Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 243]
| |
W. Bilderdijk - Robert Southey in Holland.Onder dit opschrift vinden wij in No. I der Revue Britannique voor 1852, een Artikel hetwelk in velerlei opzigten aandacht verdient. Het bestaat a. uit een voorwoord, welks Steller (bowring misschien) voorlichting verzoekt, om de Redactie bekend te maken met de werken van onze voornaamste dichters en schrijvers, sinds het begin der loopende eeuw; b. uit aanteekeningen des stellers van het Artikel, over het leven, de werken en de verdienste van bilderdijk, en c. uit de vertaling der brieven door den Engelschen Hofdichter robert southey geschreven in 1825 aan zijne familie uit Leyden, alwaar hij toen, ten huize van bilderdijk, een goed gedeelte van den zomer heeft doorgebragt, en in 1826 aan den Bisschip van Limerick over een tweede bezoek bij bilder- | |
[pagina 244]
| |
dijk. - Wij laten dat Artikel, voor zoo ver 't Nederland en Nederlanders betreft, in zijn geheel volgen. - Als uit het Buitenland de stem opgaat van een begaafd en bekwaam man, die zijne landgenooten met onze Letterkunde wenscht bekend te maken, is het pligt te helpen zorgen, dat die stem alom vernomen worde, opdat zij niet blijve als die eens roependen in de woestijn. - Wij onthouden ons overigens van alle aanmerkingen, dewijl zij overbodig zouden zijn voor den landgenoot, en doelloos voor het Buitenland, dat geene Hollandsche tijdschriften leest. - Aanmerkingen zouden ook den indruk benadeelen van een Artikel, hetwelk door ieder die er prijs op stelt, dat onze Dichters en Schrijvers ook buiten ons kleine Vaderland bekend en gewaardeerd worden, met genoegen zal worden gelezen, en gewis algemeen belangstelling zal opwekken, om den blik dien men, met de brieven van southey in de hand, werpen kan in de huiskamer en het huiselijke leven van den onsterfelijken bilderdijk. | |
Voorwoord.‘Toen wij voor de eerste maal Rotterdam, 's Gravenhage Amsterdam en andere steden van Holland bezochten, waren wij zoo gelukkig, ons dadelijk te midden van een welwillend publiek te bevinden, en wij hopen er bij een tweede bezoek eenige betrekkingen van vriendschap te versterken, wier bescherming, die ons vereert, wij nu met hartelijkheid inroepen. Mogen bekende en niet bekende vrienden 't ons vergeven, dat wij over beroemde Hollanders van den laatsten tijd een zeer onvolledig Artikel plaatsen. Om de waarheid te zeggen, het is geen Artikel, maar slechts eene onder de pen des Redacteurs uitvoerig geworden aanteekening. - Er is niets gebrekkigers dan halve kennis, en men moet er dus niet anders in zien, dan eene zedige uitdaging aan de Nederlandsche beoordeelaren en levensbeschrijveren gerigt, om een ledig aan te vullen, dat sedert 1829 in de Revue Britannique bestaat. In dien Jaargang vindt men een beknopt overzigt van de geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, hetwelk de voorgangers van bilderdijk en | |
[pagina 245]
| |
zijne tijdgenooten vlugtig schetst, en te naauwer nood een paar regels aan elk hunner toewijdt. De tegenwoordige aanteekening dient alleen tot eene historische inleiding, van eene épisode uit het leven van robert southey. die uit zijne briefwisseling letterlijk is vertaald. Wij hebben die épisode moeten nemen uit een Artikel over het leven van den gelauwerden Brit, hetwelk te uitvoerig is om in eens te worden opgenomen. Moest ook de geestdrift van southey voor hem die zijn gastheer was, niet vooraf aan onze lezers worden verklaard? Dat de aanteekening geen bepaald oordeel over dezen man bevat, ligt aan het, naar ons gevoelen, zeer onvolledige en tegenstrijdige der berigten, die wij geraadpleegd hebben over het karakter en het genie van dien man, door southey als volmaakt beschouwd; maar die, zoo wij ons niet bedriegen, in Holland, gelijk southey-zelf in Engeland, al te zeer is gemengd geweest in den hevigen, dikwijls hatelijken pennestrijd van het hedendaagsche liberalisme. Maar het onzekere, onderstellende, en gissende van onze aanteekening laat alle ruimte voor de Nederlandsche beoordeelaren en levensbeschrijveren, die ons een volledig berigt aangaande hunnen landgenoot gelieven te zenden. Mogen zij ons tevens behulpzaam zijn, om de werken te waardeeren van tollens, da costa, de twee barend (b. en h.h. klijn), loots, van lennep, zoon van een merkwaardigen vader, kinker, wildenbosch (staringh van den wildenborch), spandaw, withuys, w. messchert, boxman, Dichters in de Revue van 1829 vlugtig genoemd; en van de Dichters die hen zijn opgevolgd en tegenwoordig bloeijen: ook van van der palm, hamaker, van kampen, scheltema, de jonge, westendorp, en de overige prozaïsten, geschiedschrijvers of beoordeelaren, die toonen dat Holland zijnen wetenschappelijken en letterkundigen roem steeds waardig blijft. Hunne mededeelingen, aanmerkingen en teregtwijzingen zullen met dankbaarheid worden ontvangen.’
Daarna gaat de Revue dus voort: | |
[pagina 246]
| |
I.‘- And who is bildebdijk?’ Me thinks thou say est
A ready question; yet which, trust me, allan,
Would not be asked, had not the curse that came
From Babel, clipt the wings of poetry.Ga naar voetnoot(⋆)
(Southey, Ep. to allan cunningham.)
In de briefwisseling van robert southey vindt men het volgende fragment van een schrijven aan zijn vriend grosvenor c. bedford, gedagteekend 17 Maart 1825.
Mijn waarde grosvenor!
Ik heb heden het eerste deel ontvangen van Roderick, in Hollandsche verzen vertaald door de echtgenoote van bilderdijk, een der voornaamste Letterkundigen van dat Land. Die vertaling, zoo veel ik er over kan oordeelen, komt mij voor goed te zijn; dat wil zeggen: ik kan zien aan de moeijelijkste gedeelten, dat de dichteres het oorspronkelijke volkomen heeft begrepen. Van hare verdienste in hare eigene taal overtuigt mij de goedkeuring van haren man, die een van de strengste beoordeelaars en tevens een ervaren dichter is. Bilderdijk moet nu omtrent tachtig jaren oud zijn, want hij zegt, dat hij sedert zestig jaren als auteur is bekend. Zijn brief is in het Latijn, het boek is in een rood marokijnen band, en de vertaling is aan mij opgedragen in een lierzang, en wel zeer fraaijen lierzang, die het genoegen schetst door Mevrouw bilderdijk bij het lezen van het dichtstuk gesmaakt, en den troost, dien zij er in gevonden heeft, in oogenblikken van grievend zieleleed, waarin sommige gedeelten al de gevoelens van haar gemoed uitdrukten. Zij noemt mij dichter van de Kroon (crown poet). Ik ben voornemens haar een stel der platen van den Roderick te zenden, zoo ras ik maar weet hoe haar die te doen toekomen. Het boek heb ik ontvangen door tusschen- | |
[pagina 247]
| |
komst van een Amsterdamsch koopman, met een brief van dezen in 't Hollandsch-Engelsch, en een opstel over het karakter van mijn Cid, het welk hij heeft doen drukken. na 't in eene Letterkundige Maatschappij te hebben voorgelezen. Men overlaadt mij, in Holland, met lof. Ik wenschte wel een gedeelte er van voor haringen en Rijnwijn te kunnen verruilen.
b.s.
Op dien tijd zeide southey van den Hollandschen Dichter en zijne gade niets anders dan dit; maar hij verlangde zijne nieuwsgierigheid naar de vertaalster en haren echtgenoot te voldoen; daar hij, van toen af, het voornemen koesterde om in Holland-zelf kennis met hen te maken. Waarschijnlijk kon de Poet laureate ook niet gemakkelijk de narigten inwinnen, die hij omtrent zijn Hollandschen kunstbroeder wenschte te bekomen, daar zelfs nog heden, zoo wel in Engeland als in Frankrijk, de naam van bilderdijk schier geheel onbekend is. Intusschen heeft bilderdijk niet alleen in Engeland en Frankrijk gewoond, maar door zijne studiën, door de verscheidenheid zijner talenten, en door zijne vertalingen en oorspronkelijke werken, ook gedurende geheel zijn lang leven bestendig met de Letterkunde, zoo niet persoonlijk met de Letterkundigen der beide Landen, in betrekking gestaan. Men heeft bilderdijk beurtelings bij milton, goethe en byron kunnen vergelijken; maar wie kent in Engeland of Frankrijk zijn gedicht: De ondergang der eerste wereld, en weet te zeggen of dat heldendicht inderdaad schoon is, en waardig beneden of boven Het verloren Paradijs te worden geplaatst. Reeds vondel, een Hollandsch Dichter, en tijdgenoot van milton, had in zijn treurspel Lucifer den Britschen homerus ontmoet. Een ander bejaard Dichter, onze tijdgenoot, james montgomery, heeft een zelfde onderwerp als w. bilderdijk behandeld in zijn dichtstuk: De wereld vóór den zondvloed. De Engelsche beoordeelaars, die de twaalf Bijbelsche zangen van mont- | |
[pagina 248]
| |
gomery ontleed hebben, spraken van Den dood van Abel, door gessner, van den Noach van rodmer en van andere Duitsche dichtstukken, vertaald en te Londen uitgegeven; maar niemand maakte gewag van het Hollandsche heldendicht, dat niet te min óók, naar 't schijnt, eene grootsche schildering van de voorwereld bevat, en épisoden in welke de personen overeenkomstig de eenvoudige en verheven gedachte der Heilige Schrift zijn voorgesteld. Gelijkt bilderdijk in zijn romantisch gedicht: Elius, of in zijne Affodillen naar goethe? - of naar byron in zijne Ziekte der geleerden - eene sombere stof, daar ook wel iets in is van dante? - of is 't niet veeleer in De winterbloemenGa naar voetnoot(⋆); zwaarmoedige zangen, ingegeven door den dood van een zoon die zijn hoogmoed was, en van twee beminde dochters? Maar bilderdijk was niet uitsluitend romantisch dichter; niemand eerde het schoone klassieke méér dan hij. Eerst vertaalde hij de Edipus, Koning, van sophocles, in edele en stoute verzen; vervolgens, om te bewijzen dat de Hollandsche taal keurig en bevallig genoeg is om met de meesterstukken der oudheid te kunnen wedijveren, vertaalde hij bias, theocritus en anacreon. Doch de vereering der Grieksche en Latijnsche dichters deed bilderdijk nooit de Hollandsche dichters minachten. De letterkundige Nationaliteit van Holland had in hem een vurig verdediger. Hij was fier op den roem zijner voorgangers, en droeg veel bij om den ouden gats, somtijds den Hollandschen lafontaine genaamd, bij zijne landgenooten weder bemind te maken. Het is den Franschen een roem, dat de beoordeelaren buiten 's lands bij hunnen grooten fabeldichter elken dichter vergelijken, wiens naïfheid zij met een enkel woord willen uitdrukken. Achtervolgens Gezant in Engeland en Raad- | |
[pagina 249]
| |
pensionaris van Holland, was de oude jacob cats in zijn leven een gansch ander personaadje dan de goede man, die altijd bleef ‘Gros Jean comme devant.’ Enkele vertalingen geven ons het regt niet te oordeelen in welke mate hij, strevende naar eenvoudigheid, somwijlen - gelijk 't hem onder zijne landgenooten verweten wordt - zijn anders zuiveren, helderen stijl, bevallige beelden, en ongezochte zedeleer, door stopwoorden en herhalingen bedorven heeft. Lafontaine, men kan 't niet ontkennen, had ook zijne stopwoorden en onnaauwkeurigheden. Die van jacob cats regtvaardigden, volgens bilderdijk, geenszins de kunstkeurige geesten, die zijne Fabelen, Sinne- en Minnebeelden, Klachten, Liederen enz. ter vergetelheid wilden verwijzen. Hij oordeelde de gedichten van den Raadpensionaris inzonderheid geschikt, om aan zijne kinderen te worden voorgelezen, en was tot oordeelen bevoegd, vermits hij-zelf, om ze door zijne zonen te doen afschrijven, gedichten gemaakt had, voor hunne jeugd berekend. Daar hij slechts één gebrek aan de werken van cats vond, namelijk: van gedrukt te zijn in groote zware folianten en kwartijnen, naar de mode van de XVIIde eeuw, bezorgde hij er eene uitgave van in een klein formaat,Ga naar voetnoot(⋆) waardoor zij weder in zwang kwamen. Als bilderdijk niets anders ware dan een Hollandsch Dichter, uitgever van oude Hollandsche dichtwerken, zou men zich over zijne weinige bekendheid buiten 's lands minder hebben te verwonderen; maar hij was tevens een universeel geleerde. Welnu, vraag eens aan een lid der Koninklijke Societeit te Londen, of aan een lid van de Akademie van Wetenschappen te Parijs, of zij wel eens hoorden spreken van een Hollander, hunnen tijdgenoot, die verhandelingen geschreven heeft over de geologie, in welke men over de ontleding des aardbols denkheelden vindt, die met denkbeelden van cuvier zonderling | |
[pagina 250]
| |
overeenkomen, en, met dezelfde schranderheid, het geheele anatomische zamenstel van een dier uit de voorwereld, uit een enkel van zijne opgedolven wervelbeenderen bepaalde. Die Hollander heeft bestaan en heette bilderdijk. Cuvier zag hem te Parijs komen, om zijne lessen bij te wonen. Cuvier onderhield zich somwijlen met hem, en ontving hem in den Plantentuin. Bij dit bezoek te Parijs bewees de dichterlijke geoloog, dat hij ook de geneeskunde had bestudeerd, en een hoogleeraar, die gaarne alle soorten van denkende geesten, alle soorten van vermaardheden rondom zijnen disch verzamelde, de geestige en minzame Dr. alibert, noodigde bilderdijk meer dan ééns ten eten, en stelde hem met dezelfde gerustheid voor aan de dames als dichter, aan de oudheidkundigen als archeoloog, aan de klassieke geleerden als uitlegger van homerus, aan de philologen als mededinger van hase en boissonade, aan de advokaten als regtsgeleerde, en aan de abten, die verdraagzaam genoeg waren om in de Rue de Varennes, tusschen eene tooneelkunstenares en een romanschrijver aan te zitten, als een godgeleerde, die de verborgenheden van alle godsdiensten had nagespoord. De levensbeschrijving van bilderdijk is nog minder bekend dan zijne werken, waarvan men ten minste de titels kan noemen, die de groote verscheidenheid der onderwerpen doen vermoeden. Zijn vader, practiserend geneesheer, schijnt een voorstander van het aderlaten te zijn geweest, en zijnen zoon dikwerf aan die kunstbewerking te hebben onderworpen.Ga naar voetnoot(⋆) Bilderdijk schreef daaraan toe, dat hij zijne gezondheid door geregelde latingen moest onderhouden, en eene bijkans onafgebrokene koortsachtigheid, die nog op zijn zeventigste jaar zijnen pols als dien van een zesjarig kind deed kloppen. | |
[pagina 251]
| |
Hij was niet ouder toen een speelmakker hem den voet vermorselde. De toekomstige Hollandsche byron hinkte dus, even als de dichter van Childe-Harold. Dit gebrek had invloed op zijne bestemming. Te vergeefsch dreef zijn smaak voor het heldhaftige hem aan om de krijgsdienst te omhelzen, zijne kreupelheid dwong hem eene burgerlijke loopbaan te kiezen, en hij beproefde er onderscheidene, eer hij zich tot de letterkundige bepaalde. Het schijnt, dat hij in 1795 aan het Hof was verbonden door eenigerlei ambt, of door familiebetrekking, of misschien alleen door Staatkundige denkwijze. De omwenteling behandelde hem als een vijand, en hij zag zich gedwongen om in de ballingschap der Prinsen van Oranje te deelen, en stak over naar Engeland, alwaar hij aanvankelijk ging wonen te Hampton-court; maar welhaast in die residentie van Prins willem V geene genoegzame middelen hebbende om te bestaan, verliet hij haar, om zich te Londen te gaan vestigen. Daar gaf hij les in het teekenen, les in vreemde talen, en les in wetenschappen; want onvermoeid werkzaam, en niet langer slapende dan vier uren in het etmaal, was hij spoedig op de hoogte van al wat hij onderwijzen wilde. Te Londen ontmoette hij den niet onverdienstelijken graveur schweickhardt, zijn landgenoot, die eene dochter had, katharina wilhelmina genaamd, met welke bilderdijk in het huwelijk trad. Zijne ballingschap duurde slechts tot de vestiging eener Hollandsche Monarchij, ten behoeve van lodewijk napoleon, broeder des Keizers, en vader van den tegenwoordigen President der Republiek. Alvorens naar zijn vaderland terug te keeren, had bilderdijk eene reize door Schotland gedaan, en de herinneringen aan ossian hadden hem aangevuurd, om eenigen der gedichten van macpherson te vertalen. Toen hij zich te 's Hage nederzette, zag Koning lodewijk, die er prijs op stelde een Hollandschen Koning te zijn, naar een man om, die hem in de taal zijns volks onderwijzen, en tevens met hem spreken kon over andere zaken dan enkel spraakkunst en woordvoeging. Bilderdijk werd | |
[pagina 252]
| |
hem voorgesteld, en hij moest wel aan Koning lodewijk behagen, die een man was van kennis, de letteren, de wetenschappen, en de dichtkunst beminde, en zelf als auteur de pen voerde. Zijn leermeester werd spoedig zijn vriend; maar niemand misprees het ook toen de Vorst hem tot Voorzitter van eene der Klassen van het Hollandsche Instituut benoemde. Om de oogmerken des Konings te dienen, die de Nederlandsche Nationaliteit meer voorstond dan zijn broeder den Keizer lief was, schreef bilderdijk verschillende tooneelstukken, waarvan de meeste onderwerpen aan de geschiedenis des Lands of aan Vaderlandsche overleveringen waren ontleend. Hebben die stukken grooten bijval gevonden? Dat is nog twijfelachtig. Wij hebben vooral een treurspel Cinna hooren noemen, in hetwelk de Dichter bewezen heeft corneille te hebben bestudeerd. Zoo veel is zeker, dat de Koninklijke kroon des leerlings niet langer duurde dan de dramatische kroon van den meester. Holland werd spoedig eene provincie van het groote Rijk. Waarschijnlijk is het in de dagen geweest van het bezoek des Keizers en der Keizerinne in Holland, dat aan dezen de man werd voorgesteld, door wien zijn broeder zich in het Hollandsch had doen onderwijzen. Het behaagde den grooten napoleon niet altijd jegens letterkundigen minzaam te zijn; meer dan eenen heeft hij door de barschheid zijner vragen overbluft, als hij geen tijd had om over ossian, den dweependen zanger, of over corneille, den Staatkundigen dichter, te spreken, uit welken hij later, in het ledige der ballingschap, zich inbeeldde, wel een Staatsraad te hebben kunnen maken. Bilderdijk dan, werd hem als dichter voorgesteld. Op den naam, dien hij misschien voor het eerst goed hoorde, fronste hij de wenkbraauw, en vroeg hem: ‘Zijt gij in de letterkundige wereld bekend?’ - Bilderdijk antwoordde met Bataafsche koelbloedigheid: ‘Sire! Ik heb ten minste gedaan wat ik kon, om te verdienen in Holland bekend te zijn.’ De voorstelling had geene andere gevolgen. Misschien ware het goed ge- | |
[pagina 253]
| |
weest den Keizer vooraf te zeggen, dat bilderdijk eenigen der Ossiaansche gedichten vertaald, en een treurspel, Cinna, gemaakt had. Hij had beter gedaan hem ten minste met een genegen lachje te ontvangen; want in de Catalogus der honderd deelen van zijne werken vinden wij ook eene Ode aan Napoleon. Het is echter ook waar, dat bilderdijk, gelijk zoo vele andere dichters, tegen den man heeft geschreven, dien hij bezongen heeft. In 't kort, de Keizer kan zijne redenen gehad hebben om niet zoo geheel minzaam te zijn. Laten wij, Letterkundigen, regtvaardig zijn, zelfs jegens de Monarchen, wanneer ook zij, gelijk napoleon beweren, de voorstanders te zijn van de Nationale eer, en zelfs van de letterkunde van het volk, dat zij regeren. - Was hij inderdaad onwetend, dien men van onwetendheid beschuldigde? Wie weet of men napoleon niet van den leermeester zijns broeders gesproken had, als van een dichter die de Nederlandsche Nationaliteit wel eens opwond tot naijver jegens de Fransche letterkunde, en in een zeer onwijsgeerigen uitval de taal van voltaire had uitgekreten voor ‘eene bastaardtaal, gesproken door jakhalzen en hyena's, béstemd om de goddeloosheid voort te planten, en de algemeene taal geworden door de hulpe des Satans.’ Wij vragen er onzen Hollandschen lezers verschooning voor, maar de Keizer kon, zelfs in Holland, niet instemmen met jan van gorp, die een boek schreef om te bewijzen dat de Hollandsche taal de oorspronkelijke taal van adam en eva is geweest. Deze van gorp evenwel, gaf, even als erasmus en zijne andere tijdgenooten, aan twee Latijnsche namen de voorkeur boven die, welke zijne vaderen hem, in de taal van het Paradijs, hadden nagelaten. Bilderdijk nam een levendig deel in het geen hij oordeelde Holland te vernederen. Ter zelfder tijd troffen hem die huiselijke rampen, waarop wij zinspeelden bij 't noemen van zijne ‘Winterbloemen.’ - Om zijne gade afleiding te verschaffen, of om zich aan Staatkundige vervolgingen te onttrekken, verliet hij nogmaals zijn Vaderland | |
[pagina 254]
| |
en ging (n.b.!) te Groningen wonen. Bij zijne terugkomst vond hij Oranje op den troon, en Koning willem, naijverig op de gunst hem door Koning lodewijk bewezen, deed hem eene plaatsing aanbieden, die hij niet aannam. De dichters hebben, zelfs in Holland, somtijds wonderlijke gemoedsbezwaren. Intusschen beschuldigde men bilderdijk, een voorstander van achteruitgang, een anti-liberate dweeper te zijn. In 1819 deed bilderdijk eene reize naar Frankrijk, en wij hebben reeds gezegd hoe hij zich bekend maakte aan cuvier, die, naar zijne waardeering, de meest omvattende geest was van den lateren tijd.Ga naar voetnoot(⋆) Wij onderstellen, dat hij later nog eene tweede reis naar Parijs heeft gedaan. Vervolgens in Nederland teruggekomen, bleef hij bestendig alle de Muzen beurt om beurt huldigen, onder 't genot van het huiselijk geluk, dat zijne dierbare gade hem verschafte. Toen hij, den 18 December 1831, te Haarlem stierf, was hij meer dan tachtig jaren oud, en Schrijver van omstreeks honderd boekdeelen. Er zijn vele afbeeldingen van bilderdijk bij zijn leven geschilderd, geteekend en in plaat gebragt. Het schijnt echter, dat de dichter, hoewel er altijd uitmuntende schilders en graveurs in Holland zijn geweest, zich verpligt achtte om alle die portretten, als hem niet gelijkende, te verwerpen. Southey haalt een dichterlijken uitval van hem aan, legen de kunstenaars, die hem het voorkomen gaven, de eene van een ontsnapten uit het gekkenhuis, de andere van een verschrokken gans; de | |
[pagina 255]
| |
derde van een aap of potsenmaker. Bilderdijk was ook niet beter voldaan over zijne borstbeelden (buistes) en over een boetseersel van zijn hoofd, in was gegoten als voor de pop eens paruikenmakers. | |
II.Het was in 1825, toen robert southey eenige weken ten huize van bilderdijk heeft doorgebragt. Wij zullen met den Engelschen Dichter den Hollandschen Dichter bezoeken, door die brieven mede te deelen, in welke de eerste zijn togtje door Holland, en zijn verblijf te Leyden verhaalt. Eenige weken vóór zijn vertrek (2 Mei 1825) schreef de laurent aan zijnen vriend henry taylor, die hem zou vergezellen:
Mijn waarde h.t.!
Gij hebt te weinig verwachting van Holland. Het is een wonderland in zich-zelven, én door zijne geschiedenis, én door de menschen en de werken die 't heeft voortgebragt. Het bestaan zelfs van den grond is eene natuurlijke en zedelijke zeldzaamheid. Hoe zeer ik de bergen bemin, ik denk toch meer aandoening te zullen ondervinden in Holland, dan in Zwitserland. In plaats van bergen te bestijgen zullen wij de trappen van torens en kerktorens beklinmen. Het algezigt van den toren van Haarlem is, zegt men, een van de indrukwekkendsten der wereld. Des avonds vertoont het zich 't voordeeligst. Ik heb de belangstelling, welke mij, toen ik nog een kind was, watson's geschiedenissen van filips II en filips III inboezemden, nog niet kunnen vergeten. Wel heb ik die sinds toen niet herlezen, maar ik heb vele andere werken gelezen, waarin de krijg der Hollanders tegen de Spanjaarden uit de twee tegenovergestelde gezigtspunten wordt beschouwd, en geen land in Europa is mij, als geschiedtooneel, belangrijker dan dit. Misschien hebben mijne gewone letteroefeningen mij, meer dan een ander, tot die soort van sympathie gestemd; maar ik | |
[pagina 256]
| |
zou geene verre reize ontzien om de plaats te beschouwen, waar eene gebeurtenis, onverschillig welke, is voorgevallen, die mijn hart van grootmoedig gevoel deed kloppen, of het graf te bezoeken van iemand, dien ik hoop te ontmoeten in eenen anderen toestand van bestaan. Mijne vertaalster, katharina wilhelmina bilderdijk, is bedaagd genoeg om uwe moeder te zijn. Zij heeft hare vertaling aan mij opgedragen, in zeer aandoenlijke verzen, op den dood van haren zoon, dien zij op zee verloor, en herdenkt daarin, hoe zij, eer het doodberigt tot haar gekomen was, eenige plaatsen uit den Roderick op zich had toegepast. God zegene u!
r.s.
Robert southey voegde zich te Londen bij de Heeren henry taylor, neville while en arthur mallet en stak met hen over van Douvres naar Boulogne, om vandaar naar Bussel te gaan, na het slagveld van Wererlov nog eens bezocht te hebben. Een onaangenaam toeval verstoorde het reisplan eenigermate. Southey had, vóór zijn vertrek uit Engeland, aan den voet eene kleine wond gekregen, door 't knellen van een te naauwen schoen. De hitte had deze anders onbeduidende kwetsuur reeds doen ontsteken, toen, te Bouchain, een van die diertjes, welke men ongaarne ruikt en ongaarne noemt, juist het zieke deel voor zijnen beet verkoos, en het op eene onrustbarende wijze vergiftigde. Southey schreef te Antwerpen in zijn dagboek: ‘Daar zit ik nu gevangen, met den voet in pap, en van ganscher harte wenschende weder te huis te zijn.’ Na verloop echter van eenige dagen vergunde hem de chirurgijn om de reize voort te zetten. Hij deed dat, in weerwil van zijne smarten, maar te Leyden moest hij nogmaals een heelmeester te hulp roepen. Toen bilderdijk en diens echtgenoote zijne aankomst vernomen hadden, drongen zij er dadelijk op aan, dat hij bij hen zoude komen. Zijn eerste schrijven uit hun gastvrije huis is aan Mistress southey: | |
[pagina 257]
| |
Leyden, Donderdag 30 Junij 1825. Waarde edith! Mijn voet is tamelijk wel en zal, naar alle waarschijnlijkheid, in drie of vier dagen geheel genezen zijn. Na met dit berigt begonnen te zijn ‘tot uwe geruststelling’, zoo als de herbergiers te Besançon om het andere woord zeiden, heb ik u te melden, dat ik bij den Heer bilderdijk aan huis ben, waar men alle mogelijke zorge voor mij draagt, mij alle mogelijke goedheden bewijst, en ik al de gemakken heb, die Leyden kan opleveren. Nu moet gij weten, hoe ik hier gekomen ben. Mij tot den Heer bilderdijk gewend hebbende met verzoek om, voor taylor en mij, eene woning te doen zoeken, antwoordde hij, dat het niet gemakkelijk was er eene te vinden, en stelde ons beiden voor om bij hem te komen. Van zulk een aanbod mogt niet ligtvaardig worden gebruik gemaakt. Henry taylor ging zelf aan 't zoeken, en zag eenige kamers, die zeer wel voor ons geschikt waren; doch als men hem vroeg: voor hoe lang wij wilden huren? - en hij dan antwoordde: voor acht of tien dagen misschien, zeide ieder: dat hij voor zulk een korten tijd in een logement moest gaan. Dit eindigde zóó, dat ik de gastvrijheid aannam, die mij met zoo vele blijken van opregtheid werd aangeboden, dat dááraan niet viel te twijfelen: maar taylor bleef in het logement. Dus gingen neville while en arthur mallet, dingsdag morgen, naar den Haag, en des avonds deed ik mij, met mijn kreupel been, mijn koffer en reistasch naar 't huis van den Heer bilderdijk overbrengen. Gij kunt u wel voorstellen hoe verlangend ik was om de meesteresse van het huis te zienGa naar voetnoot(⋆), en toch zag ik haar niet terstond, door de schaduw der boomen en mijn slechte gezigt. Zij was voorkomend en hartelijk, sprak | |
[pagina 258]
| |
uitnemend goed Engelsch, zonder veel te haperen, en zonder eenigerlei vreemde uitspraak. Den eersten avond vlotte alles nog zoo niet van zelf. Men had een souper gereed gemaakt, dat zóó laat werd opgezet en, dank zij het langzame dat alle verrigtingen in dit land schijnt te kenmerken, zóó lang duurde, dat ik eerst ten een ure in mijn bed kwam. Mijne slaapkamer is gelijkvloers, naast de eetkamer, die mij is ingeruimd. Alles is er zeer behagelijk (comfortable) en zindelijk. Des morgens bij 't opstaan vroeg ik mijne melk om te ontbijtenGa naar voetnoot(⋆), en toen de Heer droesa(?) de heelmeester kwam, had ik het genoegen te hooren, dat hij de wond eerst des avonds zou verbinden, en 't verband dan vier-en-twintig uren laten blijven, wijl er een begin van genezing was. - De Heer bilderdijk bragt mij eenige zeldzame handschriften van oude Hollandsche dichters, en de ochtend ging genoegelijk om. Taylor at met ons te half drie. Het middagmaal duurde, ik weet niet hoe, tot zes of zeven ure. Ik verzocht om een avondëten zoo als ik 't te huis gewoon ben, gebruikte dus een weinigje koud vleesch, en lag vóór elf ure te bed. Mijn slaap was goed, en de voet gaat voort te genezen. De Heer droesa verliet mij, eer ik de pen opnam om aan u te schrijven. Aanstaanden Zondag hoop ik door het huis te wandelen, en dan is mijne gevangenschap spoedig uit. Pijn heb ik niet en ook geen ander ongemak dan mijn been altijd uitgestrekt te houden op een stoel of zitbankje. Gij wenscht zeker, mijne lieve edith! dat ik u iets melde van de familie, bij welke ik - moet ik zeggen zoo ongelukkig, of zoo gelukkig? - ben ingeleid. Het huis is aangenaam gelegen, in eene zeer levendige straat,(?) met eene rij boomen en eene gracht er voor, en is groot genoeg, en bevat alles wat de bewoners voor hun gemak en genoegen noodig hebben. De eenige zoon van mijn gastheer, lodewijk willem, is bij zijne onders te huis. | |
[pagina 259]
| |
De Heer bilderdijk is, even als ik, geen voorstander van de openbare scholen. Dit kind heeft een bijzonder gelaat, hetwelk mij belang inboezemt. Het is blijkbaar van eene zwakke gezondheid. Zijne kleeding is net, maar stijf (grave), en ik schep vermaak in zijne ongemeene beleefdheid jegens mij, en in 't genoegen, dat hij aan tafel toont, zoo vaak ik hem aanspreek of eenige oplettendheid bewijs. - Aan tafel worden wij door eene jonge vrouw bediend. Ik wenschte, dat gij haar eens zaagt, want het is eene figuur nog vreemder dan die van de Portugesche meid maria rosa, toen gij ze voor de eerste maal gezien hebt. Evenwel, zij is minder vrolijk. Hare kleeding bestaat uit zwart en wit, is volmaakt zindelijk, en geeft haar precies de treurige bevalligheid van een bagijntje. Haar muts is zeer klein. en van voren met een smallen rand, die naauwelijks zoo ver uitsteekt als het groene oogenscherm, dat ik soms opzet. Van achteren rust die muts op de wortels der hairen, die geheel naar het voorhoofd zijn gekamd (?). Zij is even blank als hare muts, en slank en welgemaakt; in één woord: ware zij niet zoo uitermate bleek, dan zou ze tamelijk aardig zijn. Eene andere vrouw, die zeldzamer voor den dag komt, draagt eene minder stemmige kleeding, maar ziet er toch ook niet minder vreemd uit, in hare soort. Niets is mij zoo aangenaam als een gesprek met den Heer bilderdijk. Dr. bell zelfs is niet zóó vol leven, vuur en geestdrift als hij. De Heer bilderdijk doet mij telkens aan hem denken; ofschoon zijn Engelsch veel minder zuiver is dan dat van Dr. bell.Ga naar voetnoot(⋆) Hij schijnt er van opgetogen te zijn een gast te hebben, die hem kan verstaan en die naar hem luistert; te meer omdat hij vele trekken van overeenkomst tusschen ons vindt, want hij is werkzaam, gelijk ik 't geweest hen; hij heeft over eene menigte onderwerpen geschreven; hij wordt even gestadig aangevallen door de liberalen van zijn land, als ik door de liberalen van het mijne, en hij lacht om de aanvallers even hartelijk als ik: even hartelijk en even | |
[pagina 260]
| |
vrolijk. - Met Mevrouw bilderdijk word ik regt vertrouwelijk. Haar echtgenoot spreekt steeds over haar met al het vuur van zijnen geest. Hij bemint haar innig en is trotsch op haar, en heeft reden om dat te zijn. Ook zij, van haren kant, is niet minder trotsch op hem. Het leven van Mevrouw bilderdijk schijnt bijkans een wonder te zijn, na alles wat zij heeft geleden. Vrijdag morgen. Mijn voet wordt beter en beter; de genezing zal niet uitblijven. Met behulp van een rotting wandel ik nu kamer uit, kamer in. Mijn tijd gaat zeer aangenaam voorbij. Nooit in mijn leven heb ik iemand ontmoet, zóó merkwaardig en zóó belangrijk als mijn gastheer. Mevrouw bilderdijk is 't niet minder dan haar echtgenoot. Ik zal u bij mijne terugkomst veel te vertellen hebben. In de eerste dagen der volgende week hoop ik weder vrij te zijn, en zal te ligter kunnen reizen, daar men hier reist per trekschuit; zoodat mijn been in rust kan blijven. Kwel u dus niet meer met eene kwaal die voorbij is, en zulke gelukkige gevolgen heeft gehad. Nogmaals, God zegene u!
r.s.
Leyden, Donderdag 7 Julij 1825.Ga naar voetnoot(⋆)
Waarde edith!
Zie hier hoe wij dagelijks leven. Des morgens ten 8 ure klopt lodewijk aan mijne kamerdeur. Al mijne bewegingen om mij aan te kleeden zijn zoo geregeld als die van een uurwerk, en als ik in het naaste vertrek kom, staat het ontbijt gereed op eene tafel, die, tot mijn gemak, bij de sofa is geplaatst. Ik neem plaats en zit op een kussen, met mijn kranke been op een ander. De sofa is met zwarte trijp bekleed. Het gezin ontbijt met | |
[pagina 261]
| |
koffij en ik met een grooten kop warme melk. Op de tafel zijn twee soorten van kaas, waarvan de eene, die men Leydsche kaas noemt, zeer sterk met kruidnagelen en komijn is toebereid; zij wordt aan het ontbijt, in zeer dunne sneedjes, op brood met boter gebruikt. Het brood is zeer zacht, gekneed, en in kleine rollen met een dunne korst gebakken. De boter is overheerlijk, maar zoo week, dat men die brengt in een potje(?). Eer wij beginnen neemt de Heer bilderdijk zijn kleine grijze mutsjen af en bidt stil, niet langer dan noodig is. Dan vat hij gewoonlijk de hand zijner gade, en zij zetten zich naast elkander, tegenover mij; lodewijk zit aan het eind der tafel. Tegen twee ure komt de Heer droesa mijn voet verbinden, die met een mijner zijden doeken omwonden is. Als het koud is, wind ik er, over mijn pantalon, nog een tweeden om, en zelfs nog een derden; zoodat mijn been niet slechts een welvoegelijk, maar zelfs een prachtig voorkomen heeft. Na het ontbijt en de thee wascht Mevrouw bilderdijk-zelve de schoteltjes, den trekpot en de kopjes. De Heer bilderdijk brengt een gedeelte van den ochtend met mij door. Het overige besteed ik aan 't Hollandsch lezen, of, gelijk heden, ga ik naar mijne kamer om te schrijven. Henry taylor bezoekt mij des namiddags, en hij wordt telkens ten eten gevraagd; dat hij twee of drie malen 's weeks aanneemt. Wij eten te half drie of drie ure, en het behaagt mij zeer, dat de maaltijden geheel Hollandsch zijn. Gij weet, dat ik een sterk eter ben, en den eetlust, zoo wel als den moed, in mijne gevangenschap behouden hebbende, eet ik van alles wat er gediend wordt. Varkens- of schapenvleesch komt er niet op tafel, omdat men 't schadelijk acht voor mijne wond, en om dezelfde reden is men zeer zuinig met peper. Overigens zijn de spijzen sterk gekruid. De saus bij de visch heeft meer van eene taart dan van gesmolten boter, en is insgelijks prikkelend van smaak. Men zet de baarsen op, als zij klein zijn - de kleinen worden voor de besten gehouden - in eenen schotel, waarin zij schijnen te zwemmen; zij zien er dan smakelijk uit en zijn inderdaad heerlijk. Bij gebraden vleesch (dat klein van stuk is) biedt men de sjeu aan in eene sauskom, die den vorm van eene schuit heeft. De verscheidenheid van groenten is zeer groot: jonge erwten, peulen, porselein, bloemkool, groote boonen, wortelen, rapen, aardappelen, enz. Maar behalve dit eet men nog zonderlinge dingen bij het vleesch. Gisteren had ik zeer zoete en sterk gekruide gebakken appelen, met gebraden gevogelte: een anderen | |
[pagina 262]
| |
dag kweepeer uit eene compotte op mijn bord gekregen hebbende, zag ik met verwondering, dat het was om gegeten te worden met ossenragout. Als ik iets van een schotel neem, weet ik nooit of het gesuikerd is, of nog zout behoeft; evenwel smaakt alles zeer goed, en zijn de puddingen uitmuntend. De maaltijd duurt lang en wordt altijd gevolgd door aardbeziën en kersen. Tweemaal hebben wij room met aardbeziën gehad, de room was zeer dik en op het punt van zuur te worden. Ook hebben wij meloenen en bessen, de eersten van het jaar, gehad. Na de koffij laat men mij een uurtje slapen. Vervolgens komt de thee. Te half tien soupeert men. Dan gebruikt de Heer bilderdijk melk, en ik een weinig koud vleesch, met groente in zuur, of gestolde vleeschsjeu in den vorm van gelei (gelée). Men zet ook olijven, als augurkjes of groente in azijn. Ten half elf ga ik te bed. De Heer bilderdijk, die bijkans geheel niet slaapt, blijft dan nog drie of vier uren op. Tweemaal hebben wij hier een Fries gehad, dien wij wel eens te Keswick kunnen zien, daar hij spreekt van naar Engeland te gaan, tot het doen van letterkundige nasporingen. Hij heet halbertsma, en is predikant bij de Doopsgezinden te Deventer. Ook de jonge Graaf hoogmandorpGa naar voetnoot(⋆) is hier tweemaal geweest; een schoon jongman; een der acht Hollanders, die, toen de Heer bilderdijk ziek was, zes weken lang bij zijne sponde wilden waken. Een ander maal kwam Dr. burgman, een jonge man, met een bijzonder gelaat en zeer geleerd, thee met ons drinken. Nooit hoorde ik iets aangenamers, dan het spreken van mijn gastheer, en ik zie geene mogelijkheid om er u een denkbeeld van te geven. Het onderwerp, waarover hij spreekt, is altijd zóó belangrijk, dat 't alleen reeds voldoende zou zijn om de aandacht der hoorders gaande te houden. Voeg daarbij zijne niet te beschrijven levendigheid en allerbijzonderste taal. Ik ben er zeker van, dat ik niet half zoo koddig ben, wanneer ik Fransch wil spreken. Hij spreekt 't Engelsch als Hollandsch uit, en vermengt het met ik weet niet hoe vele andere talen: nu met een woord Latijn. dan met een Fransch woord. straks met een Hollandsch woord, die hij allen tot Engelsche woorden maakt. Vandaar de wonderlijkste gezegden. Zoo b.v. in plaats van: ik heb dat genoegen gehad, zegt hij: ik ben aangenaam geweest (I was pleasant, in plaats van I was pleased); en in stede van te zeggen: | |
[pagina 263]
| |
dat eene arme vrouw, die met hem in eene diligence zat, bij 't omvallen gewond werd (wounded), zal hij u zeggen, dat zij erg gezegend werd (blessed). In weerwil daarvan, is er in alles wat hij zegt zóó veel kennis, vernuft, afwisseling en rijkdom van gedachten, en in hem zóó veel goedheid, welwillendheid en opregtheid, dat ik mij nooit met iemand onderhouden heb, die mij grooter belangstelling inboezemde. Hij herinnert mij elken dag meer aan Dr. bell. Ik heb, uit een woord dat hem ontviel, vernomen, dat Mevrouw bilderdijk zijne tweede echtgenoote is. Zij zijn trotsch op elkander, en hebben ook regt dat te wezen. Zij heeft een aanzienlijk getal dichtstukken gemaakt. waarvan eenigen met gedichten van hem, en anderen afzonderlijk, zijn uitgegeven. Velen er van zijn godsdienstige verzen en daaronder zulke, die hare innigste gemoedsaandoeningen in verschillende beproevingen en levenssmarten uitdrukken. Eenigen hebben mij somtijds aan zekere van mijne eigene gedichten, anderen aan die van Miss bowles doen denken. Men zou het bijna onmogelijk achten, dat eene vrouw, zoo zacht, zoo kalm. zoo stil, zoo zedig en zonder de minste gemaaktheid, eene toegejuichte Schrijfster is, en als dichteres zelfs de hoogste plaats in haar land bekleedt. De geldelijke voordeelen der letterkunde zijn hier ellendig; in dat opzigt sta ik tot den Heer bilderdijk, zoo als Sir walter scott staat tot mij. Lodewijk (zoo wordt die naam gespeld) is een beminnelijk kind, de eenig overgeblevene van zeven kinderen. Hij is zeer gevoelig, en ik kan hem niet aanzien zonder eene heimelijke vrees: want hij is niet sterk, en ik ben bang, dat het klimaat, zoo gunstig voor zijn vader, voor hem nadeelig zal zijn. De Engelsche boeken zijn hier zoo zeldzaam, dat de bilderdijken geen ander werk van mij gezien hebben dan de Roderick. Ik heb natuurlijk geschreven, dat men mij eene volledige verzameling mijner gedichten, benevens de geschiedenis van Brazilië, moet zenden, en daar e. mav thans te Londen is, heb ik hem verzocht, als een geschenk van zijnentwege aan Mevrouw bilderdijk, er een exemplaar der Restes poétiques de Kirke WhiteGa naar voetnoot(⋆) bij te voegen. Ik zal nooit erkentelijk genoeg kunnen zijn voor de goedheden, waarmede ik hier overladen wordt. Verbeeld u eens het onderscheid tusschen een logement met alle zijne ongemakken, en het leven in een gezin als dit, | |
[pagina 264]
| |
hetwelk mij in al zijne woorden en handelingen bewijst, dat het er vreugde in vindt mij onder zijn dak te hebben. Het meest sukkel ik met mijn bed. Er zijn, ik weet niet hoe veel hoofdkussens, maar bovendien een klein, daar ik óók mijn hoofd op heb gelegd, tot ik ontdekte. dat het dienen moet om de lenden te ondersteunen. Omtrent alle dingen kan ik hier goed onderrigt bekomen, maar er is niemand om mij te leeren hoe men in een Hollandsch bed komt, en hoe men er zich in nederlegt. - Op de waschtafel staat een flakon met brandwijn, om den mond te spoelen. In sommige soepen en sausen doet men hier safraan. Gisteren kwam er merg uit eene terrine, om op sneedjes geroosterd brood gegeten te worden. Ik eet van alles, maar leef in gestadige vrees voor iets als pens (?) of pudding in reusel (?). Omtrent een uur vóór het middagmaal brengt men een fraai mahoniehouten likeurkistje binnen; daaruit neemt men een kristallen blaadje en kleine glaasjes met vergulde randen, en wij gebruiben een weinig likeur met een beschuitje. Deze beschuit heet Deventer beschuitGa naar voetnoot(⋆), en men verhaalt er eene oude historie van. Het deegmengen voor deze beschuit werd gewoonlijk alleen aan den Burgemeester dier stad toevertrouwd, en als de bakker de bestanddeelen er voor gereed had, zond men om dat hoogste regeringslid. Aan hem behoorde het regt of de ambtspligt, om in het deeg datgene te doen, wat de Deventer beschuit zoo uitmuntend maakt, en haar dien bijzonderen smaak geeft. Ik zal u veel kunnen vertellen: want ik weet niet. ooit zoo vele vermakelijke, leerzame, treffende en belangrijke dingen vernomen te hebben, als sedert ik in dit huis gevangen ben. God zegene u, mijn waarde edith.
r.s.
Aan Miss katherine southey.
Amsterdam, Zaturdag 16 Julij 1825.
Mijne lieve kate!
Dingsdag hebben wij een genoegelijken dag op het water gesleten, en wij zagen genoeg van de Rijnsluizen om van eene dwaling terug te komen, wegens de natuurlijke gesteldheid des lands. Het is volstrekt onwaar, dat de zee hooger is dan de torens van Leyden (!!). De waarheid is, dat de waterspiegel in Holland gemeenlijk | |
[pagina 265]
| |
iets boven den stand der eb, en een weinig beneden dien des vloeds is. Dat de landerijen lager liggen dan de rivieren en kanalen, komt dáárdoor, dat de beddingen der rivieren verhoogd zijn, door het slijk dat hunne wateren aanvoeren, of omdat de landerijen vroeger meren of moerassen waren, die droog zijn gemaakt. Woensdag ging ik met henry taylor naar den Haag, alwaar ik het Museum van schilderijen bezocht, en een bezoek bragt aan een Hollandschen letterkundige, den Heer de clercq, een Improvisator. Des avonds keerde ik terug. Donderdag bragt ik mijne zaken van boekhandel ten einde. o Wat vreugde als mijn kist met grootsche folianten te Keswick zal aankomen! Welk een lust hen uit te pakken en op de nieuwe planken te zetten, die er voor noodig zullen zijn! Wat genoegelijke avonden zal ik er, 't geheele jaar, aan te danken hebben! Na het middagmaal deden wij wat de Heer bilderdijk eene wandeling met rijtuig noemt, en dronken thee in een dorp, waar wij een aardige ontmoeting hadden met de herbergierster, eene vrouw van een allerzonderlingst voorkomen. Zij was, eenige dagen te voren, jarig geweest, en hij die gelegenheid had de leerling van den Chirurgijn een vers op haar gemaakt. Dat bragt zij den Heer bilderdijk, die 't voorlas, zoo als wordsworth een kreupeldieht zou hebben voorgedragen, als men 't hem, onder zulke omstandigheden, in eene herberg ter lezing gegeven had. De vrouw stond overeinde, en hoorde in sprakelooze verrukking, haren lof, op gezwollen toon, met een daverende stem, onder de noodige gebaren uitgalmen. Mevrouw bilderdijk behield wonder wel hare bedaardheid. Ik zat naast haar, niet wetende of de verzen goed of slecht waren, maar oneindig door het tooneel vermaakt, en de meid, door de niet gewone galmen aangelokt, stond tusschen de bessenboomen in den tuin te luisteren, gelijk milton's eva in het aardsche Paradijs. Gisteren vergezelden onze goede vrienden ons een eind wegs in de trekschuit, en wij namen, met veel leedwezen aan weêrszijden, afscheid van elkander. Als de Heer bilderdijk, gelijk hij mij heeft beloofd, een zomer bij ons kan komen doorbrengen, zal dat voor mij de aangenaamste zaak ter wereld zijn, want nooit heb ik ergens een welwillender en hartelijker onthaal gevonden, en nooit heb ik twee menschen ontmoet, met welke ik in de meest gewigtige opzigten zoo zeer overeenkom. - Ook lodewijk is een beminnelijk kind, dat zich inder- | |
[pagina 266]
| |
daad aan mij gehecht heeft. Hij is de eenig overgeblevene van acht kinderen, die de Heer bilderdijk bij zijne tegenwoordige gade, en van zeven, die hij bij zijne eerste gade heeft verwekt. In weerwil van het spijtig ongeval, dat mij onder hun dak heeft gebragt, is geen enkel tijdvak mijns levens zoo genoegelijk omgegaan als dat hetwelk ik doorbragt bij hen. Wij bleven te Haarlem eten, en kwamen daarna te Amsterdam. God zegene u - mijn lieve kind! Uw liefhebbende Vader
r.s.
In Junij van het volgende jaar ging southey nog eens naar Holland, alleen om den Heer en Mevrouw bilderdijk te bezoeken. Dit tweede bezoek was kort, en heeft niets bijzonder merkwaardigs opgeleverd. Wij zullen er niet anders over mededeelen dan southey's brief, van April 1826, aan den Bisschop van Limerick, om zich te verontschuldigen, dat hij aan een uitstapje naar Holland de voorkeur gaf boven een uitstapje naar lerland, dat de prelaat hem had voorgesteld. - - - ‘De Heer en Mevrouw bilderdijk kunnen mij niet komen zien, ik ga dus hén nog eens bezoeken. Al lag Leyden tien maal verder af, zou ik de reize toch doen, om het genoegen dat ik er mede geven en er zelf door smaken zal. Ik kende bilderdijk niet anders dan uit zijne brieven, toen ik aan zijn mededoogen werd overgeleverd. Maar hij is een dier menschen, wier opregt en open hart men dadelijk doorziet. Sedert ik hen (de bilderdijken) ken, heb ik dikwerf tot mij-zelven gezegd, dat ik eene reis rondom de wereld had kunnen doen, zonder twee personen te ontmoeten van eene geaardheid zoo zeer in harmonie met de mijne; met uitzondering van dit, dat mijn gastheer een ware Hollander is van den ouden stempel, en den Vaderen van de Dordsche Synode waardig. Hij is over de zeventig jaren oud, en alles wat hij naar ziel en ligchaam geleden heeft, in aanmerking genomen, is het wonder dát hij nog leeft. Van de vroegste jeugd af ziekelijk, werd hij, nog kind zijnde, door de geneeskundigen opgegeven, doch gered door een wanhopigen maatregel van zijn vader, die 't waagstuk ondernam, door herhaalde aderlatingen zijn bloed te vernieuwen. Dit heeft echter ten gevolge gehad, dat hij op geregelde lijden zijn toevlugt tot het lancet moet blijven nemen; zóó, dat men hem nog op de jaren die | |
[pagina 267]
| |
hij bereikt heeft, van zes tot zes weken den ader moet openen. Zijn pols is altijd als die van een mensch, dat koorts heeft. Nooit heeft hij langer dan vier uren in het etmaal geslapen, en hij ontwaakt altijd met hetzelfde gevoel van vermoeijenis, alsof de slaap hem meer afmat dan de gestadige arbeid van den geest, waaraan hij zich overgeeft. Niemand zijner landgenooten heeft zoo veel, over zoo velerlei onderwerpen, en zoo goed geschreven; - dit erkennen zelfs zijne vijanden, en vijanden van hem zijn alle de liberalen en afvalligen (?). - Zijn vermogen is in de revolutionaire schipbreuk geheel vergaan, en daar hij de vertrouwdste en getrouwste vriend des Stadhouders was geweest (?), ontving hij die belooning, welke de getrouwheid, na eene omwenteling, gewoonlijk ontvangt. Het Huis van oranje gelijk al de herstelde Huizen, heeft het Staatkundig geoordeeld zijne vijanden te bevoordeelen en zijne vrienden te veronachtzamen. Een klein jaargeld van (omstreeks) 140 pond Sterl. (f 1800.-) is alles wat hij bezit. Den Hoogleeraarstoel, dien de Koning hem beloofd had, geeft men hem niet, uit vrees van de liberalen te mishagen. Onder de Staatkundige beroeringen is zijn leven bedreigd geweest; in de ballingschap was hij op het punt geen brood meer te hebben. Na acht kinderen bij zijne eerste gade, en zeven bij zijne tegenwoordige te hebben verwekt, blijft hem slechts een zoontje van twaalf jaren over; een kind zoo rijk begaafd als mogelijk is, maar zoo zwakkelijk van gestel, dat men 't niet zonder bekommering kan aanzien. Zijne echtgenoote is vier-en-twintig jaren jonger dan haar man en dien in alle opzigten waardig. Nooit heb ik eene vrouw gezien, die, als vrouw, meer achting en bewondering verdient. Wie haar niet kennen, zouden nimmer vermoeden, dat eene zoo eenvoudige persone eene dichteresse is van groote vermaardheid. - De gelaatstrekken van bilderdijk doen, bij den eersten blik, zijnen verstandelijken rang kennen, maar hij vereenigt daarmede verhevenheid van geest en nederigheid, in de beste beteekenis dier woorden. De man en de vrouw zijn beiden zóó volmaakt voor elkander geschikt, en zóó gelaten in hun lot, zóó innig en zóó kalm godsdienstig, bij gevolg zóó gelukkig en zóó dankbaar aan God, dat de schuld aan mij ligt, wanneer ik door hunne kennismaking niet beter ben geworden. - -
r.s.
Toen robert southey deze gemeenzame brieven schreef, dacht hij er niet aan, een oordeel over bilderdijk en diens echtgenoote voor de nakomelingschap uit te spre- | |
[pagina 268]
| |
ken. Om zich van zijne verpligtingen aan hen plegtig te kwijten, vlocht hij den lof van het echtpaar in een dichterlijken brief aan allan cunningham. In dien brief, in September 1828 uitgegeven, noemt hij zijnen Hollandschen gastheer: een geleerde, een dichter, een wijze, een waar patriot, een menschenvriend, een onderworpen Christen, en een man van genie, aan wien, om een Europeschen roem te verwerven, niets anders ontbroken heeft, dan te schrijven in eene in Europa meer bekende taal. Ondanks dien brief echter bleef bilderdijk, in Engeland, zóó zeer onbekend, dat nog in het vorige jaar zijn naam in den vorm van eene vraag werd voorgesteld aan de lezers van een weekblad, getiteld: Notes and Querries, hetwelk aan zijne vrijwillige medewerkers, letterkundige raadsels opgeeft, waarvan de oplossingen korte, inlichtende artikels vormen. De vraag naar bilderdijk heeft naauwelijks eene halve bladzijde druks ten gevolge gehad, nog geteekend met den Hollandschen naam james douza, en die kwalijk een drietal regels tot onze eigene aanteekeningen heeft bijgedragen. Wij herhalen dus voor onze vrienden in Holland de vraag der Notes and Querries, wel wetende, dat wij er niet op hebben geantwoord, dan met eene zeer onvolledige levensschets. De brieven van southey echter oordeelden wij wèl geschikt om door de Hollanders-zelven met belangstelling gelezen te worden, wegens de huiselijke bijzonderheden, die zij bevatten.
Hiermede eindigt het Artikel in de Revue Britannique, die tot ons leedwezen den titel niet opgeeft van het Engelsche Tijdschrift, waaruit het is overgenomen. Wij zijn den ongenoemden Brit, die 't heeft zamengesteld en wereldkundig gemaakt, grooten dank schuldig; want hij doet er eene eerste, gewigtige poging mede, om den éénigen bilderdijk den Europeschen roem te doen verwerven, dien hij verdient. De aanteekeningen en brieven zijn wèl berekend om de aandacht in het Buitenland op hem te vestigen, al vinden wij, Nederlanders, die beiden niet geheel naauwkeurig en ten deele zelfs niet gegrond. - Maar het is nu ook te hopen, dat de Heer da costa, of eene andere bevoegde pen er door zal worden opgewekt om den Schrijver van het Artikel, overeenkomstig zijn verzoek, behulpzaam te zijn tot het doen van verdere mededeelingen omtrent den grooten Meester en zijne verschillende werken, opdat hij spoedig meer algemeen gekend en erkend worde in zijne waarde. De Vert. |
|