Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 357]
| |
Mengelwerk.De dood van Montigny.
| |
[pagina 358]
| |
uit hunne wilde hartstogten òf uit hunne magtsbegoocheling voortkwam, kan in zeker opzigt tot hun verontschuldiging strekken. Filips echter kende die begoocheling, die mildheid niet. Koel, en zich-zelven meester, waren alle zijne handelingen de uitslag van soms verkeerde, maar altijd rijpelijk overlegde berekening. De kerkelijke onverdraagzaamheid, die hij zeker verder dreef dan eenig ander Vorst, die hem zelfs soms zoo zeer scheen te beheerschen, dat hij op het punt raakte zijne rust en deftigheid, zijne gewone geveinsdheid te verliezen, was bij hem niet met de ingetogenheid van zeden vereenigd, zonder welke zij onmogelijk iets anders dan verachting en haat kan inboezemen; aan de zwakheden der menschelijke natuur, aan die zelfs, welke door de minst strenge zedeleer veroordeeld worden, onderworpen, schijnt hij de bezadigde en bezonnen gemoederen tot twijfel te moeten brengen aan de opregtheid der dweepzucht, die hem zonder mededoogen zoo veel slagtoffers heeft doen vallen. Niet dat ik hem van huichelarij in den volstrektsten zin des woords zou willen beschuldigen. In Spanje was, in de 16de eeuw, ieder geloovig, en niets dat ons regt geeft bij zijn Vorst eene uitzondering te stellen. Volkomen huichelarij is, daarenboven, gewis even zeldzaam als volkomen opregtheid. Maar iets anders is die halve huichelarij, waardoor men, omtrent de drijfveeren zijner handelingen, zich-zelf tot op eene zekere hoogte bedriegt vóór men het anderen doet, en, zijnen hartstogten en zijner baatzucht voldoening gevende, zich diets maakt, en anderen zoekt diets te maken, dat men een pligt vervult, en het algemeen belang bevordert. Zonder eenigen twijfel van de waarheid der Roomsch-Katholieke Kerkleer overtuigd, die allergelukkigst overeenstemde met zijne beginselen van oppergezag, en in het Protestantisme zoowel de misdaad der ketterij als de zucht naar Staatsvrijheid hatende, meende hij met niet genoeg strengheid tegen de gehate nieuwigheden te kunnen ijveren. Zoo meende hij de vermaningen van zijn geweten op te volgen, wanneer hij slechts zijne persoonlijke vooringe- | |
[pagina 359]
| |
nomenheid en slechte driften gehoor gaf. - Er moet dus ook onder zijne talrijke slagtoffers menigeen zijn, wiens ongeluk aanspraak heeft op onze deernis en deelneming, omdat het niet verdiend en alleen het gevolg was der redeneringen van een baatzuchtig en bedorven overleg, dat zich dikwerf liet meêslepen om, in het belang van het doel, dat het zich, bewust en onbewust, voorstelde, de minst schuldige handelingen als de schandelijkste misdrijven te straffen. Onder al die slagtoffers is er echter misschien geen, dat meer onze aandacht verdient, als toonbeeld van een onregtvaardige en wreede behandeling, dan de Heer van Montigny, door de jammerlijke wijze, waarop deze veroordeeld en gedood werd; geen dat meerder verontwaardiging en medelijden wekt. De bijzonderheden dezer vreemdsoortige regtszaak zijn lang verborgen gebleven, totdat zij onlangs uit het stof der Archieven van Simancas aan het licht zijn gebragt. Zij zijn eene niet onbelangrijke proeve tevens van den loop van een Staats-regtsgeding in Spanje onder filips II.
Floris van montmorency, Heer van Montigny, jongste broeder des ongelukkigen Graven van Hoorn, was uit een tak van het geslacht der montmorency's gesproten, die zich, in de 15de eeuw, uit Frankrijk, in de Zuid-Nederlanden was komen vestigen, waar hij uitgebreide bezittingen verkregen had. Montigny bekleedde een der eerste rangen onder den adel des lands. Hij had het bewind in het Doorniksche, en was door filips tot Ridder der orde van het Gulden Vlies benoemd geworden. Toen margaretha van Parma, de Gouvernante, eene vergadering van Grooten en Vliesridders bijeen had geroepen, om maatregelen te beramen tegen de toenemende onrust, werd montigny gekozen om naar Madrid te gaan en den Koning van den stand van zaken te verwittigen. Deze deed hem een zeer goed onthaal. Aan zijne geslotene manieren getrouw, trachtte hij hem te overreden, dat de ongerustheid, die men had opgevat omtrent de bedoelingen van het Spaansche Hof, ongegrond was, | |
[pagina 360]
| |
en hij beloofde weldra zelf in de Nederlanden te zullen komen, en beijverde zich vooral hem tot zijne Staatsinzigten over te halen en hem te bewegen, al zijn invloed te gebruiken, om die bij zijne landgenooten ingang te verschaffen. Montigny bleef niet lang in Spanje. Waarschijnlijk was hij door de woorden des Konings weinig overtuigd geworden; en hadden deze ook al eenigen indruk op zijn gemoed gemaakt, dan moest die, tegenover de sprekende feiten, ras zijn uitgewischt. Althans hij scheen weinig ijver aan den dag te leggen om aan anderen eene zekerheid in te boezemen, die hij-zelf niet deelde. Filips, door zijne spionnen, tot in de kleinste bijzonderheden, van alles wat er in de Nederlanden voorviel, onderrigt, toonde er zich gevoelig over; hij beklaagde zich, in een brief aan margaretha, dat montigny zich niet zoo gedroeg als men regt had van hem te verwachten, na de stellige verklaringen hem te Madrid gegeven. Die ontevredenheid scheen echter niet blijvend, en de Koning liet zich overreden, en schreef later aan de Gouvernante, dat hij over de diensten diens Heeren voldaan was, en hij willigde hem, ter belooning, zelfs eene gunst in, waarom hij verzocht had. Naarmate de toestand des lands verergerde, en de onrust en geest van vijandelijkheid van den adel op de andere klassen overging, wijzigde zich ook de persoonlijke toestand van montigny. Hij was in voortdurende betrekking tot de voornaamste hoofden van den adel, zijne vrienden en verwanten, welker tegenstand en geheime zamenkomsten het Brusselsche en Spaansche Hof zoo verontrustten. Als de meeste Gouverneurs der verschillende gewesten, eindigde hij met te verklaren, dat hij noch in de mogelijkheid was, noch den wil had om de edicten tegen de ketterij ten uitvoer te leggen, en met zijn ontslag aan te bieden, dat niet werd aangenomen. Toen de gezamenlijke lagere adel de Hertogin van Parma om vrijheid van godsdienst kwam vragen, sloot hij zich aan den Prins van Oranje, aan Egmont, Hoorn, en Bergen, om te vragen, dat men den verzoekers een gunstig onthaal gaf, en ze niet, als anderen riedden, | |
[pagina 361]
| |
met geweld zou afwijzen. Geen enkele handeling wordt er echter van hem gemeld, waaruit men kan opmaken, dat hij eenig deel nam aan de zamenspanningen, die de omwenteling in de Nederlanden voorbereidden. De Gouvernante, besloten hebbende om, als zij reeds vroeger gedaan had, eenige aanzienlijke personen naar Spanje te zenden, om den Koning van den loop der zaken kennis te geven, koos daartoe montigny met den Markgraaf van Bergen uit. Hij aarzelde ditmaal het aan te nemen, en bergen, aan een kwetsuur lijdende, die hem eenigen tijd het bed deed houden, maakte hij daar gebruik van, om zijn vertrek te vertragen. De herhaalde aansporingen der Hertogin bewogen hem echter op zijn ambtgenoot niet langer te wachten, en den 17 Junij 1566 kwam hij te Madrid aan. De afschaffing der Inquisitie, de verzachting der edicten tegen de ketters, de uitbreiding van de magt des Staatsraads, de bijeenroeping der algemeene Staten, de reis eindelijk van den Koning naar Brussel, waren de maatregelen die hij belast was te vragen. Filips ontving hem ook thans weder minzaam, en gaf hem menig gehoor, waarbij hij steeds zijne ergernis ontveinsde. Hij hield zich alsof hij hem zijne geheele briefwisseling met de Gouvernante liet zien, en riep hem dikwijls in den bijzonderen raad, waar de Nederlandsche zaken heetten behandeld te worden. Montigny bepleitte er, met warme vastberadenheid, de zaak als welker advokaat hij gekomen was, en hij drong aan op toegevendheid en goedertierenheid, middelen, naar zijne meening, die den Koning de liefde en de onderwerping der Nederlanders verzekeren zouden. Al die besprekingen bleven echter zonder gevolg. Men wachtte, naar men zeide, de aankomst van bergen af, om ernstig te onderhandelen. Deze kwam eindelijk, en nu schenen de zaken meerder spoed te erlangen. Onderwijl braken de eerste ongeregeldheden uit, die het Hof te Madrid deden besluiten eindelijk het masker af te werpen, en den Hertog van alva naar Nederland te zenden. De beide onderhandelaars, den keer bespenrende, dien de zaken namen, betuigden hun verlangen | |
[pagina 362]
| |
om naar huis te keeren, waar de staat van zaken inderdaad de tegenwoordigheid van twee zulke aanzienlijke mannen, beide bewindhebbers van een gewest, scheen te vereischen. Dit stemde echter weinig met filips' bedoelingen. De Kardinaal granvelle hem in het geheim geschreven hebbende om montigny en bergen in Spanje te houden en hunne briefwisseling te bespieden, antwoordde filips hem, dat beiden, zoo lang noodig, in Madrid zouden gehouden worden. Zoo bevonden zich de twee Heeren in eene soort van eervolle gevangenschap, die hen onrust begon te baren. Hunne vrienden en verwanten wendden zich tot de Hertogin, om van den Koning hun spoedige wederkomst te verkrijgen. Zij stemde er in toe om den stap te doen, dien men van haar verzocht, maar werd niet gehoord. De Hertog van alva, die, over Italië en Duitschland, met zijn leger reeds in aantogt was, den stap der Hertogin vernomen hebbende, schreef den Koning in de dringendste bewoordingen, om er hoegenaamd geen acht op te slaan. Toen die brief bij filips kwam, was de Markgraaf van bergen juist gestorven; men verdacht den Koning hem te hebben doen vergiftigen, maar dit te onregt. Montigny zocht zich goed te houden. Den 20 Junij 1567, toen hij reeds meer dan een jaar te Madrid geweest was, stelde hij den Koning een geschrift ter hand, waarin hij zijne inzigten omtrent de middelen ter bevrediging der Nederlanden bloot legde. De Hertog van alva kwam niet lang daarna in Brussel aan, en opende zijn schrikbewind, den 9 September, met het in hechtenis nemen der Graven van egmont en hoorn. Weinig dagen later werd montigny, die het lot zijns broeders nog niet kende, zelf gevangen genomen, en in het slot van Segovia opgesloten, dat de gewone kerker der Staatsgevangenen van zekeren rang was. Hoewel men reeds besloten was hem voor den regter te dagen, was er echter nog niets bepaald omtrent den weg, dien men zou inslaan. Verscheiden zinsneden uit de briefwisseling van alva met den Koning toonen, dat | |
[pagina 363]
| |
men zich toen voorstelde hem in Spanje te doen vonnissen. De Hertog dringt er althans, in een schrijven van 18 September, op aan, om bij de zamenstelling der regtbank die over zijn lot zou beslissen, geen acht te slaan op de uitdrukkelijke voorwaarde der regelen van de Vlies-orde, dat de ridders slechts voor hunne genooten konden te regt staan. Het is verwonderlijk om te zien tot welke spitsvindigheden hij zijn toevlugt neemt, om aan de onwettigheid, die hij zocht te doen gelden, een schijn van regt te geven; gedrongen te erkennen, dat, volgens de woorden der wet, het verraad onder de misdaden behoorde, aan die bijzondere regtbank onderworpen, die hij zocht te ontduiken, beweerde hij, dat het aldus niet was met het misdrijf van gekwetste majesteit, waarover de insteller der orde, filips van Bourgondië, zijne gedachten niet had kunnen laten gaan, daar hij-zelf de koninklijke waardigheid niet bekleedde. Filips teekende, na het ontvangen van dit stuk, op den kant aan, dat hij verlangde spoedig de betrekkelijke stukken te ontvangen, daar hij, in die zaak, geheel in den blinde rondtastte. Desniettegenstaande verliep er meer dan een jaar, vóór het geding van montigny in ernst geopend werd, hetzij men te zijnen opzigte geen enkel bepaald feit kon ontdekken, hetzij andere zaken den Hertog van alva beletten er zich eerder mede bezig te houden. De toestand van den armen gevangene was verschrikkelijk. Geheel onbekend, niet slechts met hetgeen men omtrent hem voorhad, maar ook omtrent hetgeen in de Nederlanden voorviel, de dood zijns broeders zelfs niet uitgezonderd, vroeg hij te vergeefs, dat men eindelijk beslissen zoude omtrent zijn lot, en hem althans de misdaad doen kennen, waarvan hij beschuldigd werd. Hij wendde zich achtervolgens tot de invloedrijkste personen van het Hof: ruy gomez, den Hertog van feria, den Bisschop van cuença. Toen hij geen antwoord kreeg, ontwierp hij, in zijne wanhoop, een plan tot ontvlugting; maar een onderschepte brief deed het geheim aan zijne bewakers kennen, en een der medepligtigen aan zijn plan | |
[pagina 364]
| |
werd met den dood gestraft. Montigny had toen reeds tien maanden gevangen gezeten. Ondertusschen had men de wijze van regtshandel bepaald, waaraan men hem onderwerpen wilde, en men had besloten hem in de Nederlanden te doen vonnissen, maar hem in Spanje gevangen te houden, waar men hem ondervragen zoude volgens een ontwerp door den Brusselschen raad overgezonden. Dit plan deed reeds genoegzaam zien, dat men zich in een geheimzinnigen nevel hullen wilde. De Procureur-fiskaal bij den Raad te Brussel droeg den Hertog van alva, voorzitter of liever eenig regter in een lichaam, welks andere leden slechts bijzitters waren zonder beslissende stem, een akte voor, waarin de hoofdpunten der beschuldiging werden opgesomd. ‘Het is bekend,’ zoo sprak de fiskaal, ‘dat montigny en zijn broeder de Graaf van Hoorn, met den Prins van Oranje, den Graaf van Egmond, den Markgraaf van Bergen, en andere Edelen, overeengekomen zijn om zamen te spannen, en een verbond te beramen en in te stellen, onder strikten eede, opzettelijk en bepaaldelijk tegen een dienaarGa naar voetnoot(⋆) van Zijne Majesteit, maar op een geheimzinnige en bedekte wijs, en werkelijk tegen dezes gezag en oppermagt gericht; zoodat er besloten werd dien dienaar persoonlijk geweld aan te doen, of ten minste hem uit de Nederlanden te doen verwijderen....... om zich aldus meester te maken van het bewind....... waarin zich gezegde montigny met de anderen aan de misdaad van gekwetste Majesteit heeft schuldig gemaakt, al had ook de gezegde zamenspanning geene andere uitwerking gehad dan de verwijdering van dien Staatsdienaar, om aldus Zijne Majesteit van diens diensten te berooven, en zoo te eerder tot hunne verderfelijke doeleinden te geraken. Daarop hebben zij een andere zamenzwering gemaakt, strekkende, onder andere zaken, om de voornaamste raden des bewinds te doen opheffen, om aldus tot den raad van State de kennis der zaken te brengen, die van justitie zoowel, als van finantiën, en om in het algemeen de zegels en het gezag over alle zaken in hunne | |
[pagina 365]
| |
handen te spelen, waardoor gezegde raden zeer in minachting geraakt zijn....... een zaak, die blijkbaar tot oproer noopte, te meer daar ten zelfden tijde goede en lofwaardige overheidspersonen werden afgezet en slechten in de plaats geroepen, ook goede wetten en bevelschriften afgeschaft en vernietigd;...... en, begeerende daarenboven het volk tot hunnen dienst te krijgen, dat reeds grootelijks door hunne knoeierijen en opstoking was opgezet, hebben zij op velerlei plaatsen het gerucht verspreid, dat Zijne Majesteit de Spaansche Inquisitie in het land wilde brengen....... en Zijne Majesteit, vervolgens aan de Hertogin van parma zijne brieven van 17 October 1565 gezonden hebbende, om de Inquisitie te doen voortgaan en de ten uitvoerbrenging der edicten te verzekeren....... heeft gezegde montigny, onder andere praatjes meer, door hem gehouden, aan alonzo laloo, geheimschrijver des Graven van Hoorn, geschreven, dat ieder zich over een dergelijk besluit van Zijne Majesteit ergerde, vooral wat de ten uitvoer legging der edicten aanging;...... en door middel van deze en dergelijke geruchten, rondgestrooid en verspreid door gezegden montigny en zijne vertrouwden, heeft het volk sinds lang door de dienaren en handlangers dier heeren bewerkt, begonnen zich van alle zijden te verheffen....... en hoorde men van alle kanten de vreemdste en verschrikkelijkste klagten, niet slechts tegen de Inquisitie, maar ook tegen het bewind, de politie en het gezag Zijner Majesteit....... en de heeren zijn zoo ver gegaan van te zeggen, dat zij noch de magt noch den wil hadden om de edicten in al hunne gestrengheid ten uitvoer te leggen, of de behulpzame hand te bieden aan de Inquisitie....... Eindelijk, de Prins van Oranje zich in zijne stad van Breda teruggetrokken hebbende, waar hij eene vergadering en zamenkomst hield, is montigny met de overigen daar tegenwoordig geweest, en heeft men daar besloten de wapenen tegen Zijne Majesteit op te nemen, wanneer deze niet mogt besluiten inquisitie en edicten terug te nemen, of ten minste te verzachten en wijzigen; aldus om de vrijheid der sekten te verkrijgen en te dien einde, in Duitsch- | |
[pagina 366]
| |
land, 4000 ruiters en vier regimenten infanterie gereed te houden.......’ Zoo begint de eisch van den fiskaal. Het verdient opmerking, dat de laatste aantijging, de eenige die werkelijk ernstig luidt, zonder eenig bewijs wordt aangevoerd, en zonder eenig getuigenis zelfs. Geheel de rest is van zoodanigen aard, dat men niet vatten kan, hoe de Hertog van alva en zijn aanhang er de beginselen der misdaad van gekwetste Majesteit in gevonden hebben; er is toch enkel van gesprekken, geuite meeningen, gegeven raad, en dergelijke sprake. Het vervolg van het stuk beantwoordt volkomen aan dit begin. Montigny en de overigen, zegt het, hebben dien stap van den adel, om met het verzoekschrift tot de regentes te komen, in dreigende houding(?), goedgekeurd en aangemoedigd; zij hebben den tekst van dat verzoekschrift zelfs verbeterd, en montigny heeft niets strafwaardigs gevonden in den maatregel, waarvan sprake. is. Hij heeft verderfelijke gesprekken tegen den Koning gehouden, zeggende, dat Zijne Majesteit den Nederlandschen Heeren groot ongelijk aan deed door er Spanjaarden te zenden; dat men ze daardoor tot opstand drijven zoude; dat men hier niet moest willen heerschen als in Spanje, daar men dit nimmer zoude veroorloven. Montigny wordt verder beschuldigd dikwijls eene groote verbittering te hebben aan den dag gelegd, omdat de Koning naar zijn raad niet luisteren wilde; de sterkte des Konings te hebben verkleind en die zijner vijanden vergroot; zich in het begin der onlusten zeer gunstig te hebben getoond voor de Sectarissen, met name in zijn Gouvernement van Doornik; en, ten steun dezer beschuldiging, gaat er de fiskaal toe over, om, tegen zijne gewoonte, feiten aan te voeren en op een getuige te verwijzen: ‘De beheerder van het kerspel,’ zegt hij, ‘hem (montigny) herhaalde malen gewaarschuwd hebbende, dat de sectarissen openlijk dag en nacht zongen, en dat wel psalmen en andere verboden liederen, en hem gevraagd hebbende waarom hij daarover geen regt deed, heeft hij geantwoord, dat het de lieden der kerk zelf waren, die | |
[pagina 367]
| |
de eerste oorzaken waren der onlusten, door de plegtigheden, die zij in hunne kerken vierden; en dat, zoo men het volk de vrijheid liet, het avondmaal onder beiderlei vorm te gebruiken, zoo als de Hertog van Kleef in zijne Staten gedaan had, men alles herstellen kon;... en gezegde geestelijke hen hebbende doen opmerken, dat dat weinig waarschijnlijk was, daar het meerendeel der sectarissen van zijn Gouvernement Calvinisten waren, heeft hij geantwoord, dat de een en de ander leven moesten, als wilde hij te kennen geven, dat men aan beide secten gelijke vrijheid geven moest; gezegde montigny had ook de gewoonte aangenomen ieder dag, wanneer hij met gezegde geestelijke sprak, netelige vragen met betrekking tot de oude godsdienst op te werpen, en die godsdienst met minachting, vooral in betrekking tot het offeren den kerkdienst, in het bijzijn van leken - edelen, soldaten, en anderen - te behandelen; en hij deed dit zóó sterk, dat gezegde geestelijke, het niet langer kunnende aanhooren, zich dikwijls aan zijne tafel en zijn gezelschap onttrok; hij (montigny) gaf zich veel moeite om de ketters in de regtsambten te plaatsen, en de kanonniken hem gewaarschuwd hebbende..... dat men, op vele punten, begon te preêken en oefeningen te houden, hij hun toevoegde: woudt gij de preêken beletten? - neen, neen; ik zeg u dat er veertig of vijftig duizend menschen zijn om ze te verdedigen.’ Wij zullen den fiskaal niet volgen in de langwijlige optelling van al die kleine feiten, al die praatjes, die hij bijeengeraapt heeft om de beschuldiging te staven. Uit dat alles echter besluit hij, dat montigny beschouwd moet worden, als verantwoordelijk voor de onlusten, die zijne schuldige toegevendheid aangemoedigd heeft, en voor al de zielen die hij ten verderve heeft gebragt. Tot aantijgingen van een anderen aard overgaande, verwijt hij hem, gewoonlijk eene oneerbiedige en verachtende taal omtrent de persoon des Konings gebezigd te hebben, te Parijs te hebben gezegd, dat de edelen der Nederlanden in staat waren een sterke afdeeling ruiterij tegen den Hertog van Guise, tot ondersteuning van den | |
[pagina 368]
| |
connetable de montmorency te zenden, die hun, zonder twijfel, zoo het noodig zijn mogt, denzelfden dienst zou bewijzen; te Madrid in den vollen raad te hebben verklaard, dat geen dier edelen de wapenen tegen de rebellen zoude opvatten, zoo Zijne Majesteit niet eerst aan het verzoek der verbonden edelen voldeed; diezelfde verklaring in de tegenwoordigheid Zijner Majesteit herhaald te hebben, waaruit het duidelijk bewijs voortvloeit, dat hij niet alleen van die oproerige praktijken kennis droeg, maar er zelfs in deelde; ze niet bij tijds te hebben aangegeven; eindelijk, op bevel des Koning gevangen gezet, alles aangewend te hebben om uit zijne gevangenis te ontsnappen, zoodat hij de noodige toebereidselen reeds gereed had gemaakt, daar hij zich, door tusschenkomst van zijn schrijver en zijn hofmeester, vijlen en andere werktuigen had aangeschaft, en een zijner wachters door beloften en goede woorden had aangezocht, wat zijne overige misdaden zeer verzwaarde. - In dit alles de bewijzen vindende voor de misdaad van oproer, zamenzwering, en gekwetste goddelijke en menschelijke Majesteit, eischt de fiskaal, dat montigny van zijne eerambten en waardigheden ontzet, en aan den lijve gestraft worde, met verbeurdverklaring zijner goederen, en alle straffen als naar regten. De Hertog van alva zond, bij een voorschrift van onderzoek, uit zijn leger bij Luik gedagteekend, dezen eisch naar den regter van het Crimineele Hof te Madrid, hem verzoekende montigny nopens de uitgedrukte feiten te ondervragen, en hem uit te noodigen een of meer gevolmagtigden aan te wijzen, om zijne verdediging voor te dragen. - Een dier regters, salazas, begaf zich diensvolgens naar het slot van Segovia, en ging daar, den 7 Febr. 1569, tot de ondervraging van den gevangene over. De tekst dezer ondervraging is onder de te Madrid uitgegeven stukken, en zou alleen reeds volstaan kunnen om montigny's onschuld ook voor hen te bewijzen, die, zich op het standpunt van het Hof te Madrid stellende, er de vooroordeelen en vreemde stellingen van aannamen. Op de veelvuldige en beuzelachtige vragen hem achtervolgens | |
[pagina 369]
| |
gedaan, en die niet anders waren dan de ontwikkeling van den eisch, antwoordde hij voortdurend met de stelligste ontkenning, zonder dat de regter immer in de gelegenheid scheen hem in het naauw te brengen en hem te verrassen of met zich-zelf in tegenspraak te brengen. Hij beweerde dat de vereenigingen, waarbij hij met de andere edelen tegenwoordig was geweest, festijnen geweest waren, en men er, wel verre van zamen te zweren tegen de oppermagt van den Koning, nimmer over Staatkunde gesproken had, dan bij toeval en altijd in welgezinden geest, dat hij voor zich nimmer deel had genomen in het verbond der edelen; hij verklaarde op de natuurlijkste en voldoendste wijze de betrekking waarin hij stond tot den connetable de montmorency, het hoofd van zijn geslacht, eene betrekking, die men voor verdacht hield, om de eenige reden dat hij daardoor, en bij dien connetable den omzegger van den bekenden Amiraal de coligny had ontmoet; hij ontkende verder ten sterksten alle gezegden, die men hem verweet tegen het gezag des Konings, tegen diens persoon, en de Katholieke Kerk. Wat het verwijt betrof van de ketterij bevorderd te hebben, viel het hem slechts al te gemakkelijk dat te weêrleggen; hij bekende wel eenigen twijfel geopenbaard te hebben, omtrent de doelmatigheid der invoering van de Inquisitie in een land, waar haar naam zoo gehaat was, maar, verre van te erkennen dat hij er godsdienstige vrijheid had willen vestigen, betuigde hij, als Christen en Katholiek, eerder zijn eigen broeder te zullen hebben aangegeven, zoo die ongeloovig geworden was; en herinnerde met ophef aan de straf, den ketters in zijn Gouvernement van Doornik opgelegd, de brandstapels daar soms voor hunne predikanten opgerigt. De kleine feiten, die men bijeengezocht had om hem van de misdaad van verdraagzaamheid te overtuigen, werden òf als geheel onwaar bewezen, òf verloren alle gewigt door de ophelderingen die hij gaf, om ze in hun werkelijken aard te leeren kennen. De aantijging van den bisschop vooral waren van zijne zijde het onderwerp van een volstandige en krachtige ontkenning; | |
[pagina 370]
| |
verre van te erkennen dat hij zijne gasten ooit tot een onderhoud zou hebben uitgelokt, waarover zich de meest angstvallige ooren zouden hebben kunnen ergeren, hield hij staande, dat hij nimmer had nagelaten om ieder tot stilzwijgen aan te manen, die dergelijke praatjes wilde houden. Toen de alcade hem gevraagd had, waarom hij geen harder woorden had doen hooren aan hen, die die onvoegzame praatjes hielden, waarom hij hen zelf niet gestraft had zoo als zij verdienden, antwoordde hij, dat het in die gesprekken nimmer de godsdienst gold, wat hij nooit geduld zoude hebben, maar algemeene opmerkingen omtrent het al te vrije leven van zekere geestelijken, en de eerzucht van sommige bisschoppen. Hij gaf eindelijk de hooge verbazing te kennen, die hem beving, van zich aldus door een geestelijke te zien aanklagen, die altijd zijne vriendschap had schijnen te zoeken. Zoodanig is de hoofdinhoud van het eerste verhoor dat montigny onderging. Zeven dagen later, den 14 Febr., verscheen hij op nieuw voor den alcade, die hem den eisch van den fiskaal deed lezen, en hem onder eede uitnoodigde te verklaren, of hij niets bij zijne eerste antwoorden had te voegen. Montigny bepaalde zich er bij, er de naauwkeurigheid van te verzekeren; waarop hem de alcade een afschrift van den eisch gaf, opdat hij zich over zeven weken daar over verantwoorden mogt bij den Hertog van alva, terwijl hij hem tevens uitnoodigde om zes of meer personen te magtigen om in zijn naam het regtsgeding te volgen, op gevaar van bij verstek gevonnisd te worden. Montigny wilde, zoo als hij van den eersten dag af gedaan had, de regtmatigheid der regtbank, waarvoor men hem stelde, betwisten; hij kon, zeide hij, den Hertog van alva niet als zijn regter beschouwen; de eenige, dien hij als zoodanig erkennen kon, was de Koning, het hoofd der Vliesorde, zelf, voor dezen wilde hij zich tegen zijne beschuldigers verantwoorden. De alcade hernam echter, dat de Hertog hierin uitdrukkelijk last had van den Koning, en hij-zelf evenzeer krachtens eene koninklijke boodschap handelde. Montigny | |
[pagina 371]
| |
bleef er op staan om in Spanje door den Koning-zelf geoordeeld te worden; hij bragt in het midden, dat hij den Hertog van alva als zijn persoonlijken vijand beschouwde. Wel inziende echter, dat het nutteloos zou wezen langer tegen een onherroepelijk besluit te strijden, stemde hij toe om volmagt te geven aan Graaf pieter van Mansfelt, even als hij ridder van het Gulden Vlies, aan den Prins van Epinoi, den Burggraaf van Gent, en zes anderen, zijne verwanten, vrienden, of dienaars, om hem in regten te vertegenwoordigen, hetzij gezamenlijk, hetzij afzonderlijk, hetzij zelfs door hen, die zij in hunne plaats daartoe zouden magtigen. Een jaar ongeveer na dit laatste verhoor, den 4 Maart 1570, werd te Brussel, door den Hertog van alva, het doodvonnis tegen den ongelukkigen gevangene uitgesproken. De Markgraaf van Bergen, drie jaar vroeger in Spanje overleden, werd even zoo ter dood veroordeeld; het doel van welke veroordeeling de aanwinst zijner verbeurdverklaarde goederen was; een overleg, waarvan zich, volgens tacitus' getuigenis, tiberius zelf eerst vrij laat leerde bedienen. Wat montigny aangaat, het door den Hertog van alva uitgesproken vonnis ‘gehoord, als het heette, te eenerzijde den Procureur-Generaal des Konings in de Nederlanden, van de andere de gevolmagtigden der beschuldigden’, verklaarde hem schuldig aan de misdaad van majesteitschennis en oproer, als medepligtige en hoofdwerktuig van het verbond en de zamenzwering des Prinsen van Oranje: als hebbende begunstigd en ondersteund de verbonden edelen in de zaak van het verzoekschrift, en ook wegens de slechte diensten, door hem beschuldigde, in Doornik bewezen, waar hem de regentes ter onderdrukking der onlusten en uitspattingen der sectarissen tegen de katholieke godsdienst gezonden had. Montigny werd, dien ten gevolge, veroordeeld tot onthoofding met den zwaarde, openbare tentoonstelling van zijn hoofd, en verbeurdverklaring zijner goederen. Een vreemde omstandigheid bij dit proces is de geheimzinnigheid, waarin alva dit vonnis wist te hullen; | |
[pagina 372]
| |
hij vond middel om het voor de leden van den Raad geheim te houden. Zie hier wat hij deed: hij vroeg hunne schriftelijke en onderteekende meening omtrent montigny's schuld, zonder hen te waarschuwen dat het dezes regtspraak gold. De meerderheid tot die schuldigverklaring en de lijfsverbeuring besloten hebbende, deed hij het vonnis dien ten gevolge opmaken, en het door zijn geheimschrijver in eene zamenkomst voorlezen, tot welke hij slechts twee der regters, met een onbepaald vertrouwen door hem bedeeld, geroepen had. Hij zond het vervolgens aan den Koning, te gelijk met de tegen den Markgraaf van Bergen uitgesproken veroordeeling, en begeleid van een brief, waarin hij met zelfvoldoening den listigen aanleg ontvouwde, dien hij gemeend had te moeten te baat nemen. ‘Ik wilde niet,’ zoo schrijft hij, ‘dat de veroordeeling van montigny aan iemand anders bekend was, totdat ik ingelicht zou zijn omtrent de bedoelingen en inzigten Uwer Majesteit. Zoo deze strekken om haar ten uitvoer te doen leggen, voeg ik hierbij het oorspronkelijke stuk met een vraagschrift, om het den veroordeelde te doen bekend maken. Daar Uwe Majesteit de doodstraf waarschijnlijk in Spanje zal willen laten voltrekken, omdat dit hier te lande moeielijk gaan zou, zal zij haar koninklijken lastbrief ter hand stellen aan wie haar goed zal dunken, opdat de daarmeê verwaardigde kennis neme van het vraagschrift en er gevolg aan geve.’ Deze brief draagt de dagteekening van den 18 Maart. Toen zij filips gewerd, reisde hij in Andaluzië. Hij antwoordde eerst den 30 Junij, na zijne terugkomst in Castilië; dat antwoord luidde als volgt: ‘Ik keur de voorzorg goed door u ter geheimhouding der zaak genomen, totdat ik u mijne bedoeling kon doen kennen. Want inderdaad, hoewel de misdaad zoo duidelijk bewezen is, dat er, met opzigt tot het regt, geen oogenblik omtrent de ten uitvoer legging behoefde geaarseld te worden, hebben de drukten mijner reis en eenige consideratiën, die zich aan mijn geest opdeden, mij gedreven, die voltrekking uit te stellen tot mijne | |
[pagina 373]
| |
aankomst alhier, en ook heden heb ik geen vast besluit, omtrent tijd en wijze waarop, genomen. Het is dus van belang in de Nederlanden nog niets bekend te maken, voor ik u daartoe last geef;... maar wat de zaak van bergen aangaat, staat er niets in den weg haar zoo spoedig mogelijk te eindigen; - draag tevens zorg mij de lijst zijner goederen te geven, die thans mijne domeinen vergrooten zullen.’ Vóór wij van deze vreemdsoortige briefwisseling verder kennis nemen, moet ik doen opmerken, dat de brieven van filips niet slechts de algemeene uitdrukking zijner denkbeelden zijn, door zijne ministers op schrift gebragt en van hem blootelijk onderteekend; zijne brieven werden allen volgens de aanteekeningen, door zijne hand bij den brief des Hertogs van alva gevoegd, opgemaakt; het ontwerp werd hem vervolgens, vóór de afzending, ter hand gesteld, en hij maakte daar dikwerf nog veranderingen in. Het is dus steeds filips die spreekt, en, tot in de minste bijzonderheden van dit regtsgeding, onmiddellijk handelt; op hem rust dus ook alle verantwoording. Een later brief dan de straks in uittreksel medegedeelde, doet ons zien welke de consideratiën waren, die den Vorst beletten terstond de voltrekking van het vonnis te gelasten. Filips vreesde, dat de bekendmaking van montigny's lijfstraf in de Nederlanden eene beroering deed herleven, die men voorshands onderdrukt waande, en dat zij zelfs in de naburige landen een nadeeligen indruk zoude maken. Ieder ander Vorst had daaruit het gevolg getrokken, dat dit aanleiding tot gratie geven moest; maar filips besloot er uit, dat men het vonnis met zoo weinig opschudding en zoo geheim mogelijk voltrekken moest; zoo luiden zijne eigene woorden. De volgende bijzonderheden zijn getrokken uit een vertrouwelijk relaas, op bevel des Konings, aan alva gezonden en aan een der Koninklijke brieven gehecht. Daaruit blijkt ons tevens, dat er werkelijk raad gehouden werd om middelen te beramen, waardoor men het aangegeven doel het best bereiken kon. | |
[pagina 374]
| |
‘Allen waren het geheel eens, dat het niet verstandig ware op nieuw bloed te storten, of aanleiding te geven tot pijnlijke en smartelijke aandoeningen, die, als men opmerkte, niet slechts de verwanten en vrienden van montigny, maar ook al de ingezetenen der Nederlanden getroffen zouden hebben, wier misnoegen en gemor des te grooter zou geweest zijn, als men, daar de schuldige zich in Spanje bevond, niet nagelaten zou hebben te beweren, dat alles bij afspraak gegaan was, en hij opgeofferd was zonder geregtelijke verdediging. De meerderheid was dus van oordeel, dat het beste was hem vergiftigde spijs of drank toe te dienen, die hem allengs zou doen sterven, zoodat hij tevens gedurende zijne ziekte nog den tijd had, de belangen zijner ziel te behartigen; maar Z.M. oordeelde, dat men, door dezen weg in te slaan, geen regtvaardige handeling plegen zoude, en dat het dus beter ware hem in de gevangenis zelf de straf van den strop (door verworging) te doen ondergaan, en dat wel op genoegzaam geheime manier, om er niemand ooit kennis van te doen dragen, en iedereen te doen gelooven, dat hij zijn natuurlijken dood gestorven was. De zaak aldus besloten zijnde, alsmede, dat het huwelijk Zijner M. te Segovia zou plaats grijpen, beval Zijne Majesteit om gezegden montigny van het slot dier stad naar dat van Simancas te vervoeren.’ Zoo, en nog naïver zelfs, luidt woordelijk het verhaal, aan alva gezonden. Ik twijfel of de geschiedenis van eenig beschaafd bestuur iets behelst, dat met deze gruwelijke beraadslaging, die met zulk een koelbloedigheid verteld wordt, vergeleken kan worden. De wettelijke naauwgezetheid, die filips belette in eene vergiftiging toe te stemmen, is vooral een treffende karaktertrek. De bijtendste hoon had niets beters kunnen verzinnen. Ten gevolge dezer beraadslaging werd nu de Gouverneur van het slot te Simancas, Don eugenio de peralta, een verstandig man, zegt het verhaal, aan wien men eene dergelijke zaak kon toevertrouwen, en die toen te | |
[pagina 375]
| |
Madrid was, op den 17 Aug. een bevelschrift ter hand gesteld, om zich naar Segovië te begeven, zich den gevangene te doen uitleveren, en hem naar Simancas te brengen om hem daar wèl te bewaken. Dit bevel werd met eene stipte naauwgezetheid ten uitvoer gelegd. Montigny werd per as naar de gevangenis vervoerd, waaruit hij nimmer geraken zou, onder geleide van twee geregtsdienaars en vier haakschutters. Peralta had hem, om hem te zekerder te bewaken, in boeien gesloten. Het relaas voegt er bij, dat de Koning er de order niet toe gegeven had, daar het niet noodig was; ‘maar die omstandigheid kwam niet te onpas bij het doel dat men voor oogen had, daar de kwelling er montigny door veroorzaakt, hem ziek maakte.’ Het vervolg der geschiedenis zal de treurige strekking van dit berigt nog meer doen uitkomen. Er verliepen nog verscheiden weken vóór filips begreep dit verschrikkelijke spel te moeten eindigen. Ongetwijfeld had dat uitstel ten doel om den argwaan te voorkomen, waartoe al te veel overhaasting ligt had kunnen aanleiding geven. Onderwijl was montigny, dien men sedert zijne komst te Simancas met meer zorg behandeld had, er toe gekomen om zich met de hoop te voeden, dat filips, toen gereed om zijn vierde huwelijk aan te gaan, daaraan eene handeling van genade wilde verbinden, en hem bij die gelegenheid in vrijheid stellen. Den 1en October kwam er eindelijk een Koninklijke brief, van het Escuriaal gedagteekend, te Simancas aan, die den Gouverneur gelastte, den veroordeelde terstond ter beschikking van Don alonzo de arellano te stellen, alcade ter audientie van Valladolid, en afgevaardigd, om het vonnis ten uitvoer te leggen. Instructiën, van dienzelfden dag geteekend, schreven dien Magistraat, in de kleinste bijzonderheden, den gang voor, dien de zaak moest hebben. Die instructiën droegen de handteekening van Doctor velasco, een der leden van den raad des Konings. Zij luidden als volgt: ‘Hoewel, krachtens den inhoud van het vonnis de vol- | |
[pagina 376]
| |
trekking in het openbaar zou moeten plaats hebben, heeft Zijne Majesteit echter, bewogen door juiste consideratiën, begeerd, en begeert als nog, dat zij in het geheim en binnen het kasteel plaats grijpe. Zij wenscht, dat men op geenerlei wijze wete dat floris van Montmorency door lijfstraffelijke handeling gestorven is, maar dat men geloove dat hij zijn natuurlijken dood is overleden, en dat men het aldus zegge en openbaar make... Daartoe is het noodig, dat men van deze zaak niemand verwittige en er niemand bij doe werkzaam zijn, dan hen, die volstrekt noodzakelijk zijn, en dat men hun bevele alles ten strengste geheim te houden....... De licenciaat Don alonzo zal dus ten spoedigste van hier gaan, en zich onmiddellijk naar Valladolid kunnen begeven, daarvan kennis gevende aan Don eugenio de peralta, opdat hij zich ter plaatse genoemd El-Abrojo vinde, waar de gezegde Don alonso overreizen zal, om er zich met hem te beraden..... over alles wat er te doen is: de wijze waarop, de tijd, en alle andere dingen, die de gezegde strafoefening moeten voorafgaan, begeleiden en volgen; ten einde aldus het doel te bereiken, dat zich Zijne Majesteit voorstelt, dàt, van alles geheim te houden. Aldus alles met gezegden Don eugenio geregeld hebbende, zal hij naar Valladolid gaan, waar hij zich in het bezit van zijn post gesteld hebbende, zijne boodschap aan den voorzitter ter audientie zal mededeelen, aan wien afzonderlijk geschreven wordt, om hem, zoo noodig, bij te staan, vooral met betrekking den geestelijke, en de andere personen, wier bijzijn volstrektelijk vereischt wordt. Wat de tijd en het uur aangaat, waarop zich gezegde Don alonso naar het slot van Simancas zal begeven, en wat de strafoefening betreft en de wijze waarop daarbij zal worden te werk gegaan, zullen gezegde Don alonso en Don eugenio kunnen overeenkomen omtrent datgene wat het doelmatigst zijn zal voor de geheimhouding. Het denkbeeld, dat zich hier voordoet, is, dat het het | |
[pagina 377]
| |
best zou zijn, zoo hij van Valladolid, den dag vóór een feestdag vertrok, en wel des avonds, om met het vallen van den nacht te Simancas aan te komen, met zich voerende niemand dan een vertrouwd schrijver en den persoon, van wien men zich ter voltrekking van het vonnis zal moeten bedienen, met zoo weinig bedienden mogelijk, en dat Don eugenio, vóór dat tijdstip, de plaats bereid houde, waar zij in het fort moeten komen, en dát deel van het fort, waar zij zich moeten ophouden, opdat alles geheim blijve. Dadelijk na hunne aankomst zullen zij in de kamer treden, waar zich gezegde floris van Montmorency bevinden zal; waar men hem, in tegenwoordigheid van Don eugenio en een of twee vertrouwde personen, en van den schrijver, dien men zal medebrengen, het vonnis zal bekend maken, met het vraagschrift, den hier diensvolgens gedanen eisch van den fiskaal met de ontvangst van dien eisch; waarvan procesverbaal opgemaakt zijnde en alle beschikking genomen, om gezegden floris van Montmorency te beletten op eenigerlei wijs de hand aan zich-zelven te slaan, zullen gezegde Don alonso en Don eugenio, na hem bemoedigd, vertroost, en opgewekt te hebben met alle goede woorden, die zij kunnen vinden, hem met den of de geestelijken laten, die hem moeten bijstaan, zoo als aanstonds gezegd zal worden. Dien nacht en den geheelen volgenden feestdag, tot middernacht toe, zal men de strafoefening kunnen uitstellen, opdat gezegde floris van Montmorency den meest mogelijken tijd hebbe om te biechten en het avondmaal te ontvangen, zoo dat noodig geoordeeld wordt, om zich te bekeeren, en in dit opzigt het uiterst mogelijke te doen; op een zoo gewigtig punt is het noodig dat er niets verzuimd en hem alle gemak gegeven worde. Te middernacht of een paar uur daarna, al nadat dit het voegzaamst geoordeeld zal worden, opdat de licenciaat nog vóór den dag, te zijnent, te Valladolid, terug zij, zal men tot de ten uitvoerlegging van het vonnis | |
[pagina 378]
| |
kunnen overgaan, in tegenwoordigheid van den of de geestelijken, die hem moeten helpen om wèl te sterven, van gezegden Don eugenio de peralta, den schrijver, den persoon, die het voltrekken moet, en, zoo men het noodzakelijk en voegzaam acht, van een of twee vertrouwde personen, wier bijstand noodig mogt worden geoordeeld; men moet vooral zorg dragen, dat de voltrekking op zoodanige wijze plaats grijpe, dat zoo veel mogelijk zij, die het lijk moeten begraven, niet tot het getal der getuigen van den dood behoord hebbende - zoo men, om te beter te veinzen, meent er andere personen bij te moeten gebruiken - niet bemerken, dat de dood gewelddadig is geweest. Wat den geestelijke betreft, die in deze zaak zal moeten deel nemen, in het belang van de ziel des veroordeelden, is het noodig, dat hij een geleerd en beraden man is, en dat men hem doe kennis dragen van het vermoeden, dat er bestaat, tegen gezegden floris van Montmorency, op het punt des geloofs; opdat hij, ten gevolge dier kennisgeving, zich beijvere hem te ondervragen, te verlichten, en hem te doen terugkomen van de dwalingen en verkeerde meeningen, waarin hij geweest mag hebben of nog zij; dat alles met het beleid en de goede zorg, die hij in acht zal weten te nemen; de gezegde geestelijke zal hem de biecht afnemen en zien, of hij hem het heilig avondmaal geven kan. Het schijnt noodig, dien geestelijke te nemen uit de stad Valladolid, en men zou daartoe kunnen kiezen broeder ferdinand del castillo, van het Sint pauls-Collegie, of een ander van die hoedanigheid, van dezelfde orde, of de orde van Sint franciscus, naar willekeur van den voorzitter der Cancellarij..... die hem zal doen roepen en die zaak ten zeerste aanbevelen, zoowel met betrekking tot de zorg voor de ziel van den veroordeelde te dragen, als van de geheimhouding. Ingeval gezegde floris van Montmorency een testament zou willen maken, mag men dat niet toestaan, daar alle zijne goederen verbeurd zijn verklaard...... | |
[pagina 379]
| |
zoodat hij niet kan testéren en niets heeft om te testéren. Zoo hij echter eenige schulden of andere geldelijke verpligtingen wilde aanwijzen, kan men hem daartoe magtigen, mits er in die alle geene melding gemaakt worde van de strafoefening die welhaast zal plaats grijpen, en dat hij er zich bij uitdrukke als een zieke, die aan zijne ziekte meent te zullen sterven; men zal hem evenmin veroorloven brieven te schrijven of eenig geschrift te vervaardigen, tenzij op dezelfde voorwaarde. Het vonnis eenmaal voltrokken en de dood bekend geworden zijnde, met alle die maatregelen van voorzorg, die boven zijn aanbevolen, opdat men niet wete dat hij in regten heeft plaats gehad, zal men zich met de begrafenis bezig houden, die openlijk geschieden moet, met tamelijke plegtigheid en in de orde en de vorm bij personen van den stand des veroordeelden gewoon.... met hoogmis, vigiliën, en andere dergelijke in voegzaam aantal...... ook zal het niet ongepast zijn, zijnen bedienden rouwkleêren te geven, te meer daar zij klein in aantal zijn.’ Zou men, bij het lezen dezer instructiën, aan een Magistraat gegeven ter voltrekking van een regtsvonnis, meenen, dat men het plan eener zamenzwering, of veeleer dat van een muichelmoord voor zich had? Welk een vreemd mengsel van de koelbloedige wreedheid, die er de hoofdbeschikkingen van heeft voorgeschreven, met die aanhoudende, levendige, vurige, ik had bijna gezegd liefderijke zorg voor het zieleheil des gevonnisden! - Is dat huichelarij? - Ik geloof van neen. Het is enkel een nieuw en sprekend voorbeeld van de monsterachtige, verachtelijke gevolgen, waartoe de mensch zich laat medeslepen, wanneer hij, door de dweepzucht verblind en door zijne driften vervoerd, in zijne ziel het goddelijke licht der rede en die beginselen van menschelijkheid uitdooft, die de eerste grondslag, de zekerste bron der zedelijkheid zijn. De bevelen van filips werden stiptelijk uitgevoerd. De alcade, Don alonso de arellano, zich naar Valladolid | |
[pagina 380]
| |
begevende, ontmoette onderweg, op de aangeduide plaats, den slotvoogd van Simancas; en bij die geheimzinnige zamenkomst legden beide agenten de laatste hand aan het plan hun door den Koning ontworpen. Om de strafoefening zoo geheim te kunnen houden, als het bevolen was, moest montigny afgezonderd en naauwer bewaakt worden; maar daar die strenge maatregelen zelfs argwaan konden geven, was het van belang ze door de eene of andere hepaalde beweegreden te verklaren. Men nam daarom tot een zeer vreemde streek zijne toevlugt. Een in slecht Latijn geschreven briefje, dat op verstandhouding des gevangenen met personen buiten het fort scheen te wijzen, werd voor de deur der kamer van montigny geworpen. Een der officieren van het fort liet niet na het te vinden en bragt het aan zijn chef. Men gaf tevens voor, dat eenige als monniken verkleede mannen nabij het fort waren gezien geworden, die den toegang schenen te verkennen om tot de ontvlugting mede te kunnen werken. Montigny mogt zijne geheele onkunde van al die ware of valsche feiten betuigen, de slotvoogd gaf geen gehoor aan zijne ontkenning, en zich uiterst getroffen veinzende door zulk eene beantwoording zijnes vertrouwens en zijner goede diensten aan den gevangene bewezen, verklaarde hij, dat, van dit oogenblik af, de zorg voor zijne eigene verantwoordelijkheid ieder andere overweging bij hem zou verdringen. Montigny's bedienden, die tot dus ver in zijne dienst hadden kunnen blijven, werden hem nu, onder het voorwendsel van verdenking aan medepligtigheid in zijne plannen, ontnomen, en hij-zelf in een verwijderde kamer gesloten, terwijl hem tevens de vrijheid ontnomen werd om zich door geheel het kasteel te bewegen. Hij was over deze verandering zeer getroffen, zóó zelfs, dat zijne gezondheid er min of meer door leed; van deze omstandigheid maakte men gebruik. De arts van Simancas, dien men wel in het geheim moest nemen, werd op het fort ontboden. Men droeg zorg hem er dagelijks meer dan eens te doen terugkomen, als | |
[pagina 381]
| |
ware de toestand van den zieke ernstig genoeg om die vele bezoeken noodig te maken. De doctor schreef telkens dranken en geneesmiddelen, die bij slepende koortsen plegen gebruikt te worden, voor en deed die openlijk op het fort brengen; en wanneer hij in de stad terug kwam, verzuimde hij niet iedereen te vertellen, dat montigny, naar alle waarschijnlijkheid, binnen een week aan die hevige koortsen bezwijken zou. Toen de toebereidselen geheel gereed waren, trad de alcade, die zich reeds heimelijk met een schrijver en beul op het kasteel vervoegd had, op Zaturdag 14 October, tusschen 9 en 10 uur 's avonds, de kamer binnen, waar de gevangene te bed lag. De schrijver gaf hem daarop kennis van het door alva tegen hem uitgesproken vonnis, waarna de alcade hem verklaarde, dat de Koning, hoewel van de regtvaardigheid van dat vonnis overtuigd, zijn hoogen rang in aanmerking nemende en hem genade willende bewijzen, goed geoordeeld had om de straf te verzachten, door te bevelen, dat de voltrekking niet in het openbaar, maar heimelijk zou plaats grijpen, zoodat zijn eer niet bevlekt, en men gelooven kon, dat hij aan eene ziekte overleden was. Montigny, op alles behalve zulk eene ontknooping verdacht, werd, bij het vernemen dier tijding, vrij heftig aangedaan. Ondertusschen betuigde hij, zoo men het reeds aangehaald relaas gelooven mag, eene levendige dankbaarheid voor de gewaande verzachting hem als eene gunst voorgehouden; zelfs deed hij der billijkheid zijner regters hulde, verklarende, dat zij door zijne vijanden misleid waren. Daar hij vervolgens om een priester vroeg, werd hem ferdinand del castillo gebragt, dien men van Valladolid had ontboden, en daarop met hem alleen liet. Hij besteedde voorts den geheelen Zondagnacht met den Zondag en het begin van den volgenden nacht om zich tot den dood voor te bereiden. Eindelijk Maandags, ten twee ure in den ochtend, nadat hij zich, luidens het verhaal, zoo lang hij wilde Gode bevolen had, deed de beul, in het bijzijn van den alcade, den schrijver, en de andere tot het geheim toegelaten personen, zijn | |
[pagina 382]
| |
pligt. Terstond daarop vertrokken alcade, schrijver, en beul weder naar Valladolid, waar zij vóór den opgang der zon aankwamen. Men had den beiden laatsten gezegd, dat zij met den dood zouden gestraft worden, zoo er iets van het gebeurde door hen uitlekte. Luidt dat niet geheel als het verhaal van een sluipmoord in de duisternis bedreven, door booswichten, die zoo haastig mogelijk van elkander scheiden, vóór de dag hun misdaad aan het licht kan brengen, en die zich daarbij door eeden en bedreigingen tot geheimhouding verpligten? Komen er niet regter en beul bijna als medepligtigen voor, door de verantwoordelijkheid van een gevaarlijk geheim vereenigd? Het aangevoerde verhaal geeft ons over montigny's laatste oogenblikken slechts onvolledige berigten; men vindt er uitgebreider in een ander stuk, een brief aan Doctor velasco, die de instructiën voor den alcade geteekend had, door den monnik geschreven, die den veroordeelde de godsdienstige hulp had verleend. Ziet hier wat hij schrijft: ‘De zaak heeft heden, Maandagochtend ten 2 ure, haar einde genomen..... Zaturdag, omtrent 10 ure in den avond, is het vonnis aan den veroordeelde bekend gemaakt, die er volstrekt niet op bedacht was, daar hij op de komst der Koningin rekende en op zijne onschuld vertrouwde; ook heeft hij op het eerste oogenblik van eene ontroering doen blijken, die zelfs allengs scheen toe te nemen..... Ik heb mijn dienst begonnen en hij hoorde mij met veel kalmte, bedaardheid, en gednld, zoowel van toon als houding, aan, en is zich daarin geheel gelijk gebleven. Hij beklaagde zich zeer over Don eugenio, den slotvoogd, die hem, gedurende eenige dagen zoo veel naauwer bewaakt had; maar toen hij vernam, dat deze alleen op hoog bevel aldus gehandeld had, toonde hij zich voldaan. Men heeft zich beijverd hem in den pijnlijken toestand, waarin hij verkeerde, zoo veel mogelijk verzachting te verschaffen; en hij heeft zich eindelijk zoeken te overtuigen, dat Zijne Majesteit, door de zaak op deze wijze te behandelen, hem genade bewees. | |
[pagina 383]
| |
Ik heb van dat oogenblik af tot Zondagsmorgens ten twee ure toe, al den tijd besteed, om mij van zijne stemming met opzigt tot het heilig geloof te vergewissen en ben daarover voldaan, zeer voldaan geweest. Hij heeft eene schriftelijke memorie opgesteld, die ik bij dezen brief voeg, en die mede strekken moet om mij van de commissiën, mij door hem opgedragen, te ontlasten, zoo Zijne Majesteit mij daartoe de vergunning wel wil leenen. Daar ik mij innig verbonden gevoelde, om openlijk voldoening te geven nopens de hatelijke vermoedens, te zijnen opzigte met betrekking tot de godsdienst gekoesterd, heeft hij mij eene verklaring ter hand gesteld met eene geloofsbelijdenis, die u tevens hierbij geworden zal, en die ik niet gewild heb, dat met een andere dan zijne hand geschreven werd, omdat, zoo Zijne Majesteit misschien mogt noodig oordeelen, die te eenigen tijde te doen openbaar maken, men niet zal kunnen zeggen, dat hij die in zijne ziekte geteekend heeft zonder haar gelezen te hebben, of misschien zelfs te weten wat zij inhield. Wat de memorie, waarvan ik daar aanstonds sprak, aangaat, zij is geschreven in den trant van iemand, die een aalmoes vraagt. Hij heeft uit zich zelf de opmerking gemaakt, dat hij, onder den dwang van het vonnis dat hem trof, over geen penning beschikken mogt, maar men heeft gemeend hem de beschikkingen, die gij zult zien, te mogen doen maken, omdat zij geene betrekking schenen te hebben op dingen van zulk een aard, dat een zoo ongelukkig mensch ze van zijn Katholieken Koning niet zou mogen verkrijgen. Hij begeert, dat zijne kleederen, linnen, bed, en andere dergelijke, aan zijne dienstboden gegeven worden; wat zijn zilver aangaat, waarvan hij evenzeer melding maakt, dit is zoo luttel, dat het naauw den edelman uit het jammerlijkst dorp van de Campos zou voegen. De overige beschikkingen, die kleine verpligtingen en bekende schulden betreffen, beloopen ook zeer weinig..... Gij hebt mij geschikt geacht om tot bijstand des hulpbehoevenden te strekken; wij hopen dan, dat gij ons de gunst | |
[pagina 384]
| |
zult bewijzen aan Zijne Majesteit de deernis te herinneren, die de natuur ons omtrent de dooden afvergt, wanneer er geene bekende redenen bestaan om ook op dit punt een streng voorbeeld te geven. Tot dusver is er diepe stilte omtrent het gebeurde. Het eenige wat men verneemt is een strenge blaam op Don eugenio's wreedheid, die, door zijn hardvochtige behandeling, het einde heet verhaast te hebben van een bestaan, dat buitendien aan een zijden draad hing....... Wat het hoofdpunt aangaat, heeft de veroordeelde zich zoo wèl gedragen, dat wij hem allen mogen benijden. Hij is gister om zeven uur begonnen te biechten; om tien ure heb ik de mis voor hem bediend, en hem het heilig avondmaal uitgereikt. Onder beide die handelingen heeft hij al die verzekeringen van een Katholiek en Christelijk geloof gegeven, die ik voor mij-zelven zou kunnen verlangen. Het overige gedeelte van den dag en geheel de nacht is in gebeden en boetedoening doorgebragt, en met het lezen van zekere stukken uit luïs van grenada, aan wien hij zich gedurende zijn gevangenhouding sterk gehecht had. Van uur tot uur zag men zijn geduld, zijn gelatenheid, en zijne berusting in den wil van God en den Koning toenemen. Hij heeft steeds erkend, dat zijne veroordeeling regtvaardig was; maar tevens zijne onschuld in alles, wat de beschuldiging met betrekking tot den Prins van Oranje en den opstand betrof, volgehouden, zeggende tevens, dat hij nimmer van God vergiffenis erlangen wilde, zoo hij tegen zijn Vorst schuldig was, maar dat hij vijanden had, die zich, bij zijne afwezigheid, zonder hinder, op hem hadden kunnen wreken; en hij heeft dat alles zonder wrevel en eenig blijk van ongeduld gesproken, als gold het dingen een derden belangende, terwijl hij, vol moed en met al het voorkomen van een voorbestemd Christen, aan iedereen vergiffenis schonk. Hij heeft mij een kleine, zeer fijne gouden ketting, waaraan een gouden ring hangt, zijn zegelring, en een ander met een turkoois, toevertrouwd, zegelring en ketting om aan zijne echtgenoote te zen- | |
[pagina 385]
| |
den, en den anderen ring voor zijne schoonmoeder, daar zij hem die kleinoodiën in de eerste tijden van zijn huwelijk geschonken hadden. Ook heeft hij mij bevolen aan zijne vrouw te schrijven, hoe het Gode behaagd had hem uit deze wereld weg te nemen, op een tijd, waarin hij de vrijheid niet kon hebben haar te dienen en te eeren, en dat hij haar dat kleinood toezond omdat hij het altijd gedragen had, en tot zijn aandenken; dat hij haar smeekte zich het bloed te herinneren waaruit zij sproot, even Katholiek te zijn, als hare voorouders, en zich niet tot de nieuwe meeningen en secten te laten medeslepen, die Keizer karel V, onze Heer, bij de wet verboden heeft; maar in het geloof te blijven door de Roomsche Kerk geleerd, zoo als ook om altijd aan den dienst des Konings getrouw te zijn, als hij dat van haar en hare moeder verwacht. Al die voorwerpen zijn onder mijne handen om er over te beschikken als Zijne Majesteit zal willen, en ik van u hoop té vernemen; en in geval gene mij vergunnen mogt te schrijven, verzoek ik u mij een model van brief te doen toekomen, opdat de bedoelingen van Zijne Majesteit geheel vervuld worden, en ik mij van de verpligting kwijte mij door dezen man opgelegd. Deze brief is langer dan ik eerst gewild had, vreezende, als ik doe, u te zullen vermoeien, doch gij moet niet mij daarin beschuldigen, maar u-zelven, die gewild hebt dat ik getuige was van dat droevig tooneel.’ Zoo luidt het verslag van den monnik. Het lezende zal men verklaarbaar vinden, dat wij het in zijn geheel meêdeelden. In zijne argelooze en ongekunstelde voorstelling, draagt het een geheel ander karakter dan alle de overige stukken, die wij tot dusver onder de oogen hebben gehad; het is het eenigste waarin het gevoel van menschelijkheid niet door de vooroordeelen des tijds schijnt heneveld te zijn. Blijkbaar in de gevangenis gekomen, in de meening er een oproerling en ongeloovige te zullen vinden, verwondert zich de goede geestelijke over de voorbeeldige vroomheid, de onwraakbare | |
[pagina 386]
| |
regtzinnigheid van zijn boeteling; en hij voelt zich gelukkig er getuigenis van te geven. Zijn ijver voor het eeuwig heil des veroordeelden is zeker niet minder groot dan die van hen, die hem tot den ongelukkige hebben gezonden, maar deze hoofdzorg neemt niet zoo geheel zijne aandacht in, dat hij ongevoelig zou zijn voor het tijdelijk lijden van montigny en niet zou trachten dit te leenigen. Men ziet met een innig genoegen, in de 16de eeuw, in het land der Inquisitie, een monnik deze meêwarigheid met een ongelukkige toonen, dien meêdoogenlooze Staatslieden volstrektelijk in de verdenking van ketterij wilden brengen, en dien zij veroordeeld hadden, als schuldig aan de begunstiging der ketters. De Christelijke liefde, zich openbarende door de nevelen der wreedste dweepzucht heen, verzacht min of meer de tinten van dit verschrikkelijk tafereel, en verkwikt de ziel door zoo veel jammers vermoeid. In het diepe mededoogen, door het lot van montigny ingeboezemd, gevoelt zij eenige vertroosting in het denkbeeld, dat hij de smart van zijn doodstrijd in een zoo teeder en meêwarig hart heeft kunnen uitstorten. De moord was volbragt, er bleef dus het spoor slechts van weg te nemen. Wij hebben gezien met welke middelen men beproefd had zich van het stilzwijgen der noodzakelijke getuigen te verzekeren. Naar eene kerkelijke gewoonte dier tijden werd het lijk in het kleed van een Franciscaner monnik gehuld, welks aard namelijk het geschiktste was om de teekenen der verworging te verbergen. Daarop kondigde men openlijk den dood van montigny aan, en ging tot de lijkplegtigheden over. De Gouverneur, Don eugenio, schreef ten slotte aan den Koning, onder dagteekening van 10 en 17 October, twee brieven, welker hoofdinhoud, en misschien zelfs hunne uitdrukkingen, hem van Madrid uit waren voorgeschreven, en die in zeker opzigt het dagboek der laatste oogenblikken van den gevangene zijn, volgens de officiële voorstelling ingerigt, dat is in de logenachtige veronderstelling, dat hij aan eene uit de verveling zijner lange gevangenschap ontstane ziekte, en uit het verdriet | |
[pagina 387]
| |
over het mislukken zijner poging tot ontvlugten, gestorven was. Deze brieven werden den Hertog van alva tevens met het waarachtige verhaal toegezonden. De vertrouwelijke brief des Konings, waaraan deze verschillende stukken gehecht zijn, en die de dagteekening van 3 November draagt, bevat de volgende zinsneden: ‘de zaak is zoo wèl gelukt, dat tot nog toe iedereen gelooft dat montigny aan eene ziekte is overleden. Men moet dit ook in de Nederlanden te kennen geven door, als ongedwongen en in vertrouwen, de beide brieven van Don eugenio de peralta te laten lezen.... Indien montigny gestorven is in zulke Christelijke gevoelens, als waarvan hij uiterlijk heeft doen blijken, dan mag men gelooven, dat God zich over zijne ziel erbarmd zal hebben.’ De steller van den Koninklijken brief had gemeend eene bepaling bij die liefderijke hoop te moeten voegen: ‘van de andere zijde,’ had hij gezegd, ‘zien wij, hoe in onze dagen de Booze de gewoonte heeft den ketters zulk een vertrouwen in te boezemen, dat, zoo deze man dit werkelijk was, de moed hem wel niet ontbroken kan hebben.’ Deze opmerking van een minder hoog gesteld ijveraar kwam filips II minder gepast voor. Zij is daarom door zijne hand, op het ontwerp, dat hem, volgens gewoonte, vóór de afzending werd voorgelegd, geschrapt, en om die bekorting te verklaren, schreef hij deze bondige aanteekening op den kant: ‘Wisch dit uit; de dooden moet men altijd gunstig beoordeelen.’ - De brief eindigt met de volgende zinsnede, die in weinig woorden, als geheel het denkbeeld van het proces hervat: ‘Gij moet thans de zaak van montigny, als ware hij zijn natuurlijken dood gestorven, even als vroeger die van bergen, doen oordeelen. Op die wijze zal, mijns inziens, het doel bereikt worden, dat men zich voorstelde, daar aldus regt gedaan is, en alle gerucht en noodlottig gevolg van eene openbare teregtstelling vermeden wordt.’ Men zal zich herinneren, dat zulke vonnissen na den dood de verbeurdverklaring der goederen ten doel hadden. | |
[pagina 388]
| |
Wat het meest in dit geheele verhaal moet treffen, is niet de onregtvaardigheid juist van het vonnis tegen montigny uitgesproken; de geschiedenis van bijna alle landen en tijden geeft maar al te veel voorbeelden van onschuldigen, die den Staatsdriften, onder nog minder bepaald voorwendsel, ten offer zijn gevallen; maar altijd heeft men die driften, waarbij men, in plaats van tot een eenvoudigen moord over te gaan, regtsvorm voorwendde, de hulpbronnen der sophisten, om het algemeen te bedriegen, zien uitputten; misschien ook om zichzelf te begoochelen, en dit wel, door zich of achter de noodzakelijkheid van een voorbeeld te verschuilen, òf door den onweêrstaanbaren aandrang van de verontwaardigde algemeene meening tegen den gewaanden misdadiger als drangrede aan te voeren. Maar in de zaak van montigny komt niets dergelijks voor; niet alleen dat filips II en zijne raadslieden niet beweren, dat de straf des veroordeelden een noodzakelijk of nuttig voorbeeld zijn zal, maar zij herhalen het daarenboven telkenmale, dat men haar geheim moet houden, om de Nederlanden niet op nieuw in opschudding te brengen; niet alleen dat zij zich zelf niet voordoen, als wijkende voor den drang der volksopgewondenheid, maar zij erkennen zelfs, dat de dood van montigny algemeen leed zal doen. Daar het van den anderen kant niet schijnt, dat filips eenige beweegrede van persoonlijke wraak had, kan men zich naauwelijks verklaren, welke de reden zijner wreede handeling was, die, naar het schijnen moet, alle belangen kwetste, zonder er één voldoening te geven. Wil men niet gelooven, dat hij alleen met het doel handelde om door de verbeurdverklaring zijne schatkist te verrijken, dan moet men aannemen, dat hij, in zijn jammerlijk en stroef karakter, gewoon om de volstrektste koningsmagt als een uitvloeisel der Goddelijke te beschouwen, zich geroepen voelde om meêdoogenloos de minste poging tot weêrstand tegen die magt te straffen, en daarin een heilige pligt te zien. Zulk eene meening, hoe beklagenswaardig ook, kan dan echter altijd nog een zekere zedelijke verheffing in zich sluiten; maar wat filips | |
[pagina 389]
| |
daarbij kenmerkt, wat hem, in deze omstandigheid, op gelijke lijn plaatst met de meest gewone misdadigers, is de aard der middelen, die hij daarbij in het werk stelt, zonder er in het minst de laagheid van te vermoeden. Niemand vóór of nà hem, die uitgedacht heeft om aan de voltrekking van een regtsvonnis den vorm van een muichelmoord te geven, met behulp van een lange reeks van leugens, treken, en valsche stukken, ten uitvoer gebragt. Nooit heeft, in spijt der valsche waardigheid, waarin filips gewoon was zich te hullen, om al de ellende zijner zedelijke natuur te bedekken, de misdaad zoo zeer het kenmerk van alle schijnbare grootheid uitgewischt, dat zij soms in de spheer der hoogere magtsbetrekkingen nog bewaart, en dat maar al te vaak geschikt is, om de gemoederen, die slechts met een oppervlakkig gevoel van goed en kwaad bedeeld zijn, te bedriegen. De hoop door filips gevoed, dat het publiek zich van montigny's natuurlijken dood zou overtuigd houden, werd door de uitkomst niet vervuld. In de Nederlanden twijfelde bijna niemand aan zijn gewelddadig einde, en hoewel men, tot op den laatsten tijd, altijd onzeker bleef, op welke wijze hij dat einde gevonden had, de hoofdzaak, de moord zelf, werd weldra, zelfs in Spanje, voor zeker gehouden. |
|