Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 290]
| |
Mistress Siddons.Miss sara kemble werd in 1755 te Brecknok, in het Prinsdom Wallis, geboren. Zij was de dochter van roger kemble, die van zijne vrouw een troep reizende tooneelspelers als huwelijksgift had ontvangen. Zeker wel 't ongelukkigste huwelijksgoed dat eene vrouw kan aanbrengen. Kemble speelde van dorp tot dorp in de van Londen verwijderde Graafschappen. Ofschoon hij een slecht acteur was, vervulde hij toch de eerste rollen, daar zijne medgezellen niet beter speelden dan hij. Het gezelschap was te Brecknok in eene herberg, en terwijl in de grootste kamer, die tot eene tooneelzaal was ingerigt, de man voor hamlet speelde, beviel er zijne vrouw, op den zolder, van de kleine sara, de toekomstige glorie van het Engelsche tooneel. Kemble besproeide, tusschen de bedrijven, zijne nieuwgeboren spruit met tranen van vadervreugde, en vloog dan weder naar het tooneel om het publiek te doen schreijen over het lot van den door geesten vervolgden prins. Zoo ras de kleine sara loopen en spreken kon, wisten de ouders van hare groote oogen, en eenigzins fier gelaat tot hun voordeel partij te trekken. - Het was toen in Engeland de mode om treurspelen door kinderen te doen opvoeren. Zulk een kleine acteur, booth genaamd, had ergens het publiek bewogen of vermaakt, en nu zag men alom kleine brutussen kleine tarquynen doen sidderen, en kleine othello's desdemona's van acht of negen jaren doorstooten. Sara kemble werd ook aan die vlugtige luim opgeofferd. Zij trad op met een kroon op 't hoofd, een schepter in de hand, en werd jammerlijk uitgefloten. Het lieve kind liep schreijend achter de schermen naar hare moeder. Deze nam haar bij de hand, bragt haar weder op het tooneel, en deed haar de fabel opzeggen van de kikvorschen die een koning begeeren. 't Publiek begon te lagchen; naarmate de angst van het | |
[pagina 291]
| |
meisje voor 't gezag der moeder week, klom de goedkeuring, en - 't zij de fabel aardig werd voorgedragen, of dat men medelijden kreeg met het bevende kind - de kleine tooneelspeelster werd aangenomen. Zij speelde dan Lady macbeth, hotspur, en richard II en andere Koningen en Koningen, naar de behoefte van 't oogenblik, en meestal met veel goedkeuring; hoewel shakespeare's stukken er deerlijk om verminkt werden, daar men uit elke rol wegstreek wat de kinderlijke bevatting te boven ging. Charles lamb heeft eene zeer aardige beschrijving van dit eerste tijdperk van Mistress siddons leven nagelaten; hij zegt er onder anderen dit van: ‘Ik herinner mij in hare boekverzameling de handschriften van hare eerste rollen gezien te hebben, door de bevende hand des ouden souffleurs uitgeschreven en met inkt bevlekt en door hare kinderlijke vingeren gehavend en vuil geworden. Hoewel hun uiterlijk niet fraai was, bewaarde zij die handschriften zorgvuldig, en het was een vermaak hen te zien zoo als zij gebonden waren, rijk verguld, in rood marokijnen banden, met gouden sloten en beslag. Zij had voor die overblijfselen van hare jeugd een zwak, men kan zeggen een bijkans afgodischen eerbied. Maar bragten zij ook niet het eerst de beginselen en grondstoffen van haar genie in beweging? Bestuurden zij niet hare eerste schreden op den weg naar roem en rijkdom? - Zij had ook wel zorg gedragen, dat hunne eerbiedwaardige morsigheid niet ware weggenomen. Ik beminde die herinneringen. Er was dankbaarheid, hooge zedelijkheid in dien eerbied voor eene armoedige, maar in eerlijkheid en vlijt doorgebragte jeugd. Als men met brood of gomme-élastique hen gewreven of door middel van chlorure misschien hun graauw en bevlekt papier wit had gemaakt, zouden zij 't grootste deel van hunne belangrijkheid voor sara siddons hebben verloren. Een dezer in marokijn gebondene kwartijnen openslaande, dacht ik sporen te zien van olie, die de | |
[pagina 292]
| |
inkt der letters had doen vloeijen en eenigen er van had uitgewischt. - Het zijn mijne kindertranen - sprak sara - tranen, die ik geschreid heb toen ik de rol van desdemona leerde; ik was er zoo bij aangedaan, dat mijne tranen de verzen uitwischten, gelijk gij ziet. - En hebt gij in lateren tijd die levendigheid van gevoel, die welige tranenschat behouden? Deze vraag was belangrijk; zij betrof een geheim der kunst; namelijk 't geheim, of de kunstenaar de aandoeningen, die hij opwekt, gevoelt, dan of hij die doet ontstaan, zonder er in te deelen? Is de herinnering aan een eersten indruk voor den tooneelspeler voldoende? Teert hij op zijn geheugen? Maakt de gestadige herhaling van dezelfde bewegingen en toonvallen hem eindelijk ongevoelig voor de smarten die hij schildert? - Of bestaat zijn talent in die bewegelijkheid des gevoels, die zich naar alle toestanden schikt, en door eene mededeelende kracht op anderen werkt? - Altijd. - antwoordde sara. Zoo was de meening niet van diderot, en ofschoon charles lamb dezen niet bevoegd acht om beslissend over de zaak te spreken; daar hij - zegt lamb - geene andere dan slechte tooneelstukken gemaakt en nimmer op een tooneel gespeeld heeft, zouden wij toch met het oordeel des Engelschen Schrijvers niet onvoorwaardelijk instemmen. Keeren wij tot sara kemble terug! Op veertienjarigen leeftijd was zij reeds groot en schoon: hare gestalte was majestueus en welgevormd; doch 't belang verzette zich tegen hare neiging voor 't treurspel. Haar vader ontnam haar shakespeare en gaf er haar liedjes en rollen uit kluchtige zangspelen en balletten voor in de plaats. Zij zong en danste. Hare moeder was niet minder gestreng, en verzette zich ook met hevigheid tegen eene liefde, die hare dochter had ingeboezemd en beantwoordde, en in alle opzigten onberispelijk was. Onder de kweekelingen van M. kemble was een voor | |
[pagina 293]
| |
hem, als directeur, bijkans onmisbaar jongeling: M. siddons, die, jong, welgemaakt en beminnelijk, in elke jeugdige rol te gebruiken was. Hij zong en danste; speelde voor coriolanus en paljas, brutus en arlekijn; sprak zuiver en schreef nog beter; maakte verzen, en verstond het boekhouden zoo goed als de beste kantoorklerk te Birmingham of Manchester. Deze laatste bekwaamheid was M. kemble bijzonder nuttig, daar diens geldelijk beheer, tot op de komst van den jongen siddons, ongemeen slordig en verward was geweest. De bekwame maar schroomvallige acteur durfde alleen tot het voorwerp zijner min van liefde spreken; maar sara, stoutmoediger dan hij, sprak er over met hare ouders, en verklaarde, zonder omwegen, dat zij M. siddons beminde en nimmer een ander huwen zou. - Den armen siddons!? - riep hare moeder uit. - Gij zijt te schoon voor hem! - voegde de vader er bij. Een acteur, die eene schoone dochter heeft van gelukkigen aanleg, denkt al ligt in haar 't hoen te bezitten dat gouden eijeren legt, en heeft ook niet zelden gelijk. Miss sara, met hare fraaije, gitzwarte oogen en haren, schitterend blanke tint, en verheven gestalte, kon de gemalin van een Lord worden, of, binnen weinige jaren, eene schitterende ster zijn op het tooneel van Drury-lane. Het was dus voor de ouders niet mogelijk zulk een schat aan siddons, een armen reizenden tooneelspeler, weg te geven. - Nooit! Nooit! - zeiden vader en moeder. De jonge lieden werden wanhopend. Miss sara kwam niet op 't tooneel', dan met de oogen vol tranen. Paljas was treurig. Arlekijn had niets aardigs meer, en het publiek, dat zich, in kleine steden, uit verveling, met de bijzondere belangen van anderen gaarne bemoeit, nam deel in de ongelukkige liefde van het jonge paar, welks verdriet het onderwerp werd van alle gesprekken. Nu eens had kemble zijne dochter in een donkere kamer opgesloten, waaruit zij niet anders komen mogt dan om het tooneel te betreden; dán weder had zijne vrouw, | |
[pagina 294]
| |
wier driftig karakter bekend was, het arme kind mishandeld, en zelfs siddons niet gespaard. Daar trad eens de jonge acteur, na den afloop van het stuk, op den voorgrond en zong, op aandoenlijke wijze, een lied van eigen maaksel, over zijne liefde en lijden; het publiek werd opgewonden, trok partij voor de minnenden, en eischte, met groot getier, hunne vereeniging. Terwijl M. kemble voortrad en met bescheidenheid te regt beweerde, dat die vereeniging eene huiselijke zaak was, welke aan hem en zijne echtgenoote diende overgelaten te worden, werd siddons achter de schermen ontvangen door Mistress kemble, die hare nagels zeer gevoelig in zijn gelaat zette, en hem vervolgens op eene goede dragt vuistslagen onthaalde. - De coup was mislukt. - Miss sara werd als voorlezeres bij eene voorname familie geplaatst, en M. siddons nam zijn afscheid. Maar de twee gelieven vonden elkander weldra terug, en den 26 November 1773 werd Miss sara kemble Mistress siddons. Van dien tijd af kwam siddons niet meer op het tooneel. De man, die tot hier toe geschikt was geweest voor alles, deugde verder tot niets; zijne gade scheen zelfs niet meer op bijdragen van hem te rekenen tot 't bestrijden van de huiselijke behoeften. Alles moest komen, en hing af van de bekwaamheden der jonge vrouw, die echter tot dus verre noch ontwikkeld, noch erkend waren. Te Bath was zij lid van eene slechten en zeer armoedigen troep. Eens in een mannenrol moetende optreden, waren er zelfs voor haar geene kleederen. Een der aanschouwers moest het gezelschap uit die verlegenheid redden. Hij kwam achter de schermen, ontkleedde zich, en woonde daar de uitvoering van het stuk in deshabillé bij. Lang dwaalde zij van Birmingham naar Chestenham, van Liverpool naar Manchester, altijd miskend, en verloren onder de oubekwaamste spelers van geheel Engeland. Eens zou de troep, te Chestenham, het Verlost Venetië | |
[pagina 295]
| |
geven, en Mistress siddons voor belvideba spelen; de zwaarste rol der nieuwere Engelsche tooneeldichtkunst. Chestenham was toen het vereenigingspunt der hoogere klassen, die de loges afhuurden, niet om het meesterstuk van otway te bewonderen, maar om te spotten met de arme halzen, die zulk een treurspel aankondigden, en van spreken, gaan, noch gesticuleren wisten. Maar Mistress siddons verscheen, en, op de spotternij volgde bewondering; alles stond verbaasd, alles juichte haar toe. Men merkte de schamelheid van hare kleeding op, en den volgenden dag voorzagen de aanzienlijkste dames in hare behoefte. Lord aylesbury schreef aan garrick, toen Directeur van Drury-Lane, dat hij te Chestenham eene parel, een diamant, wel waardig om voor het Londensche publiek te schitteren, gevonden had; de Heer garrick zond een deskundige om te oordeelen, en Mistress siddons werd aangenomen. Wie zou nu niet gedacht hebben, dat hare kwade dagen voorbij waren? - Dat zulk een nooit overtroffen talent, nu met edelen, duurzamen luister kon schitteren? Het tegendeel gebeurde. Garrick onthield haar alle gelegenheid om te spelen, en Mistress siddons geeft er in hare Herinneringen openhartig en bescheiden reden van. ‘Men bood mij - zegt zij - 5 pond Sterl. (f 60. -) 's weeks; ik was jong en werd schoon gevonden; dat was ik dus wel waardig. De Heer garrick ontving mij allerheleefdst; hij overlaadde mij met voorkomenheid en lof; maar al die goedheid had geen ander degelijk gevolg, dan misleiding. De groote kunstenaar weigerde mij steeds de gelegenheid, om mijne krachten te beproeven in die hoofdrollen, welke alleen met den aard van mijn talent en met mijn uiterlijk overeenkwamen. Dikwerf heb ik over de redenen van dit gedrag nagedacht. Zijn voornaamste wensch was: twee actrices, wier trotschheid en naijver hem groote moeiten veroorzaakten, te vernederen. Daarbij begon hij zijne belangen van die des tooneels te scheiden; hij had geene de minste reden | |
[pagina 296]
| |
om mij te verpligten. Inderdaad - 't zij de voorspoed hem baatzuchtig had gemaakt, of dat de besmettelijke vereering, die men hem bewees, zijne natuurlijke eigenschappen had bedorven, of dat eene andere oorzaak op hem werkte - hij was mij meer schadelijk dan gunstig. Ik zag met verwondering, dat hij het meest mijne vergankelijke schoonheid beminde, en dat mijn slagen op het tooneel hem volstrekt niet ter harte ging. Zijne loftuitingen hielden niet op, en zijne overdrevene beleefdheden maakten mij zelfs tot een voorwerp van nijd en laster. De rol van venus behoorde mij, als die voorkwam; mijne mededingsters lieten dan ook niet na, mij de Venus van den Heer garrick te noemen. Ik zal van de kleine boosaardige streken, waaraan zijne handelwijze mij blootstelde, niet gewagen. Koningen en Prinsen maakten het hof aan den Heer garrick, wiens roem door Europa weêrklonk; zijne wezenlijke bekwaamheden drukten het zegel op zijn grooten naam: elk dong naar een woord, naar een glimlach van hem; en hij... ontzag noch bespaarde vleijerij, noch voorkeur jegens mij, en ik geloof dat sterkere geesten dan de mijne er door bedwelmd hadden kunnen worden; maar... ik had twee kinderen en beminde mijn echtgenoot.’ Het gevolg van dit deugdzaam gedrag was, dat garrick aan Mistress siddons slechts onbeduidende rollen gaf, en toen haar tijd om was, haar bedankte. ‘Mijne vernedering - zegt zij - was wreed en bitter! Helaas! het was niet alles. Mijne twee lieve kinderen gingen den hongerdood te gemoet. Gedurende anderhalf jaar waren mijne wanhoop en neerslagtigheid zoo groot, dat mijne gezondheid er onder leed. Eindelijk vatte ik weder moed, en verhief mij, en tartte den tegenspoed. Van Drury-Lane verbannen, vernederd, verlaagd, ving ik mijnen leertijd weder aan, als rondreizende provincie-actrice.’ Mistress siddons verbeeldde zich niet reeds bekwaamheden te bezitten, maar wel, dat zij die, door ernstige oefening en inspanning, zou kunnen verkrijgen. Zij studeerde dus vlijtig, en nam dagelijks nieuwe proeven. | |
[pagina 297]
| |
Zij trad op in het blijspel, doch zonder geluk; daarna tot de Muze van het treurspel terugkeerende, gevoelde zij, die nooit te hebben moeten verlaten. Zij begreep, dat 't van belang was naar talenten te streven, welke niemand in hare nabijheid bezat: naar natuurlijkheid en eenvoudigheid; twee eigenschappen, die het moeijelijkst zijn te verkrijgen en op het tooneel naar waarde te doen gelden. De eenvoudigheid van haar spel, zegt een harer levensbeschrijvers, de diepte en waarheid van hare voorstellingen, werden door het publiek naauwelijks opgemerkt. De gansche wereld wil waarheid en eischt die; doch wanneer zij verschijnt, miskent men haar, of gevoelt haar niet. Het was eerst in 1777, na zeven jaren arbeids en inspanning, dat het publiek, niet van Londen, maar van Birmingham en Manchester de oogen opende, en eindelijk hare voortreffelijkheid erkende; en nog was daartoe eene gelukkige omstandigheid noodig: eene stem die te midden der menigte uitriep: - Nooit heeft deze kunstenares eene mededingster gehad! Nooit zal iemand haar evenaren! Het was de acteur handerson die dus sprak, en het licht brak door. Een dagbladschrijver deelde in de geestdrift des tooneelkunstenaars: ‘Ik begrijp 't niet’ - schreef hij in zijn blad - ‘dat Londen zulk eene actrice niet tot zich roept, en haar, zonder eer en fortuin, in de provincie haar leven laat verslijten.’ Garrick las dat verwijt; maar trok 't zich niet aan, en Londen stelde weinig belang in eene daar onbekende kunstenaresse. Het hield zich bezig met hanengevechten, en een zeer grooten olifant, die er de bewondering van al de lieden van stand en smaak tot zich trok. Intusschen leefde Mistress siddons in kommer en ontbering. Te Bath - zegt zij in hare Herinneringen - begon ik eindelijk de vruchten mijner onverpoosde inspanningen te oogsten. Tot nu toe was ik zeer ongelukkig geweest. Het hooge treurspel, het eenige waarvoor ik natuurlijken aanleg had, was sedert lang van het tooneel verbannen. Ik droeg misschien het mijne bij, om het weder in zijne eere te herstellen; maar met hoe veel moeite! Men oor- | |
[pagina 298]
| |
deele. Des maandags morgens repeteerde ik eene treurspelrol te Bath, des namiddags moest ik te Bristol in een blijspel optreden, dan naar Bath terugkeeren en nog den eigen avond het treurspel helpen uitvoeren. Mijne grootste grieve echter was 't spelen van bijrollen in blijspelen en kluchten. Al die arbeid bragt mij slechts drie pond Sterl. (f 36. -) per week op; maar een kring van vrienden begon mij te omringen; men begon mij te achten en aan te moedigen; ik voedde hoop op de overwinning, en wijdde mij met moed aan een onvermoeiden arbeid. Als ik de onbeschrijfelijke inspanningen des verstands en de ligchamelijke vermoeijingen, die ik, zonder klagten, verduurde, herdenk, weet ik niet vanwaar ik de kracht en den moed er toe heb bekomen. Moederlijke zorgen drukten mij bovendien en hinderden mijne tooneelstudiën. Dikwerf was ik genoodzaakt mijne kleinen stilte te gebieden om de rollen te kunnen leeren, die het dagelijksche brood moesten opbrengen.’ Doch haar roem nam toe. Zij werd de afgodesse van Bath: en stil, eerbaar en zedig levende, beoefende zij alle kunsten, van de dichtkunst af tot de beeldhouwkunst toe. Zoo verliepen er vijf jaren. Endelijk, in 1782, ontving zij het aanzoek om te Londen op nieuws in Drury-Lane ten tooneele te verschijnen. Zij weifelde; maar garrick had de magt niet meer om haar te onderdrukken, en eene innige stem fluisterde haar toe, dat haar nu te Londen eer en loon wachtten. Zij nam dus de roeping aan. Moeijelijk viel haar het scheiden van Bath, welks inwoners het eerst haar talent erkend en toegejuicht hadden. Het scheen haar zelfs eene soort van ondankbaarheid te zijn. Den avond vóór haar vertrek, toen de gordijn, na den afloop van het stuk, nog eens was opgehaald, verscheen zij voor de verzamelde menigte, met oogen vol tranen en eene stem door aandoening gesmoord. Zij kwam nu niet om verzen van shakespeare, maar om hare eigene verzen voor te dragen: - verzen vol zachtheid en teederheid, waarin zij hare droefheid over de scheiding, en hare vrees voor de toekomst schilderde. - Het was de dankbaarheid - | |
[pagina 299]
| |
sprak zij - die haar tot dichten gedrongen had; zij kwam afscheid nemen van hen, wier goedkeuring het eerst haren naam had bekend gemaakt! Doch waarom dan heengegaan? Waarom zich verwijderd van een jegens haar zoo goedgunstig publiek, van de aanmoedigers harer pogingen? Waarom zekere beschermers verlaten en opgeofferd aan eene onzekere toekomst? Wat was de oorzaak van dat besluit? Om welke reden, onder welk voorwendsel ging zij? Toen traden hare drie jonge kinderen op, en zij stelde die aan het publiek voor. Elk wist dat zij arm was: dat knellende zorgen hare studiën bemoeijelijkten en dat deze aandoenlijke tooneelvertooning niet anders was dan eene spiegel van harde, folterende waarheid. - Zietdaar degenen - vervolgde zij - die mij aan u ontrukken! Zietdaar de teedere schepsels, die mij nieuwe gevaren te gemoet drijven. Arme kinderen! Gij alleen waart in staat mijne ranke hulk op nieuws in die onbekende zee te stooten. Gij alleen vermogt het, mij den wensch naar roem in te boezemen, en tot ballingschap te dwingen. Was de koelte mij hier niet zoet, en de hemel mij niet gunstig? Wat zal ik elders vinden? Woeste stormen misschien? Moge dit mij verontschuldigen hij hen, die zich mijner aannamen! - En gij, wien ik noch de verheffing des dichters, noch de welsprekendheid des redenaars kan aanbieden, ontvangt ten minste de opregtste, vurigste, innigste hulde van mijne dankbare ziel!’ Wij zullen hier de dichtregelen van Mistress siddons niet beoordeelen; maar zij mogen goed of slecht zijn, de zuiverheid en adel van hare gevoelens schitteren er met vollen glans in door. Zoo sprak Mistress siddons in September 1782 tot het publiek te Bath, en den 10 October was hare fortuin reeds gemaakt. Zij werd de eerste tooneelkunstenares te Londen; en het drievoudig verbond van arbeid, schranderheid en schoonheid, verzekerden haar eene langdurige toekomst van zegepralen en vereeringen. De vervulling eener enkele rol was genoeg om de aanschouwers in | |
[pagina 300]
| |
verrukking te brengen, en om jubelkreten van bewondering aan de verbaasde menigte te ontlokken. Die rol was de Isabella in het Noodlottig huwelijk van southern. Het schijnt, dat die uitslag niet alleen haar moed verhief, maar ook een kunstvermogen in haar opwekte, grooter dan zij dacht te bezitten. Het gedeelte harer Herinneringen, waarin zij van die gebeurtenis spreekt, is evenmerkwaardig als treffend. - Ik kwam - zegt zij - te huis onder de luidruchtigste bravo's, en bijkans gedragen. De vreugde overstelpte mij; ik was half dood. Mijn eenvoudig vertrek binnen getreden, zette ik mij tusschen mijn vader en echtgenoot aan een sober maal. De stilte van den maaltijd werd alleen door uitroepingen van blijdschap van M. siddons afgebroken. Mijn vader, reeds hoog bejaard, at zwijgend: maar lag van tijd tot tijd zijn vork neêr, hief zijn waardig hoofd in tranen op, wierp zijne lange grijze haren naar achter, en zag mij dan aan onder woorden die mij sterk aandeden. Door inspanning uitgeput verviel ik in eene doffe mijmering. Ik herdacht mijn afgelegden moeijelijken weg en gaf mij aan bepeinzingen van 't verledene over, die niet wel zijn uit te drukken. Toen overmeesterde mij een alles verdoovende slaap, die eerst den volgenden middag tegen een ure eindigde. Ik ontwaakte toen met het gevoel van kracht, leven en gezondheid.’ Mevrouw de staël, die haar in de Isabella heeft gezien, noemde haar de eerste actriee der wereld. ‘Zij was’ - zegt zij - ‘de edelste, majestuenste, volmaaktste vrouw, die ik ooit heb gezien. De eenige, die niets van hare waardigheid verloor, zelfs als zij smeekte en knielde. De Natuur had haar tot een toonbeeld van grootheid geschapen: zij behield dat karakter ook in de hevigste tooneelen.’ ‘Voor Lady Macbeth spelende’ - zegt Lord byron - ‘scheen zij een bovennatuurlijk wezen, uit hoogere gewesten gedaald, om de wereld te verbazen. Magt, grootheid, hartstogt schitterden in haar-zelve en in haar spel. Wie haar het tooneel der nachtwandelares heeft | |
[pagina 301]
| |
zien uitvoeren, vergeet nooit die starre oogen, bij de werkeloosheid der zinnen, dat schimachtig rondwaren, en de sprakelooze beweging harer lippen.Ga naar voetnoot(⋆) Zij is een tijdperk in het leven van elk, die haar gezien heeft.’ Wij kunnen hier eene persoonlijke ondervinding bijvoegen, ten blijke dat Lord byron de zaak niet heeft overdreven, maar dat de indruk van het spel van Mistress siddons bij de kenners lang heeft voortgeduurd. Wij zaten in 1840 in het orkest van het Théatre Français,Ga naar voetnoot(†) en een bejaard Heer zette zich naast ons. Hij was een uitgewekene, doch, bij den terugkeer der bourbons, in Engeland gebleven, alwaar hij gehuwd en gevestigd was. Om Frankrijk nog eens te zien, was hij toen naar Parijs gekomen, in 't voornemen er eenige maanden door te brengen. Wij raakten spoedig met elkander in gesprek. - Het is mij veel waard - zeide hij - ook Mlle. rachel nog te zien. De toen nog jonge treurspeelster moest dien avond optreden als roxane in den bajazet. - Ik vroeg hem naar eenige acteurs en actrices van vroegeren tijd. - Mlle. dumesnil heb ik nog gezien - antwoordde hij - maar zij was de grootste niet der actrices, die ik gezien heb. - Gij hebt dan Mlle. clairon ook nog gezien? - vroeg ik. - Och wat! - Mlle. clairon, eene actrice uit de oude school, vol gemaaktheid; die alle natuurlijkheid miste; die de verzen niet sprak, maar declameerde, en zelfs zong!... Neen, ik heb Mistress siddons gezien; zij was reeds bedaagd - maar hoe schoon, majestueus, eenvoudig en waar!... Ik heb nooit een tred, een stand, of gebaren gezien meer aan het treurspel voegende: nooit | |
[pagina 302]
| |
eene stem gehoord, die zoo de harten trof en vervulde met medelijden, schrik, ijzing, of welke andere gevoelens hare rollen moesten opwekken. Maar laten wij spreken van Mlle. rachel! Bezit zij alle de gaven en verdiensten, die men haar toekent? - Hare houding is edel, en zij spreekt met eene merkwaardige natuurlijkheid en juistheid. Het overige moogt gij-zelf beoordeelen. De gordijn gaat op. De roxane is eene van hare beste rollen. De oude Emigrant was in de drie eerste bedrijven zeer oplettend; toen 't derde uit was stond hij op, en sprak: - Gaat gij mede een glas limonade gebruiken? - dan praten wij nog eens over Mistress siddons. ‘Op het toppunt van hare grootheid’ - zegt een Engelsch Schrijver - ‘moet men haar gezien hebben, zoo als zij toen was: rijzig; slank, het hooge voorhoofd vol verheven rust, in een levende lijst van hairen zwart als ebbenhout; met oogen die beurtelings verontwaardiging, teederheid en smart uitdrukten. - De rol van julia in den romeo was de eenige waarin zij niet uitblonk. De zachte, teedere liefde, 't bijna kinderlijke wegslepende der jonge Italiaansche, waren minder voor haar geschikt.Ga naar voetnoot(⋆) Tot aan het einde der 18de eeuw heerschte zij onverdeeld op het tooneel: haar Koninklijk rijk. De geestdrift des publieks had geene grenzen, en verkoelde nooit. Van alle zijden ontving zij rijke geschenken, en zij leefde veeleer als vorstin dan als kunstenaresse.’ Mistress siddons was evenwel niet onvermengd gelukkig. Haar beker was niet immer met nektar gevuld. Na de zegepraal kwam de laster. Er was te Londen eene vrouw, eerst meid geweest in eene herberg, maar door hare ongemeene schoonheid en vrije zeden tot eene dame gemaakt. Zij heette leeds, ten minsten indien zij iemands naam voerde; want het schijnt dat zij vader noch moeder gekend, en hare jeugd | |
[pagina 303]
| |
eerst in bedelarij, gelijk later in dienstbaarheid en ontucht gesleten heeft. Een rijke Brit zag haar in die herberg, en werd hartstogtelijk op haar verliefd. Het viel hem niet zwaar de ligtzinnige deerne het wijnhuis te doen verlaten, om met een rijken minnaar naar Italië te reizen. Hij had echter geene reden om over zijne beminde voldaan te zijn. Geldzuchtig, behaagziek, en zonder eenige beginselen, pleegde zij tallooze trouweloosheden aan den man, wiens hartstogt, als gewoonlijk, bij elke trouwloosheid vermeerderde. Hij had de kracht niet om zijn minnenijd te dragen, en werd zelfmoorder. Miss leeds keerde, met eenige honderden guinjes, en 't voornemen om zich door hare noodlottige schoonheid te verrijken, naar Londen terug. Naauwelijks aangekomen werd zij door jicht zoo hevig aangetast, dat hare beenen als verlamd bleven. Even als Mistress siddons was zij rijzig, en had zij fraai zwart hair; ook 't volmaakt ovale van haar gelaat, herinnerde aan de kunstenaresse. Op deze niet volmaakte, maar toch merkwaardige gelijkenis, bouwde zij eene lasterlijke maar winstgevende bedelarij, en slaagde volkomen. Zij kon niet anders dan op krukken gaan. Om in de huizen der aanzienlijken door te dringen, gaf zij den portier een kaartje, waarop geschreven stond: ‘De oudere zuster van Mistress siddons, van Drury-Lane, verzoekt een oogenblik gehoor.’ Elk ontving de bedriegster terstond, die zich Miss lucy kemble noemde. - Mistress siddons - zeide zij - is mij eene liefhebbende zuster geweest zoo lang zij-zelve arm was; maar de fortuin heeft haar hart bedorven. In den omgang met Lords en Lady's vergeet zij hare arme bloedverwanten. Aan de eene zijde schaamt zij zich voor mijne ellende, en aan den anderen kant beletten haar gierigheid en hebzucht mij bij te staan. Er is in 't menschelijk hart een verborgen kiem van afgunst, die ons gaarne op verheven talenten een vlek doet werpen. Hoe velen zoeken zelfs naar hunne zwakke | |
[pagina 304]
| |
zijde. Men wil, dat het uitmuntende zijn tegenwigt, de deugd hare geheime fouten, het genie zijn zwarten kant hebbe. Het was voor velen niet onaangenaam te kunnen zeggen: - Die schoone Mistress siddons, met dat verheven voorhoofd en edele gelaat, die, met zoo veel waarheid en kracht, de grootmoedigste gevoelens vertoont, is, van het tooneel af, een gewoon, inhalig, gierig wezen, dat de heiligste pligton van bloedverwantschap veracht. Men gaf aan hare voorgewende zuster rijke aalmoezen, en beklaagde en troostte haar. Men bewonderde hare gelijkenis, en de bedelares gaf niet onduidelijk te kennen: dat ook zij, als God haar niet met eene ongeneeslijke kwaal had bezocht, op het tooneel had kunnen schitteren, en dat Mistress siddons welligt dáárom haar overliet aan haar lot. Die laster bleef niet in de binnenkamers, maar werd openbaar. Miss leeds sleepte zich naar Hyde-park, en daar, aan een boom gezeten, strekte zij de hand uit, om medelijden in te roepen voor de zuster van Mistress siddons. Toen mengde zich het publiek in de zaak, die een algemeen onderwerp der gesprekken was geworden. Londen trok zich die aan. - Welk een schandaal! - riep men uit. - Eene actrice die schatten op schatten stapelt, die paarden op stal, livereiknechts in dienst heeft, en aan hare gebrekkelijke zuster een schamel stuk broods weigert! Afgunstige tooneelspeelsters, en ligtvaardige dagbladen, wierpen den schandelijksten laster op haar gedrag en huiselijk leven: Mistress siddons weigerde ten voordeele van hare arme kunstgenooten te spelen, en liet hare zuster verhongeren! Het publiek floot zijne afgodesse uit. - Weg met haar! Weg van het tooneel! Weg! - schreeuwde de menigte. Bij die onverdiende beleediging zag de kunstenares met waardigheid rond, en zich toen in haren Koninklijken mantel wikkelende, verliet zij met deftige schreden het tooneel. | |
[pagina 305]
| |
De familie kemble was talrijk. Twee broeders van Mistress siddons waren ook aan Drury-Lane verbonden. John kemble was toen op den hoogsten trap van zijn talent, en charles de jongere begon, door zijn aangenaam uiterlijk, bevallige houding, en natuurlijk spel naam te krijgen. John vooral was door de diepte van zijn geheel Engelsch talent, een zeer merkwaardig kunstenaar; even hoog geacht om het edele van zijne gevoelens, als om de strenge naauwkeurigheid van zijn spel. Men noemde hem den wijsgeerigen acteur. Hij was de eenige die nog bezat hetgeen men de shakespearsche overlevering noemde. Achter de schermen viel Mistress siddons aan de borst van haren oudsten broeder. Maar deze bragt haar voor het publiek terug en opende den mond om te spreken, toen de beleedigde kunstenares, ál hare bedaardheid verzamelende, zelve het woord nam. Zij trad tot voor het voetlicht, en verklaarde daar, met kalmte en vastheid, dat alles wat men haar ten laste legde valsch was; dat de bedelaarster, misbruik makende van eene bedriegelijke gelijkenis, de wereld misleidde; dat zij nimmer tot hare familie had behoord; dat hare betrekkingen bekend waren; dat geen lid van hare familie ooit buiten Engeland was geweest; en dat al de kembles, dank zij hun zuiver gestel en geregelde wijze van leven, door 's hemels gunst, in het genot waren van eene goede gezondheid en van 't onbelemmerd gebruik van al hunne ledematen. Hare kunstgenooten hoorden haar. Zij sprak in hunne tegenwoordigheid en riep hen op, tot hare regtvaardiging. Meer dan een vierde uurs sprak zij alzoo, en verliet toen nogmaals het tooneel, maar nu weder onder daverende toejuichingen. - ‘Een merkwaardig voorbeeld’ - zegt een harer levensbeschrijvers - ‘van de luimen der menigte, van de wisselvalligheid des geluks, en van 't vermogen der vastberadenheid in eene vrouw. Later viel ook aan Mistress siddons het lot van meest alle groote geniën te beurt. Zij werd, gelijk shakespeare- | |
[pagina 306]
| |
zelf, verlaten. Engeland vergat, te gelijker tijd, zijn grootsten dichter en zijne grootste actrice. ‘Het publiek begeeft ons’ - schreef zij aan eene vertrouwde van hare smarten - ‘het veracht shakespeare. Noch de geheimzinnige hamlet, noch de majestueuze julius gaesar, noch richard III, noch macbeth trekken het aan; en mij nietige, die mijn leven gewijd heb aan 't bestuderen des dichters, en john zoo bekwaam om verschillende karakters van den grooten meester voor te stellen, wij spelen in de woestijn. 't Geluk heeft zijn staf gebroken en weggeworpen. “Weet gij, wie ons, op Drury-Lane, hebben vervangen? Een olifant, die een stuk geschut afsteekt; een hond, die water put; ellendige tooneelspelen, uit het Fransch vertaald, en voor een gedeelte in de kleine schouwburgen te Parijs uitgefloten. Deze bekooren nu het Londensche publiek der half-betalers en zelfs der hoogere standen. Gisteren heeft Drury-Lane zijn tooneel geleend aan eene zeer aardige koorddanseres, die de menigte verrukt heeft door een aantal gevaarlijke sprongen. Men zegt, Lord w... is razend op haar verliefd. - Ik wensch, dat hij haar aan de bewondering van 't publiek ontschake; maar wat zeg ik?... dit zou toch niets aan onzen toestand veranderen. Na de danseres zullen er twee slangen van vijftien voet en zoo mak als schoothonden, worden vertoond.” Bij het verdriet der kunstenares kwamen de smarten der moeder. Van hare drie kinderen stierven er, kort achtereen, twee, en het derde werd gevaarlijk krank. “Geloof aan geen geluk!” - schreef zij aan hare vriendin - 't Geluk is alleen hiernamaals te vinden. Zich te beheerschen, met weinig tevreden te zijn, is de uiterste grens van menschelijk heil. Dikwijls is men genoopt tot eene lijdelijke onderwerping. Twee mijner kleine lievelingen zijn reeds in den hemel, en de derde is van de school gekomen schitterende van die noodlottige schoonheid, welke, even als in hare zusters, krankheid en een vroegen dood voorspelt. Ik zweem naar | |
[pagina 307]
| |
niobé, door de wraak des hemels getroffen en met schrik de laatste pijlen van zijnen toorn verwachtende.’ Het publiek kwam na eenigen tijd van zijn wansmaak terug, en Mistress siddons herkreeg de plaats, die zij geen oogenblik had moeten verliezen. Dit was in den tijd, toen talma in Frankrijk schitterde in al den glans van zijnen roem. Een der vurigste wenschen van Mistress siddons was, hem te zien, en met haren broeder john het Kanaal over te steken, om bij talma van de haar reeds lang door hem aangeboden gastvrijheid gebruik te maken. Tot die reize werd besloten; maar - de twee volken waren in oorlog. De Britsche kunstenaars hadden de vergunning noodig van hunnen Vorst om Engeland te verlaten, en van napoleon om te Parijs te komen. De Keizer bewilligde op eene verpligtende wijze in het verzoek: maar niet alzoo george de Derde. Die Vorst had veel van Koning lear; zijn verstand was verward; zijne doolende rede bragt hem maar zelden een bezoek, en verliet hem altijd weer spoedig, om plaats te maken voor duizende schrikbeelden, van welke napoleon de ijselijkste was. Eerst wilde hij volstrekt niet, dat zijne twee geliefdste acteurs zich van Londen zouden verwijderen. Hij vreesde, dat de Keizer hen zou terughouden: john kemble om hem in zijne garde te steken, en Mistress siddons tot eene nog minder eervolle bestemming, hoewel zij reeds in den herfst van hare schoonheid was. Het was onmogelijk hem van dit laatste denkbeeld af te brengen. John kemble alleen verkreeg het gewenschte verlof. - Hij zal een sergeant van hem maken! - zeide de Koning: Mistress siddons moest blijven. Tot vergoeding maakte Koning george haar voorlezeres van de Koninklijke familie: eene bijzondere eer, nooit te voren aan eene actrice bewezen. Ook werd zij dikwerf geroepen om dien post te vervullen, en de Vorst, die de Duitsche uitspraak behouden had, doch in weerwil van zijne moeite om zich verstaanbaar uit te drukken, voor welsprekend | |
[pagina 308]
| |
wilde doorgaan, zeide haar eens in eene geestvervoering, die door zijn kromme uitspraak nog grappiger werd: - Waarlik Misdriss ziddons ik hep gedracht om een geprek in u te ontdekken, ik hep geene schlechte uitspraak in u gefonden, nich eene: ik heb ál meine moeite ferloren.Ga naar voetnoot(⋆) Eens speelde zij te Manchester, door ongelukkige brekebeenen bijgestaan, wier nietigheid tegenover haar gevoel- en kunstvol spel nog te sterker uitkwam. Eensklaps begonnen de aanschouwers onderling te spreken: er kwam beweging in al de loges, die met het parterre schenen te raadplegen. Mistress siddons werd ongerust en angstig, en de acteurs, die haar omringden, zwegen eensklaps stil. Daar stond een spreker op (in Engeland vindt men altijd iemand gereed om den wensch van 't algemeen te doen kennen), en zeide: - Mistress! de inwoners van Manchester hebben maar zelden 't geluk u te zien en u te hooren; zij weten zelfs niet of gij er ooit weder komen zult, en zij wenschen uw talent te genieten in al zijn glans; dat wil zeggen: onverduisterd door de schaduwen die u omgeven. - Hoerrah! Hoerrah! - schreeuwde de menigte. - Gij zijt daar als een engel, onder de duivelen van milton! - vervolgde de spreker - Weg met de komedianten van den Deenschen Koning! Wij wenschen Ophelia te zien geheel alleen! Mistress siddons deed een stap voorwaarts: - Mijne Heeren! - sprak zij - ik ben u dankbaar voor die eerbetooning aan mijn gering talent: maar vergunt mij u te doen opmerken, dat gij zeer gestreng zijt jegens mijne kunstgenooten..... - Neen, Mevrouw! wij zijn regtvaardig: want zij verduisteren uwe bekwaamheden: zij doen ons lagchen, terwijl gij ons tot tranen toe beweegt. | |
[pagina 309]
| |
- Maar, mijne Heeren! - hernam Mistress siddons - Ik alleen kan toch het geheele treurspel niet uitvoeren!... - Zeker niet - antwoordde de spreker - maar wij verlangen ook niets te hooren dan uwe rol. En daarom weg met de slechte spelers, die de ster van Albions tooneel in het licht staan! De acteurs traden af, en nu droeg Mistress siddons, onder daverende toejuichingen, alleen de schoonste plaatsen voor uit hare rol. Met de jaren vermeerderden hare bekwaamheden; maar gelijk altijd, begon de Natuur ook bij haar de verdere ontwikkeling te verhinderen der heilige aandrift, die steeds voorwaarts streeft. ‘Volmaakte tooneelkunstenaars zullen er nooit zijn’ - zegt diderot - ‘omdat de kunst lang en 't leven kort is. Als een tooneelspeler, na twintig of dertig jaren van studie, het toppunt van zijn vermogen heeft bereikt, wordt hij oud en gaat terug; daar zijne krachten verminderen. Dan verliest de stem hare frischheid en buigzaamheid; het oog zijn glans, en de vorm des ligchaams zijne fraaiheid, zoo noodig tot de begoocheling des tooneels. In één woord: dan ontvallen hem van lieverleê de middelen der uitvoering.’ Mistress siddons, ofschoon zij het tooneel verliet, eer de ouderdom zich deed gelden, had toen door de magt des tijds, toch ook reeds in één opzigt geleden: hare slankheid was verloren gegaan. Evenwel, toen zij voor het laatst in den macbeth optrad, was de geestvervoering, na het tooneel der slaapwandeling, nog zóó levendig, dat het geheele publiek als een eenig man opstond en begeerde, dat men het stuk dáármede zoude eindigen. Nu wijdde zij zich geheel aan haar huiselijk leven. Onder de kunsten, die zij in hare latere jaren beoefende, komt het eerst de beeldhouwkunst in aanmerking; want zij maakte eene buste van adam. - Ik weet niet - was het oordeel van den beeldhouwer chartrey - of hij gelijkt; maar op dat gelaat is wel de kracht en de majesteit van den vader der menschen. | |
[pagina 310]
| |
Mistress siddons stierf in haar 68ste jaar. Haar leven, ofschoon met wereldsche smarten en beproevingen vermengd, was immer rein en in alle opzigten rijk aan roem. Men gaf haar overschot eene rustplaats in de West-minster abdij, in de afdeeling der Dichters, niet verre van den onsterfelijken shakespeare, van wiens genie zij eene der waardigste tolken ïs geweest. |
|