnebeeld der wet, geeft hij zich over. Een kind, dat er hem mede aanraakt, kan hem wegleiden.
Een naauwkeurig onderzoek bragt ook hier aanvankelijk niets aan het licht; maar de muur tegen welken een der dienaars toevallig stootte, gaf op dat punt een hol geluid, alsof hij van hout, en alsof daar eene deur ware.
| |
| |
Er was daar werkelijk eene, doch die met verwonderlijk veel kunst was onzigtbaar gemaakt. Door deze verborgen deur, die meer ingetrapt dan ontsloten werd, kwam men op een zolder, en daar hingen allerlei mannenen vrouwenkleederen door elkander, en daaronder ook een vest, broek en hoed, gelijkende naar die van den vermisten kleinen Savoijaard.
Williams en bishop betuigden hunne onschuld, doch werden niettemin naar de gevangenis gebragt, voor de regtbank gevoerd, en veroordeeld als moordenaars, ook van den kleinen carlo.
Men stond hun eenige dagen toe om zich ter dood te bereiden. Dikwerf dient dit uitstel ook om de overtuiging des regters, die soms nog wankelt, te bevestigen. Als de misdadiger weet, dat hij hopeloos verloren is, komt hij ligter tot bekentenissen. Hij openbaart dan van zelf veelal nog méér dan men reeds wist, en verhaalt honderden omstandigheden, die 't geen nog duister was, ophelderen.
Het is verbazend welk eene menigte groote misdaden, in weerwil van de waakzaamheid der policie en Justitie, in een geordend Land nog gepleegd worden, zonder vermoedens te wekken, en waarvan 't geheim in het graf bedolven blijft, als 't toeval dat niet ontsluijert. Zoo openbaarden williams en bishop, dat zij zestig menschen hadden geburkeerd, voor welker lijken zij omstreeks f 15,000. - hadden ontvangen. Intusschen bleven zij volstandig loochenen den Savoijaard te hebben vermoord, en als men hen tot bekentenis dier misdaad trachtte te brengen werden zij ongeduldig. Tot op het laatste oogenblik hielden zij hunne onschuld ten dezen vol, en in weerwil van de bij hen gevonden kleedingstukken, zwoeren zij nimmer aan dien jongen gedacht te hebben.
Ondertusschen brak de dag tot hunne straf bepaald aan. Eene onoverzienbare menigte vulde het plein van Newgate. Het aantal moorden door deze misdadigers erkend, maakte hun die belangstelling wel waardig. Zij waren in hunne afgrijselijke soort twee uitstekende
| |
| |
mannen; twee groote figuren in de geschiedenis van 't regt, aan welke de misdaad zoo vele verschrikkelijke bladzijden heeft geleverd. Ook de vensters der huizen waren bezet met aanschouwers, en zelfs de daken waren er mede bedekt.
De veroordeelden gaan nimmer uit de poort der gevangenis van Newgate, die zich alleen opent om beschuldigden te ontvangen. Zij die schuldig worden bevonden komen niet weder over haren drempel. Binnen de poort is een hoog, ruim portaal, waarin al de werktuigen der pijnbank, weleer in gebruik, ter regter- en linkerzijde staan gerangschikt, en daar boven is een groot raam. Men rigt gedurende den nacht, vóór de strafoefening, een vierkant getimmerte op, even breed als de poort, die daarachter geheel wordt verborgen. Dit getimmerte springt eenige ellen op het plein vooruit, en onderschraagt een planken vloer, ter hoogte van het raam, dat daardoor een tijdelijke deur wordt voor den veroordeelde, die alzoo regtstreeks uit de gevangenis naar de galg gaat; want op dien vloer staat de galg, boven een valluik en een stoel voor den patient.
Op den gemelden dag waren er twee galgen en twee stoelen, elk boven een valluik geplaatst, en naauwelijks sloeg het tien ure op de klok der gevangenis of het groote raam werd geopend en de beulsknechten traden buiten met williams en bishop, vergezeld van twee geestelijken en gevolgd door den scherpregter. De misdadigers hadden witte mutsen op, en de handen op den rug gebonden. Zij plaatsten zich op de voor hen bestemde stoelen, en terwijl de leeraren van de godsdienst vurige gebeden uitspraken, deed de scherpregter de noodlottige strikken om hunne halsen. De knechts trokken hen daarop de mutsen, tot aan de kin, over het aangezigt, om voor de menigte de stuiptrekkingen des doods te verbergen, en terstond daarna gaf de uitvoerder van het vonnis een teeken en de valluiken met de stoelen vielen neder., en de veroordeelden hingen in de opengevallen ruimte. Naauwelijks sidderden hunne leden van eenige trekkingen des doods, of zij bestonden
| |
| |
niet meer. Hunne lijken bleven hangen tot des avonds, toen liet men ze tot in de onderste binnenruimte van het schavot neder in eene kist, en bragt ze naar een kelder van het Kings-college, voor de tentoonstelling van den volgenden dag.
Op dien dag stroomde het volk van alle zijden toe, om de lijken te zien. Men komt in den kelder twee aan twee achter elkander, en gaat zóó verschillende lage deuren door, en onderscheidene naauwe trappen af. De kelder heeft twee uitgangen: door den eenen komt men er in, en door den anderen gaat men er uit. De bezoekers gaan langzaam voorbij de lijken zonder te mogen stilstaan. Twee policiedienaren zorgen voor de orde en dat niemand de lijken aanrake, waartoe het volk anders zeer geneigd is, en vooral de vrouwen grooten lust hebben, omdat zij er bijgeloovige denkbeelden aan hechten. Vooral nu was de verzoeking groot, om de menigte moorden door die twee misdadigen gepleegd. Doch hetgeen ook nu de gemoederen nog het meest met afgrijzen vervulde was het ontleedmes, dat de gehangenen na de tentoonstelling wachtte. Het woordje ontleding werd aanhoudend met huivering uitgesproken.
Maar toen de bezoekers wêer buiten op de markt kwamen, wie stond daar? - De kleine Savoijaard, carlo farière, in eigen persoon, volmaakt gezond en vol levenslust gelijk vroeger. Hij wist niets van 't aandeel, dat hij aan de zaak had gehad, en was door den oploop uitgelokt, om daar te gaan zingen en springen, en zijn marmot en muis te vertoonen, in de niet ongegronde verwachting er méér penny's te zullen krijgen dan elders; vooral van hen die de lijken der gehangenen hadden gezien, en wier gevoeligheid dáárdoor was opgewekt. - Hij was juist dien dag van een reisje door de omstreken teruggekomen, en williams en bishop hadden dus wat hem betrof niet gelogen.
De wederkomst van den knaap maakte het geval nu ten hoogste merkwaardig; want de booswichten hadden zestig arme menschen geburkeerd, die volstrekt niet
| |
| |
waren vermist geworden; maar een veronderstelde moord, waaraan zij onschuldig waren, bragt hen aan de galg. |
|