te werpen, met zijn penseel de hem geopenbaarde geheimenis te verzinnelijken, en als vereeuwigd Kunstenaar aan den Amstel op het metalen voetstuk te stappen.
Arme, groote rembrandt!
Hoe hebben menschen, naast hem en nà hem, er den grooten meester voor doen boeten, dat de Natuur en 't Lot hem tot iets zóó zelfstandigs, zóó éénigs hadden gevormd, en hij hunne inspraak begreep, en zijne roeping volbragt! - O, ‘die eigendommelijkheid - die stempel van grootheid, aan niemand ontleend en door niemand na te volgen!’ - Miskenning, wangunst, laster vergalden zijn genot, benadeelden zijne eer en bedierven zijn loon. Er staat wel geschreven, dat hij vrienden had, en zijn werk gezocht was: maar zijne vrienden waren van geen goed allooi, en zijn werk bragt hem niet bijster veel in de beurs. - Bij den dood zijner vrouw, in 1642, werd de gemeenschappelijke boedel op f 40,750 geschat; maar 't geen zij had aangebragt (vermoedelijk meer dan f 15000. -), en wat zijne ouders hem hadden nagelaten, was dáárin begrepen. In weerwil van zijn klein gezin, en eenvoudige levenswijze, en van 't leergeld zijner talrijke leerlingen, en van eene werkzaamheid zonder wedergade, kan hij dus in een 20 jaren maar omstreeks f 20,000. - hebben overgegaard. Blakend van kunstgevoel had hij zijn overwinst aan kunst, en voor hem nuttige oud- en zeldzaamheden besteed - en hoe raakte hij alles weder kwijt? De ziel des grooten mans moet bij 't geregtelijk verkoopen zijner bezittingen voor spotprijs, en bij 't scheiden van zoo vele dierbare voorwerpen onbeschrijfelijk veel hebben geleden. De rijke Burgemeester witsen was zijn crediteur; de rijke six, behuwdzoon van den rijken Burgemeester tulp was zijn vriend, en toch werd hij insolvent, en zijn boedel en kunstverzameling voor spotgeld verkocht! - En dat geheurde in 1656 en 1657, toen de weelde te Amsterdam zóó verkwistend was, dat er eerst onlangs de overdaad in bruiloften en maaltijden bij eene Keure
was beperkt geworden!! - Hoe gelukkig ware rembrandt-zelf door den tijdgenoot te maken geweest, in die treurige dagen, met maar één tiende gedeelte van 't geen de dankbare nakomeling nu voor zijn standbeeld heeft uitgegeven! - Jammer, helaas, dat door die erkentelijkheid van het nageslacht de onbarmhartigheid van den voorzaat niet geheel is uit te wisschen; maar jammer vooral, dat rembrandt niet terug kan komen, om zelf ten minsten óók eenig genot te hebben van zijn nu vereeuwigden roem!