Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 449]
| |||||||
Het zwaardgerigt.III.Toen de magtige Graaf van Toulouse zoo niet vernietigd, dan toch onschadelijk gemaakt was, rukte het kruisleger naar Languedoc op. Aan het hoofd stond de Abt van Citeaux, met een staf van andere hooge Kerkvoogden, en onder dezen ook de eerst zachtmoedige dominikus. Den vrede niet kunnende bewaren, scheen hij den krijg tot razernij te willen opvoeren, en hief het kruis ten verderve omhoog, gelijk mozes zijnen staf in den slag tegen amalek. Als een duivel in de gedaante des lichts, elk met woede en moordzucht vervullende, snelde hij, in een lang wit kleed en zwarten mantel, van bende tot bende, en schreeuwde wraak over de veroordeelden. De ongelukkige Graaf van Beziers, op wiens grondgebied het goddelooze plonderplan volvoerd zou worden, spoedde zich naar Lyon in het leger en bad om vrede, maar hij vond geen gehoor, en zijne ontschuldiging werd met versmading afgewezen. De Kruisvaarders waren gekomen om te kastijden en voordeel te behalen: genade bewijzen doet niemand die voor de Kerk strijdt. Er bleef roger dus niet anders over, dan zich tot het uiterste te verdedigen, en, zoo hij voor de overmagt bezwijken moest, met eere te vallen. Het eerst plantte het leger de bloedvlag voor de wallen van Beziers, en riep het Katholieke gedeelte der inwo- | |||||||
[pagina 450]
| |||||||
ners op om de ketters uit te leveren, of, daartoe buiten staat zijnde, de stad te verlaten. De mannen van Beziers echter wilden tot geen van beide overgegaan, en alle de ingezetenen, Katholieken en ketters, sloegen de handen ineen tot dappere tegenweer. De stad bezweek op den een-en-twintigsten Julij 1209. Stormenderhand drongen de belegeraars over de met dapperheid verdedigde wallen. De moord werd algemeen, de gruwel niet te breidelen. De duivelen schenen uit de onderwereld opgedoemd met het kruis in de hand, om zich met helsche woede aan bloed te verzadigen. Onverantwoordelijk inderdaad, dat ten minste de geestelijkheid geene maatregelen had genomen, om zoo groote bloedvergieting te verhoeden. Maar de wraakzucht was bij haar nog feller dan bij den gemeenen soldaat, omdat zij op rede steunde, en wien is 't onbekend, dat de rede, wanneer de hartstogten woeden, naar hunne bewegingen draait, gelijk de wêerhaan op den toren, wanneer de orkaan uit alle windstreken loeit. Caesarius een monnik van Heysterbach, verhaalt, dat de aanvoerders der kruisdragers vóór den aanval aan den Legaat arnaud vroegen: hoe te handelen bij 't nemen der stad, om te voorkomen, dat niet de Katholieken te gelijk met de ketters gedood werden; maar dat de Abt - waarschijnlijk uit vreeze dat, indien er uitzondering wierd gemaakt, eenige ketters zouden ontkomen, door zich voor Katholiek uit te geven - kortaf antwoordde: ‘Slaat maar dood; de Heer kent de Zijnen!’ - Zoo bitter heeft zelfs een voltaire nimmer geprofaneerd. Twintig duizend lijken lagen in de leêg gemoorde huizen uitgestrekt. Kunne noch ouderdom werd ontzien; geene schuilplaats beveiligde tegen het bloeddronken zwaard. Zeven duizend menschen hadden in de magdalena-kerk eene schuilplaats gezocht. De priesters hieven voor het altaar, dat het heilig ligchaam bevatte, hunne smeekende handen op tot God; maar de soldaten van het kruis staken de kerk in brand, en de ongelukkigen vonden den dood in de vlammen. Van daar trok het leger op naar Carcassonne, in welke | |||||||
[pagina 451]
| |||||||
plaats Graaf roger zich geworpen had, en die zich aanvankelijk met meer geluk verdedigde. In zijn prangenden nood riep roger de hulp en tusschenkomst in van zijnen bloedverwant, en voor een gedeelte zijnen leenheer, pedro I, Koning van Arragon. Deze ridderlijke Vorst, de schrik der Saracenen op het schierëiland, snelde dadelijk, in persoon, doch ongewapend, als een bode des vredes, zijnen benarden vriend, bloedverwant en vassal ter hulp. De Graaf zeide hem, met grond, dat het geloof slechts een voorwendsel was, om hem en zijnen oom raymond van hunne Staten te berooven; zoo als dat genoegzaam bleek uit den gruwel, dat bij 't uitmoorden van Beziers zelfs de priesters in hun outergewaad niet waren ontzien. Hij verklaarde uit dien hoofde voornemens te zijn om met het zwaard in de vuist te sterven, liever dan zich over te geven aan bloedhonden, zoo als de Legaat getoond had er een te zijn. ‘Ofschoon’ - voegde hij er bij - ‘velen mijner onderdanen in Carcassonne eene belijdenis aankleven, die met de leer der Roomsche Kerk strijdt, zijn zij echter menschen, die mij nimmer hebben verongelijkt, maar integendeel in dagen van nood mij altijd trouwhartig hebben gediend. Om deze hunne diensten zal ik hen dan ook nimmer verlaten, gelijk ook zij beloofd hebben hun goed en bloed te zullen opzetten voor mij. Ik hoop, dat de Redder der verdrukten ons zal bijstaan tegen deze kwalijk beraden menigte, die, onder voorwendsel van den Hemel te dienen, eigene woningen verlaten hebben, om die van anderen, zonder reden, regt en barmhartigheid, te plunderen, verwoesten, verbranden en uit te moorden.’ Na dit gesprek begaf de Koning zich tot den Legaat, bij wien hij vele edelen en prelaten vereenigd vond. ‘Ik heb’ - sprak hij daar - ‘den Graaf, mijnen bondgenoot, in hooge mate geërgerd gevonden over de onmenschelijke handelwijze met zijne onderdanen van Beziers; hij is van de overtuiging doordrongen, dat, vermits noch Roomsch-Katholieken, noch zelfs priesters verschoond worden, de aangevangen oorlog geenszins de godsdienst tot oorzaak heeft. Ik hoop, dat het Gode bebage, hem | |||||||
[pagina 452]
| |||||||
zoo gunstig te zijn, dat hij zijne onschuld, en de billijkheid zijner reden om zich te verdedigen, voldoende in het openbaar kunne staven. Rekent er volstrekt niet op, dat hij en de zijnen zich op bescheidenheid zullen overgeven; daar zij uit ervaring weten, dat gij allen, die in uwe handen vallen, van kant maakt. Het is nimmer gebleken goede Staatkunde te zijn, een wederpartij tot wanhoop te drijven. Als de Legaat tot eene dragelijke overeenkomst met den Graaf en zijne onderdanen besluit, zal die zachtheid veel eer de Albigenzen in den schoot der Kerk terugbrengen, dan buitensporige gestrengheid. Bedenkt bovendien, dat de Graaf, nog jong en Roomsch-Katholiek, ongetwijfeld goede diensten bewijzen kan, om zijne onderdanen, die een onbepaald vertrouwen in hem stellen, tot gehoorzaamheid aan de Kerk te bewegen.’ Toen de Koning had uitgesproken verzocht hem de Legaat zich te verwijderen, opdat men konde beraadslagen over hetgeen in het belang der zaak noodig en dienstig was. De raadpleging duurde niet lang, en de Koning weder binnen geroepen zijnde, antwoordde hem de Legaat als volgt: ‘Uit aanmerking van uwe tusschenkomst zal ik den Graaf in genade aannemen. Hij kan met elf der zijnen uitgaan met zijne goederen. Het overige volk echter, dat zich in Carcassonne bevindt, moet aan mijne bescheidenheid worden overgegeven. Maar niemand behoeft zich deswege te bezwaren, daar ik de Legaat van den Paus ben [eene zorgelijke geruststelling na zijn advies over de Katholieken in Beziers]. Allen moeten naakt uittreden, zonder hemd, of eenige andere bedekking. Graaf roger zal in goede bewaring gesteld, en zijne bezittingen zullen overgegeven worden aan den toekomstigen Heer van zijne landen, die tot hunne welvaart zal gekozen worden.’ De man die zoo sprak, moet zonderlinge begrippen van genade hebben gehad; maar hij dreigde niet met plundering en moord, en dat was inderdaad reeds veel. De Koning, die andere denkbeelden van genade had, poogde meerdere zachtheid te verwerven; doch te ver- | |||||||
[pagina 453]
| |||||||
geefsch. De Legaat noemde zijne bepalingen gunstig; wel wetende, dat een toeleg door hem gesmeed, alle onderhandeling weldra overtollig zou maken. Hij had een verrader gevonden, die den Graaf bepraatte om gehoor te geven aan een voorstel om zelf in het leger te komen, ten einde, zoo 't heette, te onderhandelen in persoon. De Graaf liet zich vangen; te ligtgeloovig vertrouwende op het woord, dat hij onverlet kon terugkeeren, indien de handeling niet tot wederzijdsch genoegen afliep. Roger verscheen dan in tegenwoordigheid van den Legaat, en bepleitte met warmte de zaak der belegerden. Hij hield mede hem voor, dat verschoonende maatregelen beter doel zouden treffen bij de Albigenzen, dan gestrengheid; zachtmoedigheid, geenszins verbittering, zou hunne harten tot bekeering openen. Zeker wist hij, dat de belegerden zich veeleer zouden laten begraven onder de puinhoopen der stad, dan onteerende voorwaarden aannemen. - De Legaat antwoordde hem met ijskoude onverschilligheid, in de zegepraal des verraad: ‘Met volle gerustheid omtrent den uitslag, laat ik het volk van Carcassonne beslissen wat het wil aannemen of verwerpen. Maar gij hebt er, van nu af aan, niets meer mede te maken; want gij zijt mijn gevangene, en zult dat blijven, totdat de stad zal zijn ingenomen en teruggebragt tot haren pligt.’ De Graaf had zijne vrijheid verloren, en weldra ook zijn leven; want zijne vijanden deden hem omkomen in den kerker. Koning pedro keerde teleurgesteld en verbitterd naar zijne Staten terug. De stad werd in de maand Augustus ingenomen, doch de ingezetenen bleven van het bloedbad, waartoe het zwaard gewet was, verschoond; vermits 't hun gelukte aan de woede der moordenaren door onderaardsche gangen te ontsnappen. | |||||||
IV.Den misleiden Graaf meester zijnde, had men gewonnen spel. De hoofden van den togt kwamen bijeen, en | |||||||
[pagina 454]
| |||||||
beraadslaagden, onder de leiding van arnaud, over de benoeming eens nieuwen beheerschers van het overheerde gewest. De Hertog van Bourgondië en de beide andere Graven waren òf te naauwgezet om hunne handen uit te strekken naar den overweldigden eigendom eens anderen, òf gewonnen voor de bedoelingen van simon van Montfort, die onbegrensde eerzucht aan ridderlijken heldenmoed paarde, en voor list, bedrog noch wreedheid terugdeinsde, indien zij hem de vervulling zijner begeerte nader bragten. Deze mensch vlamde op de bezittingen van den verraden Vorst en bereikte zijn doel. Hij werd tot Heer der landen van Graaf roger benoemd, en de magt van het kruisleger was zoo groot, dat zelfs de Koning van Arragon aan simon van Montfort de beleening van Carcassonne niet durfde weigeren. Nu begon het werk der vervolging met nieuwe kracht. Wat het zwaard niet versloeg, verteerden de brandstapels. Moord en brandstichting ontvolkte de bloeijende streken aan de milde oevers der Rhône; paradijzen verkeerden in puinhoopen en wildernissen. Maar tegenover die wreedheid prijkt de trouw; de trouw tot in den dood, die liever onder de folteringen bezwijkt, dan een haarbreed afwijkt van 't geen gemoed en geest als waarheid erkennen en belijden. Moge men aan den eenen kant roem dragen op mannen, moedig genoeg om ter dienste van de denkbeeldige of vormelijke eenheid der Kerk het geluk van Staten en Volken te vernietigen, aan de andere zijde staan de stefanussen en paulussen, die met het zwaard aan den hals juichen: ‘Ik heb het geloof behouden!’ en in den verstikkenden walm der blakende houtmijt Hem in gezangen verheerlijken, Dien zij als hunnen Heiland en Heer erkennen. De onvermoeide Legaat, geholpen door simon van Montfort, die nog meer te veroveren zag, dan hij bereids verkregen had, achtte niets gedaan, zoolang er nog iets te doen overbleef. Hij rustte niet voordat elke versterkte plaats aan de Kruisvaarders was onderworpen, en de ketterij, zoo bij dacht, met wortel en tak uitgeroeid. | |||||||
[pagina 455]
| |||||||
Het kasteel Minerbe hield het lang tegen de belegeraars uit, die maanden lang hunne opgewonden kracht er aan verspilden; maar de brandende dorst verlamde eindelijk de kracht der verdediging en dreef de versmachten tot overgaaf. Nu wapperde de kruisbanier buiten op het kasteel, en daar binnen trachtten vrome monniken de gevangenen te overreden, dat zij dwalen. Een hunner predikt voor hen over de onfeilbaarheid van het Hoofd der Kerk en zijne oppermagt in zaken des geloofs. Zij luisteren met onwil, en verzoeken hem te eindigen. Arnaud hoort dat, het bloed stolt hem in de aderen, zijn hart gruwt van hunne godslastering, die geene vergiffenis gedoogt. Hij drijft den nieuwen Graaf van Beziers aan, om een groot vuur te ontsteken, gelijk nebukadnezar den oven zevenmaal heeter deed stoken, toen drie Hebreeuwsche jongelingen weigerden de knieën te buigen voor zijnen god bel. De wreede Graaf doet allen ten vuurdood bijeenbrengen, maar zijn geweld vervaart hen even weinig als de banvloek, welken de Legaat over hen heeft uitgesproken. ‘Gij zult’ - roepen eenigen den Graaf toe - ‘als op den laatsten der dagen de boeken geopend worden, het regtvaardig oordeel des levenden Gods ondervinden!’ Maar simon wijst hen ten antwoord naar de brandstapels. Eenige monniken, in wier harten de stem der menschelijkheid zich doet gelden, staan innig met hen bewogen, en betreuren hunne standvastigheid, die zij voor hardnekkigheid aanzien. Zij bezweren hen medelijden met zich-zelven te hebben, en beloven hun levensbehoud, indien zij maar verklaren zich aan den Paus te willen onderwerpen. Maar te vergeefsch: zij verachten de verschrikkingen des doods; zij erkennen geen anderen Heer dan hunnen Verlosser, en juichen blijmoedig, dat zij gewaardigd worden voor den naam des Heeren te lijden. Honderd en veertig menschen, van beiderlei kunne, sterven in de breed golvende vlammen den dood des geloofs. De vrome Katholiek fleury zegt, dit verhalende, dat hij in het gedrag van den Legaat den geest der Christelijke Kerk niet meer herkent; wij, daarente- | |||||||
[pagina 456]
| |||||||
gen, als wij de belijdenis des geloofs tot in de vlammen bewaard zien, weten zeer wel, dat die geest zich sprekend en zigtbaar openbaarde in het gedrag zijner slagtoffers. | |||||||
Verraad en vernedering.I.Sombere dagen sleet de Graaf van Toulouse, vroeger ontzien, geëerd, gevreesd, de stoutste en dapperste onder de Frankische ridders, thans geknakt en weerloos onder de tooverbezwering der geestelijkheid. Hij zag de vuurzuilen rondom zich; zijn oor werd verscheurd door 't noodgeschrei der onschuld, slechts verdoofd door het woest getier der moordzieke baldadigheid. Raymond gevoelde zijne onmagt en diepe vernedering. Hoe krenkend was zijne teleurstelling, hoe wreed de ontdekking, dat hij bedrogen werd, dat hem de handen gebonden waren, dat hij buiten staat was zijnen bloedverwant en bondgenoot bij te springen, en zelf bewaard werd, gelijk ulysses in het hol van polyfeem den Cycloop, om als een laatste prooi verslonden te worden door de dweepen Staatzucht, die beiden voor hare eigene belangen werkten, méér dan voor de eenheid der Kerk, véél meer dan voor de eere Gods. De vreugde was verdwenen uit de feesthallen, waar zuidelijke opgeruimdheid de snaren tokkelde, en de zwevende reijen in den dans bezielde, of dichterlijke troubadours, die echte zonen van Languedoc, de avonturen der ridders bezongen. Het donker van den nacht der rouwe had zijne doodsche schaduwen op het gelaat van ridder en zanger geworpen. Raymonds gade, johanna, vroeger de weduwe van Siciliëns Tweeden willem, stak naar Engeland over, om bij haren broeder richard leeuwenhart hulp te zoeken tegen het geweld des verraads; maar zij vond hem gestorven. De droefheid overstelpte de brave vrouw en sleepte haar ten grave. Raymond troostte zich in een tweede huwelijk met de schoone eleonore, zuster des Konings van Arragon, en die verbindtenis gaf hem | |||||||
[pagina 457]
| |||||||
eenen krachtigen bondgenoot; maar ook dit kon den gruwel der verwoesting niet bezweren. Nog altoos waarde de schim van châteauneuf tusschen raymond en zijne belagers, en de laatsten gebruikten den moord voortdurend tot een welkom voorwendsel om hem te ontrusten, met de wapenen in zijne Staten te vallen, en er kettergerigten uit te oefenen. Als de sprinkhanen uit de tien plagen vielen zij in de landen van Foix, Bearn en Toulouse, ofschoon meer naar buit dan naar ketterij ziende, en simon van Montfort vergrootte met den dag zijne heerschappij, terwijl zijn roof door het kruis dat hij op de borst droeg, geheiligd werd. De ongelukkige bewoners van Toulouse, die de buitensporige eischen der Kruisvaarders niet konden bevredigen, en te Christelijk dachten om medeburgers aan hunne beulen over te leveren, droegen hunne klagten voor aan Koning pedro. Deze Vorst, die de goede trouw der geloofstrijders had leeren kennen, trok zich hunner aan. Hij bezwaarde zich bij den Heiligen Stoel over simon van Montfort, die zijne regten als leenheer verkortte, en wederregtelijk anderer eigendom in bezit nam. Innocentius had te veel menschenkennis, om niet zelf de geheime drijfveeren van Graaf simon te doorgronden; maar hij was te ver gegaan, om terug te keeren. Bij zulk eene algemeene zuivering moesten ook enkele onregelmatigheden over het hoofd worden gezien. Men kan het water dat een brand bluscht, niet beletten het een en ander te bederven, dat men anders gaarne gespaard zoude hebben. De hoofdzaak was de uitroeijing der ketterij, en daarin diende hem het zwaard; de Staatszucht van Montfort zou hij wel weten in het gareel te houden, en, ging zij te ver, ter bekwamer tijd weder te besnoeijen: magtiger vorsten dan dezen vassal had hij gebogen naar zijnen wil. Hij scheepte derhalve den Koning af met dubbelzinnige verklaringen, en de verzekering, dat voor zijn belang als leenheer in elk geval zou gezorgd worden. Toen de Graaf van Toulouse van alle kanten werd bestookt, zocht hij toevlugt bij den Heiligen Vader, en | |||||||
[pagina 458]
| |||||||
deed het niet ten eenemale vruchteloos, ten minsten wat den Paus-zelven aangaat. Innocentius was wel van oordeel, dat hij den moord eens vertegenwoordigers van zijne waardigheid niet ongestraft moest laten; maar bedoelde toch niet den geheelen ondergang van raymond; vooral niet toen hij meer en meer overtuigd werd, dat diens handen niet besmet waren met het bloed des verslagenen. Hij gelastte dus zijnen Legaat den Graaf in het bezit van 't hem ontnomen goed te herstellen, zoodra hij zich van den moord en de beschuldiging van ketterij voldoende gezuiverd had. Dat bevel tot matiging viel niet in den smaak van Montfort, en evenmin van den Legaat-zelven. Het viel hen ook niet moeijelijk den last des Heiligen Vaders te ontduiken; daar de behandeling der zaak aan hunne leiding was opgedragen, en zij dus voorwaarden konden stellen voor den eerlijken man niet aannemelijk. Al zuiverde dan raymond zich van den moord en de ketterij, het weigeren der gestelde voorwaarden zou hem op nieuw strafschuldig maken, en de zaak voor hen doen blijven in haar geheel. | |||||||
II.In het jaar 1211 werd te Arles een Concilie gehouden, en den Graaf van Toulouse, onder anderen het volgende opgelegd:
| |||||||
[pagina 459]
| |||||||
Toen raymond die schandelijke voorstellen vernam, zwol zijn borst van verontwaardiging. De hooghartige man barstte in tranen uit; maar die tranen waren zijnen vijanden welkom; want zoo hadden zij 't bedoeld. Het was ijdel met smart en verontwaardiging op booswichten te willen werken, wier toeleg het was hem te folteren en tot uitersten te drijven, en, ondanks den Paus, hun helsch opzet te volvoeren en met schijn van regt te bewimpelen. Toen de burgers van Toulouse buiten hem verklaarden, liever tot den laatsten man te willen sneuvelen, dan zich over te geven onder zulke barbaarsche voorwaarden, grepen de onmenschen dit aan om den ongelukkigen Vorst deswege schuldig te verklaren aan de misdaad van heiligschennis. Dien overeenkomstig werd hij nu door den Legaat op nieuw in den ban gedaan, en kerkelijk en maatschappelijk dood verklaard. De verdelgingskrijg ontstak nu in volle, nog niet alzóó gekende woede. Hardnekkig werd wederzijds gestreden. Waar strop en houtmijt het gevolg der genade is, worden strijd en dood een spel. De een gaf den ander niet toe; wreedheid werd met wreedheid vergolden. Wat aan het zwaard ontkwam, verging op de brandstapels. Men was in het kruisleger zoo belust op de laatsten, dat men de Albigenzen, al zwoeren zij de ketterij af, evenwel ten vure verwees. ‘Zij zweren maar af uit angst!’ - riep men spottend uit - ‘Zoo niet, dan komt hun de brandstapel voor 't vagevuur ten goede!’ Heinde en ver klonk de weergalm dezer ellende, die | |||||||
[pagina 460]
| |||||||
de Katholieken niet minder dan de Albigenzen trof. Simon maakte zijnen roof volkomen, en arnaud wist den Aartsbisschoppelijken zetel van Narbonne meester te worden, en matigde zich tevens het wereldlijk gezag aan over dat gewest. De geestelijken van die dagen waren in 't algemeen goede visschers, en arnaud vooral was een meester in de kunst om zijn vischwater troebel te houden. Maar nu liep de zaak den Paus te ver, die aan simon van Montfort en den Legaat zijn ongenoegen in ronde woorden te kennen gaf. Hij zond hun een scherpen brief, welks uitwerking echter getuigt, dat de mensch de kracht verloren heeft om goed te doen, als hij eenmaal het kwade heeft in de wapens geroepen. Innocentius schreef hun onder andere: ‘Ofschoon men het bedorven vleesch uitsnijdt, om het gezonde tegen ontsteking te behoeden, moet toch de geneesheer daarbij voorzigtig en bedachtzaam te werk gaan, opdat niet hij-zelf in het onaangetaste het bederf brenge. Graaf raymond is zekerlijk in alle opzigten gehouden zich te zuiveren van de verdenking van moord en ketterij, wanneer een bevoegde aanklager tegen hem optreedt; maar hoe wij, eer hij gehoord en veroordeeld is, het regt zouden hebben hem en zijne kinderen, zoo als gij verlangt, zijn land te ontnemen en 't aan anderen te geven, kunnen wij niet begrijpen; te minder nog, omdat wij daardoor den schijn op ons zouden werpen, alsof wij arglistig ons zijne zeven kasteelen hadden doen inruimen, met het oogmerk, om op onbetamelijke wijze de Kerk met vreemd goed te verrijken. Men moet zich, gelijk de Apostel beveelt, niet slechts van het kwade, maar ook van den schijn des kwaads vrijhouden. Handelt dus billijk, met ter zijde stelling van haat en vrees, van voorliefde, gunst en eigenbaat; geeft de gewesten, die gij den Katholieken en den Koning wederregtelijk ontnomen hebt, en wier hulde gij niet verlangen kunt, onmiddellijk terug; opdat de vrede in deze streken zoo spoedig mogelijk hersteld, en de oorlog tegen de in Spanje met overmagt doordringende Saracenen gevoerd kunne worden.’ | |||||||
[pagina 461]
| |||||||
De verbondenen moesten op deze ernstige aanschrijving weder eene bijeenkomst houden, om het Toulouser-Albigensch vraagstuk op nieuw te behandelen. Tot dat einde werd in 't jaar 1213 te Lavaur eene vergadering belegd. Koning pedro trad bemiddelend op voor zijnen zwager raymond en voor zijne vasallen: de Graven van Foix, Cominges en Bearn, en drong ten sterksten aan op hunne ontheffing van den banvloek. Maar de Vergadering, die, door deze tusschenkomst aan te nemen, zich de handen zou binden, wees haar zonder omwegen af met kennisgeving, dat de gebannen Vorsten, door 't afwijzen van vroeger aangeboden voorwaarden, door 't herhaald beschermen der ketters en vervolgen der geestelijken, en vooral door eedbreuk, in een toestand waren gekomen, die hunne herstelling, op nieuwe eeden zonder zekerheid, niet toeliet. De Koning verzocht toen ten minste opheffing van den ban voor raymonds zoon, een knaap van zestien jaren; maar de lasthebbers van den Paus scheepten ook nu hem af met dit ijskoud, logenachtig bescheid: ‘Innocentius heeft de eindbeslissing aan zich-zelven voorbehouden.’ Zij wisten zeer wel in den geest van hunnen zender te handelen, wanneer zij het laatste verzoek inwilligden; doch waren ook zéker dáárvan, bij den Paus eene uitspraak naar hunnen zin te kunnen uitlokken, en dat er zich van zelve omstandigheden konden opdoen, die hem zouden dwingen om alles goed te keuren wat hun behaagde. Zoo geschiedde het ook. De Paus gebood eene wapenschorsing; maar zij kwam niet tot stand. Zoo veel trouweloosheid, vuige eigenbaat, en schijnheiligheid verbitterde het gemoed van den Spaanschen Vorst. Zelf goed Katholiek had hij menigwerf op het schierëiland het Kruis over de Halve Maan doen zegevieren, en een belangrijk aandeel gehad aan de schitterende overwinning bij Tolosa; doch nu gordde hij, ofschoon met tegenzin, de wapenen aan tegen Christenen, die 't geloof misbruikten en door hunne snoodheid ontheiligden. Aan het hoofd zijns legers verscheen hij voor Muret, eene kleine vesting, die echter voor zijne | |||||||
[pagina 462]
| |||||||
ontwerpen van 't hoogste belang was. Dit wist de scherpzinnige montfort, en snelde met de bloem zijner krijgsmagt tot haar ontzet. Op den twaalfden September 1213 viel hij den Koning aan. Heldenmoed en ervaring bestuurden den aanval; de bevreesd- en ongeoefendheid van eenige aanvoerders bragten verwarring in de gelederen der Arragonnezen en Albigenzen. Hun leger vlood, en Koning pedro viel met het zwaard in de hand; zes-en-dertig jaren oud. De overwinnaar stond den Arragonnezen toe, hem onder de gesneuvelden op het slagveld te zoeken. Zij vonden zijn lijk, en bragten het ter ruste in het graf zijner Vaderen. Zoo viel deze held, die een schrik was der Muzelmannen, en de laatste hoop der verdrukte Christenen, in de overweldigde landstreken. Zijn dood was verpletterend voor de Albigenzen; zij hadden nu op de aarde geen hoop of toevlugt meer. | |||||||
III.Wat den triomf van het geweld nog in den weg stond werd door list weggeruimd. In 1214 verscheen een nieuwe Legaat van het Vatikaan op het tooneel der verwarring. Hij begon met eenen wapenstilstand te gelasten. Raymond nam dien met vreugde en ook met vertrouwen aan; want hij was immers een zoon der Kerk, en verwachtte, zoo afgemat als hij was, aan den boezem dier moeder troost en heul. Men noeme hem daarom zwak, maar bedenke tevens, dat hij van kindsbeen af niet anders geleerd had. Zijn misdaad was ook maar alleen, dat hij niet had kunnen besluiten brave onderdanen, om des geloofs wille, met eigen hand in het verderf te storten. Evenwel beschouwde de Legaat hem als een verworpeling; te schuldiger, dewijl hij zich voor Katholiek uitgaf, en met dit al aan het hoofd stond der ketters. Raymond en zijne vrienden togen naar Narbonne en stelden zich daar onvoorwaardelijk in de magt des Heiligen Vaders, op wiens barmhartigheid zij rekenden. In de opgegane schemering van hoop, meenden zij het morgenlicht der redding te aanschouwen. Maar terwijl | |||||||
[pagina 463]
| |||||||
zij met den Legaat handelden, en de eindschikking niet verre meer scheen, viel de Graaf van Montfort met versche troepen, juist aangekomen, in raymonds gebied, en veroverde Toulouse. Het schandelijk bedrog zegevierde op de ligtvaardige goede trouw. In zijne eenvoudigheid schreef peter van Val Sarnay: ‘Zoo goedgunstig beschikte het de Goddelijke Voorzienigheid, dat terwijl de Pauselijke Legaat de vijanden des geloofs te Narbonne, door een vroom bedrog, in het net lokte en bezig hield, de Graaf van Montfort juist gelegenheid had om met versche troepen, zijne, ja christus vijanden te bestrijden.’ en roept dan in onnoozele verrukking uit: ‘o Vroom bedrog des Legaats! o Bedriegelijke vroomheid!’ - Men moge dat verontschuldigen en zeggen: ‘de man wist niet beter!’ - Dat zij zoo. Maar wij vragen hun die deze tijden en dus ook zulke daden en beoordeelingen terug verlangen, of zij wel weten wát zij willen? Het verwondert ons niet, dat een Synode in 1215 te Montpellier gehouden, den verraderlijken simon van Montfort in het bezit bevestigde der landen van raymond en der drie andere Graven. Hoe weinig echter die verrader te vertrouwen was, en om de Kerk en de geestelijken gaf, bewees hij, ten slotte, ook aan zijn ouden bondgenoot den Legaat arnaud, nu Aartsbisschop van Narbonne, dien hij op zijne beurt van het aangematigd wereldlijk gezag in het Aartsbisdom beroofde, om er zich-zelven mede te bekleeden. | |||||||
IV.Nog eene, en wel de grievendste maar ook laatste vernedering wachtte den vervolgden raymond te Rome. Hij begaf zich derwaarts, om regt en genade te smeeken van den Paus, die, niet onregtvaardig van hart, wel te veel magt en vertrouwen schonk aan zijne Legaten, maar hunne boosheid, wanneer die aan het licht werd gebragt, niet goedkeurde. In November 1215 werd in het Lateraansch paleis eene algemeene Kerkvergadering met buitengewonen luister en | |||||||
[pagina 464]
| |||||||
plegtigheid geopend. Innocentius blonk daar met al den stoffelijken glans van zijnen rang. Het ideaal waarvoor gregoor tot in ballingschap had gestreden, was in hém beligchaamd. Het was, of ál de heerlijkheid, welke Romes Kerk ooit bezeten had en verder bezitten kón, in vollen glans hem bestraalde, die daar zat niet alleen als het opperhoofd der algemeene Kerk, maar ook als de voogd en tuchtmeester der wereldgebieders: die het lot der Vorsten bepaalde, hen wetten stelde op den troon, en niet uit het oog verloor in hunne slaapkamers. De Oostersche en Westersche Keizers, de Koningen van Engeland, Frankrijk, Sicilië, Hongarijë, Arragon, Cyprus en Jeruzalem werden er vertegenwoordigd. Een-en-zeventig Aartsbisschoppen, ruim vier honderd Bisschoppen, meer dan achthonderd Abten waren er vereenigd. In deze vergadering verscheen de Graaf van Toulouse, nederig, ootmoedig, biddende om genade en bescherming. Zijne verschijning maakte indruk op het gemoed van innocentius, die voldaan was, als maar de grooten der aarde zich voor hem vernederden. Ook eenige Prelaten hadden deernis met zijne gevallen grootheid, maar de meerderheid bevestigde bij acclamatie de uitspraak van Montpellier. Innocentius werd zijns ondanks medegesleept, en het vonnis uitgesproken: simon van Montfort werd in 't bezit gesteld van hetgeen hij feitelijk zich reeds had toegeëigend. Alleen het huwelijksgoed der Gravin werd uitgezonderd, om haren neef, den Koning van Arragon niet te kwetsen. Provence en Venaissin, als niet veroverd, zouden van wege de Kerk bestuurd en bewaard worden voor des Graven zoon, die ze, als hij meerderjarig werd, en 't verdiende, in eigendom zoude bezitten. Aldus beschikte Rome; doch boven Rome viel de beslissing anders uit. Aan den schrik gewoon geraakt, putte het volk kracht uit de nieuwe verdrukking, en de wanhoop verstaalde zijn moed. De Provençalen schaarden zich rondom de banier van den jongen raymond, en de steden van het graafschap openden de poorten voor zijnen vader. Wel wreekte zich de Graaf van Montfort | |||||||
[pagina 465]
| |||||||
met kannibalenwoede op de burgers der hoofdstad, maar dat voerde de verbittering ten top. Hij verloor alles nog veel spoediger dan hij 't gewonnen had, en de Toulousanen haalden hunnen ouden landsheer met gejuich weder binnen. Montfort verscheen in 1218 met een leger voor de wallen van Toulouse; maar vond er, bij een uitval der belegerden, den dood. Wij geven het den onnoozelen Schrijver toe, die zich in het vroom bedrog des Legaats te Montpellier verlustigde, dat hij den gevallene als een martelaar voor christus verhief, en merken alleenlijk aan, dat de heerschzuchtige wreedaard in zijnen val het woord des Heeren bevestigde: ‘Wie het zwaard neemt zal door het zwaard vergaan!’ | |||||||
V.Van tijd tot tijd stapten zij van het bloedig tooneel af, die er de hoofdrollen op vervulden. Innocentius verwisselde in 1216, in de kracht zijner jaren, de Pauselijke kroon met het lijkgewaad. In 1220 voleindigde dominikus zijne loopbaan, en liet zijn naam aan eene Orde, wier geschiedenis eene breede rol beslaat, waarvan menig vak met bloed is geschreven. Raymond, die van de wisselvalligheden van het lot zoo veel geleden had, mogt op zijne stervensponde in 1222 schier al zijne Staten aan zijnen opvolger, raymond den Zevenden, overdragen, die ze trouwens zelf veroverd had. Jammer, dat de jonge Graaf ook erfgenaam werd van den haat, die zijnen vader het leven verbitterde. Hij had amaury, den broeder en opvolger van simon, alle diens veroveringen ontnomen, doch daarmede niet tot verzoening gebragt, en toen amaury de onmogelijkheid inzag om het verlorene weder in bezit te krijgen, droeg hij zijne vermeende regten over aan Koning lodewijk den Achtsten, die ze als wettig verkregen aannam, en den milden schenker van eens anders goed met den hoogen rang en titel van Connetable des rijks beloonde. Raymond zag dadelijk in, dat die overdragt hem don- | |||||||
[pagina 466]
| |||||||
kere dagen voorspelde. Om het dreigend onweder af te leiden, zocht hij - hoe kwalijk 't zijnen vader bekomen ware - een toevlugt bij het Roomsche Hof. Honorius was niet ongenegen tot eene schikking; want de jonge Graaf stond bekend als een goed Katholiek, en onder het toezigt des Heiligen Stoels kon hij gewis de ketterij met wortel en tak uitroeijen. Maar Staats- en eigenbelang stonden de verzoening in den weg, die alzoo niet tot stand kwam. Lodewijk wilde geene uitzigten opgeven, wier bewaring voor zijne kroon van het grootste aanbelang was. De eenheid van 't onder Hertogen en Graven versnipperde Frankrijk lag de Dynastie van capet naauw aan het hart, en bijgestaan door menig, voor de terugvordering van oneerlijk verworven goed beducht prelaat, wist de Koning behendiglijk in Rome te doen gelooven, dat raymond, even als zijn vader, de ketters begunstigde, en den Kardinaal romanus, naar Frankrijk gezonden om eene eindschikking te treffen, zoodanig te bewerken, dat er, in plaats van verzoening, een nieuwe kruistogt tegen de Albigenzen werd afgekondigd. Lodewijk-zelf stelde zich aan het hoofd van dien togt. Maar - zegt een bevoegd Schrijver - de geestelijken die er deel aan namen, deden 't meer uit vrees voor den Koning, of om den Legaat te behagen, dan uit ijver voor de zaak; want het scheen allen een verfoeijelijk misbruik van magt, dat men een geloovig Christen aanviel, die op het Concilie te Bourges de meest voldoende bewijzen van regtzinnigheid gegeven en alles aangeboden had, wat van een eerlijk man te verwachten is; en dien man geene genade wilde betoonen, dan wanneer hij ál zijne bezittingen in wettige vormen afstond voor zich en voor zijne erfgenamen. Met vijftigduizend man verscheen lodewijk de Achtste te velde in 1226, en sloeg het beleg voor Avignon. Na eene hardnekkige verdediging van eenige maanden bezweek de stad; doch het Koninklijk leger had zoo veel geleden, dat lodewijk het beleg van Toulouse tot het volgend jaar moest uitstellen. Hij beleefde dat niet; want op zijn terugtogt door Auvergne werd hij, ten gevolge | |||||||
[pagina 467]
| |||||||
van zijne doorgestane vermoeijenissen, door eene hevige ziekte aangetast, die hem op den zevenden November van hetzelfde jaar ten grave sleepte. De beide volgende jaren werd de krijg met afwisselend geluk gevoerd, totdat eindelijk de Paus in vollen ernst tot vrede aanmaande; wijl hij ongaarne Keizer frederik in den strijd gemengd zag, die nu geheel en al een staatkundig karakter aannam. Deze Vorst eischte Avignon terug, als behoorende tot het rijk van Bourgondië. De strijders waren aan de beide zijden wel afgemat; doch zij hadden meer behoefte aan rust dan aan vrede: want voor afmatting wijkt geen haat. Raymond echter gaf toe, wat hij eindelijk toch zou moeten verliezen. In het jaar 1229 werd de vrede gesloten. Behalve het Bisdom Toulouse en Cahors en Agen schoot de Graaf er schier alle zijne erflanden bij in. Narbonne en 't geen verder aan den regteroever van de Rhône lag, viel der Fransche kroon ten deel; wat aan den linkeroever was gelegen nam de Legaat in bezit voor de Kerk. Daarenboven werd Frankrijk 't uitzigt geopend op 't geen raymond nog overhield, door de echtverbindtenis van diens dochter met des Franschen Konings broeder alfons, na wiens kinderloos overlijden, daar raymond geene andere erfgenamen achterliet, al wat de Graven van Toulouse bezeten hadden, met uitzondering alleen van hetgeen de Kerk zich had toegeëigend, aan Frankrijk overging. Zorgde het Fransche Hof voor zijn belang, de Kerk vergat ook het hare niet. Raymond verbond zich, alle ketters en kettervrienden in zijne Staten, naar het voorschrift van den Legaat, te doen opsporen en straffen, en het gevangennemen van elken veroordeelden ketter te beloonen, gedurende twee jaren met twee, en daarna met één mark zilver. Behalve dit, en nog velerlei meer, werd hem ook de verpligting opgelegd, om, zoo ras hij de absolutie zoude ontvangen hebben, ter boetedoening het kruis op te nemen, en vijf jaren lang tegen de Saracenen te strijden. | |||||||
[pagina 468]
| |||||||
VI.Te Parijs werd de verzoening voltrokken. Toen de Graaf voor den hoofdingang der Kathedrale Kerk de hem opgedrongen voorwaarden bezworen had, bragt de Legaat hem, tot op het hemd ontkleed en barrevoets, voor het hoog-altaar, en nam daar den arm gemaakten zondaar op, die niet alleen zijne kleederen, maar ook zijn land en goed op het altaar der Staats- en hebzucht had moeten afleggen. Te regt merkte een tijdgenoot, die de geschiedenis van Languedoc beschreven heeft, met zijn gewone naïviteit op: ‘Men ziet uit de bepalingen van dezen vrede, dat de voornaamste aanleggers van den krijg tegen raymond minder bedacht zijn geweest op zijne Katholiciteit, dan wel om hem van zijne erflanden te ontzetten, en zich-zelven daarmede te verrijken; want hij heeft bestendig den vrede gezocht, en steeds aangeboden alle bevelen van den Paus en van den Legaat omtrent de ketters te vervullen. Ook is hij-zelf nooit van ketterij verdacht geweest. Alleen dáárom werd hij met den banvloek geslagen, dat hij zijne regten op het erfgoed zijner Vaderen niet wilde loslaten; toen hij 't grootste gedeelte er van had afgestaan, werd hij aanstonds voor regtzinnig erkend, en niemand heeft ooit 't afzweren van dwalingen van hem gevorderd.’ Aldus eindigde deze langdurige, bloedige oorlog, maar niet de gruwel der vervolgzucht, die hem ontstoken had. De Inquisitie, in de Lateraansche Kerkvergadering ontworpen en voorbereid, werd in het Concilie van Toulouse in dit vredejaar voltooid, en eene voorname aanleiding tot verzet tegen de leer en 't gezag der Kerk werd gewelddadig gesmoord door 't met zware strafbepalingen ondersteund gebod: den Bijbel niet te lezen, noch dien in de landtaal over te brengen. Vragen wij of het doel was bereikt, waartoe de oorlog werd aangevangen en volgehouden - dan is het antwoord: neen, voor zoo veel de verraderlijke en roofzieke Staatszucht betreft; want een ander dan de schijnheilige en wreede simon van Montfort oogstte de vruchten in | |||||||
[pagina 469]
| |||||||
van den boom, dien hij ontwortelde, maar die hem ook 't hoofd verpletterde in zijnen val. De Kerk had haar oogmerk in zoo verre bereikt, dat het zwaard en de bloedgerigten de oppositie in het Zuiden van Frankrijk hadden tot zwijgen gebragt. Maar het was ijdel te meenen, die oppositie door vuur en zwaard voor altijd te kunnen vernietigen: het bestaan der Waldenzen, de latere verschijning der Wicklefieten, en Hussieten, en eindelijk de Hervorming der zestiende eeuw, die alleen door geweld belet werd algemeen, en dus in den vormelijken zin van het woord Katholiek te worden, hebben dat bewezen. Zoo lang eene Kerk met gezag handelt, en het Goddelijke in menschelijke vormen uitspreekt, moet de oppositie noodwendig voortduren. Al verdwijnt eenmaal het Protestantisme, dat zijne oorspronkelijk aanvallende rigting verloren heeft - dezelfde oppositie zal toch weder in andere vormen te voorschijn treden. Zoo dikwijls en zoo lang het onrein menschelijke het zuiver Goddelijke in de Kerk verdonkert, of met vreemde stoffen vermengt, zal de geest des Heeren die oppositie in het leven roepen, en behouden, welke de leer der Kerk zamentrekt tot het rustpunt, waarop de waarheid eenig en alleen onwankelbaar blijft: ‘het onfeilbaar woord van God!’ |
|