Neemt men vrouw in de beteekenis van meesteres, dan komt deze naam alleen aan vrouwen toe die meer of minder heerschappij voeren; maar neemt men vrouw in de beteekenis van huisvrouw, dan hebben alle gehuwde vrouwen regt op dien titel, die haar oorspronkelijk door haren man gegeven wordt, en vervolgens ook door anderen wordt gebezigd, om hare waardigheid van huismoeder, mater familias, aan te duiden.
Vanwaar mag het dan wel komen, dat de gehuwde vrouw, wanneer zij geen patriciër of regeringslid, advokaat of doctor, officier of burgerlijken hoofdambtenaar tot echtgenoot heeft, Jufvrouw genoemd wordt? Wij vinden de verklaring van die gewoonte in een oude barbaarsche instelling, die zoo wel bestond bij de heidensche Romeinen als bij onze voorouders, in de dagen van hunne onbeschaafdheid: slaven en lijfëigenen toch konden oudtijds geen wettig huwelijk aangaan (zie b.v. von rotteck, II, 3, § 24, 25, V, 3, § 15), en bij gevolg werden hunne vrouwen ook niet als getrouwd aangemerkt. Dat heeft natuurlijk invloed gehad op de vorming der taal; en de toepassing van het woord matrona, mevrouw, tot die klassen beperkt, waarin een wettig huwelijk geoorloofd was. Tot die klasse behooren eigenlijk alle vrije menschen; maar een geest van slaafsche afhankelijkheid aan den éénen, een geest van onderdrukking aan den anderen kant, heeft het gebruik van dien titel aan de vrouwen van niet aanzienlijken rang ontzegd. Dat zulk een ontaalkundig, slaafsch spraakgebruik in Nederland nog voortduurt is alleen daaraan toe te schrijven, dat wij vasthoudender van karakter zijn dan onze naburen, bij welke deze dwaasheid reeds lang is afgeschaft.
n.n.