Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 196]
| |
Paraguay.I.Geen enkele gebaande weg voert naar dit Zuid-Amerikaansche binnenland. Woestenijen omringen het aan alle zijden, en twee diepe stroomen omgorden het; namelijk: de ParanaGa naar voetnoot(⋆) en de Paraguay.Ga naar voetnoot(†) De Noordelijke grens verliest zich in streken, overvloedig door beken en meeren besproeid. Ten Westen is de woestijn Chaco, die tot nog toe voor alle bebouwing ontoegankelijk, gelijk Germanië ten tijde van augustus, met ondoordringbare wouden en savanen (moerassige grasvelden) overdekt is, en zich tot aan Bolivia, Tucuman en Santa-Fé uitstrekt. Ten zuiden zijn de Lagunen van Corrientes en de voormalige hezittingen der Jezuïten; thans weder woest. Eindelijk vindt men ten Oosten de nog onbezochte bosschen van Brazilië, benevens een bergketen, van welke stroomen en rivieren, met menigvuldige watervallen, over rotsruggen voortschieten en in afgronden nederstorten. Om in Paraguay door te dringen kan men dus alleen den waterweg volgen der eerste veroveraars; namelijk: de Parana, den hoofdstroom, in welken al de rivieren van de Zuid-Braziliaansche bergen zich ontlasten. Hij is nog heden de groote binnenlandsche waterweg van de Argentijnsche Confederatie. In de drie eeuwen na de verovering is er nog niets, of bijna niets, aan de verhevene over- en vergezigten langs dezen stroom veranderd. Hij bezit steeds dezelfde overgroote hoeveelheid water, dat hier een peilloos diep bed graaft; ginds zich uithreidt tot eene onmetelijke kom, waarvan het oog te vergeefs de grenzen zoekt; dáár zijne wateren in enge | |
[pagina 197]
| |
doorgangen tusschen de eilanden ophoopt, en, boven de oevers rijzende, het omgelegen land met zijne baren bedekt; elders langs steile wanden van meer dan honderd voeten hoog, plotseling nederschiet, om in een afgrond als te verzinken. - Zoo loopt de Parana, even breed als de Mississipi, omtrent drie honderd mijlen ver, van het punt af waar de Paraguay hare boezem doet zwellen, tot aan de Rio de la Plata, in welke zij op hare beurt zich verliest. De eerste zeevaarders stonden verbaasd over de elf monden van dezen stroom, en over het hooge oeverriet, in hetwelk, te midden van bloemen, de verslindende jaguars hunne prooi bespieden en gereed zijn om hunne klaauwen naar den roeijer, die onder hun bereik komt, uit te strekken. Doch hoe majestueus de stroom zich aan 't oog vertoone, voor een schip van acht voet diepgang biedt hij slechts een naauwen doortogt tusschen zandbanken, die van tijd tot tijd van plaats veranderen en een wezenlijken doolhof vormen, in welken men, ondanks een gestadig gebruik van 't dieplood, gevaar loopt vast te raken en te stranden. - Verder volgt men zestig mijlen ver, tot aan Sint Nicolaas (een lief stadje, op eene zachte glooijing, aan twee beken gebouwd) een rotsige baan, en heeft men een frisschen pampero (oostenwind?) noodig, om dezen stroom, die eene snelheid van drie à vier knoopen heeft, op te varen. Het oog wordt hier vermoeid door de eenvormige Pampaas en de verdronkene landen der provincie Entre-Rios, bekend wegens hare waterige grasvelden, waarop 't sterkste paardenras van Amerika weidt, en wegens de muilezels, die door de kooplieden van Santa-Fé bij duizendtallen naar Peru worden gezonden. Hier en daar ziet men eene wrakke schuit van Italiaansche kustvaarders, die van punt tot punt hunne schrale koopwaren van geringe waarde verruilen tegen leder, wol en paardenhaar, 't welk zij naar Buenos-Ayros voeren. Deze handel echter is voor de behoeften der dun gezaaide bevolking van deze gewesten (toch de bloeijendste van het Bondgenootschap) voldoende. Men zou | |
[pagina 198]
| |
er zich in eene woestijn wanen, zoo schaarsch zijn er de sporen van menschen en beschaving. Slechts nu en dan hoort men de klokjes van een span ossen, dat langzaam door de vlakte trekt. Soms ziet men, door een woud van eikenhooge distelen heen, een troep rheebokken huppelen, of een struisvogel vlugten, door eenen Indiaan gejaagd, of, op den kruin van eene barranca, een ruiter (gaucho), even onbewegelijk als de gems, op een top der Alpen. Bij gebrek aan handelsbelangen, hebben de Fransche zeelieden, op de oevers van de Parana, vrij wat krijgsherinneringen nagelaten. De provincie Santa-Fé heeft de sporen des burgerkrijgs, die haar zoo lang beroerde, nog niet geëffend. Aan hare grenzen begint de golvende grond van den grooten Chaco, op welken nog stammen van wilde Indianen, zonder nijverheid, enkel van jagt, vischvangst, roof en de bittere vruchten der woestenij levende, bijkans naakt rondzwerven. Dit is een onbebouwd, ongezond, met moerassen bedekt oord, geheel met boomen, doornige heesters, wilde slingerplanten en digte varenkruiden begroeid; door welken men zich een pad als eene loopgraaf moet banen, en waar de handel vruchteloos een punt zoekt om er in door te dringen. Zelfs de stroom schijnt hem te ontvlugten. Hij vloeit, zijne bedding naar de overzijde gravende, langs den voet der barrancaas van de provincie Corrientes; insgelijks door een twaalfjarigen inwendigen krijg en Staats-omwentelingen verarmd. Langs eenen oever van honderd-dertig mijlen lengte ziet men, behalve het dorp Goya, met omtrent vijfhonderd zielen bevolkt, noch stad noch vlek, en naauwelijks eenig kenteeken van woning; doch daarentegen vlakten vruchtbaar in katoen, tabak en koorn, en bevallige heuvelen, wier vlakke toppen, gelijk de kelken van sommige bloemen, waterverzamelingen bevatten, die de helling der hoogten vruchtbaar zouden kunnen maken, doch thans slechts ter verfrissching dienen van tapirs en caïmans, de schrik der drinkplaats van de wilde paarden. Na eene moeijelijke vaart van verscheidene weken bereikt men eindelijk het geheimzinnige Paraguay. De | |
[pagina 199]
| |
rivier, naar welken het landschap heet, is geheel verschillende van de woeste Parana, en voert zachtkens en rustig haar helder en zuiver nat zeewaarts. Niets is zoo afwisselend als het voorkomen harer boorden; niets zoo frisch als de half tropische plantenschat van hare oevers. Noch de hooge pluim van den bamboes, noch het golvende gewelf van den palm, noch de sombere waaijer van den eeder wordt er gemist. De eerste plaats waar men aanlandt is Villa del Pilar de Néembucu, een dorp met omstreeks vierhonderd inwoners, op twintig mijlen afstands van Corrientes. Elders te landen is verboden. De tolbedienden en de wachtboden, langs de kusten kruizende, beletten dat verbod te overtreden. Jammer, dat de slechte woningen den reiziger niet aanmoedigen om er te toeven, en echter is het de eenige stapelplaats voor den buitenlandschen handel, alsmede de voornaamste post van toezigt op de rivier en der grensbewaking; want: zoo heeft de President francia het gewild, en zoo wil het nu de President lopez. Ook ontbreekt het niet aan drokte in den omtrek der landingsplaats; schier bij elke schrede wordt men er gestooten door een koopman, lastdrager, spion der politie, of soldaat. Wie gij ook zijt, zaakgelastigde uwer regering of eenvoudig handelaar, gij moet de toestemming van den President der Republiek afwachten, om verder te komen; alle toegangen des lands zijn als die eener gevangenis bezet. Niets komt er in, niets gaat er uit, zonder de opzettelijke vergunning van het hoofd van den Staat; en daar alles in de hoofdplaats behandeld wordt, kan men er somtijds eene geheele maand wachten eer de verzochte toestemming komt, of, zoo deze, 't zij uit grilligheid 't zij om Staatsredenen, geweigerd wordt, kan men maanden lang te vergeefs op antwoord hopen, totdat verveling of verontwaardiging tot den afreis doet besluiten. Te water is de reis naar Assomption gemakkelijk. De rivier heeft overal eene aanzienlijke diepte, zonder klippen of draaikolken; de roeijers (payaguas) werken ligtelijk tegen den stillen stroom op; behalve in de engte | |
[pagina 200]
| |
van Angostura, negen mijlen van Assomption, waar de afloop meer bekneld en sneller is. Dit geeft echter maar een uur opönthoud, en daarbij, als om het ongeduld te temperen, is de plantenweelde er overheerlijk schoon. Het oog rust er alom op beemden en boschjes van schitterende verscheidenheid en schoonheid. Te land zijn er twee wegen, naar het jaargetijde te kiezen. In den zomer reist men langs de rivier, en heeft, een veertigtal mijlen ver, een lagen, moerassigen grond; maar in den regentijd is dat pad, door de buiten zijne oevers getredene rivier, onbruikbaar: dan moet men het dubbel van den tijd tot dien togt besteden, en een langen omweg door de binnenlanden maken, wanneer men zich niet als een Esquimaux in eene pelota (eene soort van lederen zak, door een zwemmend paard getrokken) wil wagen, met gevaar van bij de minste kanteling een bad te nemen. Ook op deze landen, aan overstrooming blootgesteld, zijn de woningen schaarsch; doch op de heuvels, boven den hoogsten waterstand gelegen, ontdekt men eenige hutten en kudden. Eene der hier lastigste plagen zijn de wolken van muskieten, die den slaap beletten en niet zijn te ontwijken, dan boven de omlaag drijvende dampen. Uit dien hoofde worden eene soort van kooijen hoog aan den stam der palmboomen, aangebragt. Omtrent tien mijlen van de hoofdstad begint het bosch van Assomption. De grond rondom genoemde plaats, een mengsel van roode klei en zand, is zeer vruchtbaar, en de bevolking bestaat uit landbouwers, die manioc, maïs, suikerriet, tabak en katoen teelen. Het is francia, die aan den landbouw de tegenwoordige vlugt gaf; hij dwong de arbeiders om den grond twee oogsten 's jaars te doen geven. De wèl bewerkte moestuinen zijn er omringd met oranjehagen; de dampkring is er heerlijk, de gezondheidstoestand als die der Kanarische Eilanden. Men gevoelt er zich van hoogst aangename gewaarwordingen doordrongen. De lucht heeft er de zuiverheid en helderheid der Ionische Eilanden; doch de winter is er overkoud en de zomer brandend | |
[pagina 201]
| |
heet. In Julij ziet men er wel rijp, en in de valleijen niet zelden, bij zuiden wind, sneeuw. Evenwel verliezen de boomen er nooit hun gebladerte, de bloemen blijven er steeds den grond versieren, en een overvloedige dauw onderhoudt er de aarde in eenen gematigden graad van vocht en warmte. Ik vond er de inwoners (eene mengeling van Spaansch en Indiaansch bloed) volmaakt overeenkomende met het boven beschreven luchtgestel: zacht, zorgeloos, vredelievend; geheel doordrongen van eerbied voor hunne regering; de bevelen des Presidents, als Gods geboden, gehoorzamende, en welwillend en vriendelijk jegens de gasten, hun door het toeval gezonden. Zij hebben weinig behoeften en zijn dus spoedig voldaan. Missen zij de Europesche weelde, zij verlangen die ook niet. Palen in den grond geslagen, met bladeren en klei aangevuld, eene enkele gelijkvloersche verdieping, een dak van stroo; ziedaar hunne woningen, die inderdaad van de hutten hunner Guaranische voorouderen weinig verschillen. Hunne kleeding is almede hoogst eenvoudig. Voor de vrouwen bestaat zij uit een hemd zonder mouwen, om den middel gesloten. De mannen dragen een hemd en een lange broek en allen de poncho; alles van katoen, in het land geweven. De kinderen gaan er, tot zekeren leeftijd, geheel naakt. Even weinig kunst wordt hier aan de werktuigen voor den landbouw besteed. Een puntig stuk hout dient tot ploeg; van een been maakt men een houweel of eene spade; de ruimte rondom de woning wordt door jonge palmboomen, over twee stukken gevorkt hout gelegd, afgesloten. Met de hand zuiveren zij het katoen van de pitten, spinnen het van de spil, en doen 't weven door eenig rondgaanden wever, die zijn getouw op een ezel met zich voert, en 't aan een boom of muur opstelt. Hun suikermolen is niets dan een stuk hout, door ossen in beweging gebragt, en het sap kooken zij in aarden potten. Misschien heeft alleen de hoeve, door Mevrouw de Presidente beheerd, koperen ketels. Planken worden met de hand gezaagd; het koren in een blok gestampt, en de rijst nagenoeg op dezelfde | |
[pagina 202]
| |
wijs schoon gemaakt. De run wordt bereid door een steen op een houten schijf te rollen. - 't Is jammer, dat de inwoners geen beter gebruik maken van hunnen heuvelachtigen grond, waar bronnen en beken in overvloed zijn, en dus gemakkelijk watermolens zouden zijn te plaatsen. Liever dan kunstmiddelen aan te wenden, verlaten zij zich op de vruchtbaarheid van den bodem, en wiegen zich, in hunne hangmatten van netwerk, tusschen een paar boomen, of onder de open gaanderijen, en brengen er uren lang in door, met den hemel, door wolken van tabaksdamp heen, te beschouwen; - want, grijsaards, vrouwen, kinderen, allen hebben hier steeds een sigaar in den mond. De rum, dien zij uit het suikerriet distilleren; een aftreksel van zekere inlandsche plant; honigkoeken en gekonfijte vruchten maken de weelde hunner feesten uit. De avond-uren worden gesleten met de guitar of de mandoline. De aartsvaderlijke zeden heerschen hier nog: elken avond verzamelt zich het gezin rondom den vader en ontvangt, met gevouwen handen, zijnen zegen. De stad Assomption is tegen eenen berg, aan den linkeroever der Parana, gebouwd. Men nadert haar onder digte bladgewelven, door welke zelfs op den middag de regt nedervallende stralen der zon niet henen dringen. In weerwil van de gril van francia, die de stad, om haar een geregelder aanzien te geven, met regte straten van zes-en-dertig voeten breed, wilde doorsneden hebben - een plan hetwelk hij met ongehoorde gestrengheid heeft willen doordrijven - is zij nog altijd een zelfde doolhof gebleven. De huizen zijn er van gebakken steen, gelijkvloers zonder hoogere verdieping, en op verre na niet allen met pannen gedekt. De straten zijn naauw en bogtig, zonder voetpaden; het water der bronnen baant zich door dezelve, in tallooze over de keijen stroomende beken, een weg naar de rivier. De voorsteden vertoonen niets dan strooijen hutten, door afzigtelijke Indianen bewoond. Het getal der inwoners bedraagt geene tienduizend zielen. Vroeger staken de rijkdom en pracht der kerken aanmerkelijk af bij de eenvoudigheid en armoede | |
[pagina 203]
| |
der bevolking; doch na de verdrijving der Jezuïten heeft éérst de hebzucht der Regenten, en daarna de Staatkunde van francia, ook in de kerken alle soberheid terug gebragt. Aan ambachtslieden is hier geen gebrek; men vindt er vele bekwame goudsmeden, metselaars, timmerlieden, smeden, enz., waaronder er zijn, die een merkwaardig talent van navolging bezitten. Aan gene zijde van het woud van Assomption zijn de weilanden of grasvelden, en de groote hoeven (estanciaas), waar men den veeteelt drijft. Dáár waren vroeger tot aan de Parana de missiën der Jezuïten, nu Lands eigendom, en liggen de bosschen, waarin de yerba, het vermaarde Paraguaysche kruid wast. De veeteelt was bijna geheel verwaarloosd toen francia zich tot alleenheerscher verhief, en haar een nieuw leven gaf, dewijl hij runderen tot voeding van zijne krijgslieden, en paarden voor zijne ruiterij behoefde. Binnen weinige jaren kon Paraguay, hetwelk ze eerst uit Entre-Rios moest trekken, nu zelve paarden, huiden, en gedroogd vleesch uitvoeren. Is de leefwijze der landbewoners hier eenvoudig, die der herders is het nog meer. Een stuk ossenhuid dient tot huisdeur en vensterluik; het huisraad bestaat uit een net tot hangmat; een kookpot op twee steenen aan den haard; een waterketel voor de aftreksels van de yerba, en eene maté (kleine kalbas), met hare bombilla, of met gaten voorziene buis, om het aftreksel te begieten. Kleederen dragen de Indianen niet; alleen de opzigters hebben de poncho. Weleer gaven de Jezuïten hun eenige bedekselen; maar thans gaan vaders, moeders, jongens en meisjes, allen in den oorspronkelijken natuurstaat rond. - Gaarne voegen zij zich bijeen, en wonen met verscheidene gezinnen te zamen in dezelfde hut. Misschien uit zuinigheid, daar één vuur hen dan verwarmt en licht geeft, en in één pot hun aller eten kookt; doch vermits die eenige ruimte hun keuken, eetzaal en slaapkamer is, wordt zij een hol van vuilhuid, waaruit onafgebroken stinkende walmen en wolken van kleverigen rook opstijgen. Vroeger bestonden er geregelde planterijen van yerba: | |
[pagina 204]
| |
het blad van een' boom, die veel naar den oranjeboom gelijkt en welks bladeren als thee gebruikt worden. De inzameling geschiedde gemakkelijk, gelijk de pluk onzer vruchten in de boomgaarden; thans echter moet men ze van de helling van den Maracayou, op 60 of 80 mijlen afstands, ten Noord-Westen van Assomption gaan halen. De bereiding er van is nagenoeg dezelfde als die van de thee. Men haalt de takjes door de vlam om de bladeren even te schroeijen, dan doet men die roosten en krullen, en perst ze in lederen zakken ter verzending. De Indianen moeten dezen oogst voor de Regering volbrengen, onder het toezigt van agenten, die voor zeer hard te boek staan. Men hoort treffende verhalen van de ellende en het lijden dier naakte, onder eene brandende zon, dag en nacht door stekende insecten geplaagde, tot den arbeid gedwongene menschen; die geen ander voedsel hebben dan de wilde vruchten, die zij vinden, en de adders, welke zij vangen kunnen. De yerbalen van Paraguay boezemen dus denzelfden afkeer in als de mijnen van Brazilië en Peru. Men verhaalt, dat omtrent 't jaar 1594, toen de oogst van de yerba aanving, een door de Indianen beminde Gouverneur, een zak met deze bladeren in hunne handen vindende, die op de markt deed verbranden, en tegen hen zeide: ‘Mijn hart zegt mij, dat dit gewas eenmaal het ongeluk van uwe natie zal zijn.’ - Behalve tot binnenlandsch gebruik dient dit blad in den handel met Buenos-Ayros, Peru en Chili. Bij de inzamelingen voor bijzondere rekening vindt men niets van die wreedheid; alles geschiedt daar op de grondslagen van vrijwillige overeenkomst tusschen den kapitalist te Assomption, de werklieden of péons en den opziener van de werkplaats, habilitado. Evenwel bereiken ook deze de bosschen, waar de yerba groeit, niet zonder moeijelijkheden, die den koensten Europeaan zouden afschrikken; maar deze koperkleurige lieden schijnen ongevoelig voor de ons onverduurbare beten der muskieten. Eene lange snede gedroogd rundvleesch met eene teug waters is tot hunne voeding genoeg. Zingende gaan zij, in het branden der loodregt schijnende zonnestralen, | |
[pagina 205]
| |
boschwaarts; zingende keeren zij met hunne bladervracht terug, en des avonds, als zij, na volbragte taak, in hunne rustplaats bijeen zijn, verlevendigen een sigaar en een rondgaande horen met brandewijn hunne vrolijkheid. Bij de teedere klanken hunner mandoline, vertrouwen zij aan het koeltje der woestijn den naam der geliefde, te Assomption gebleven, met welke zij, even als de matroos van eene lange reis teruggekomen, in één' dag al de winst van een geheel jaar zullen verteren. Door geheel het land, behalven te Assomption, waar men met vreemdelingen Spaansch spreekt, heerscht de Guaranische taal zóó uitsluitend, dat men op 't land een tolk noodig heeft, om een glas water te vragen; hoewel al de kinderen gedwongen zijn om ter schole te komen, waar zij in het Spaansch, als de taal der Regering, onderwezen worden. 't Blijkt hoe ras zij die vergeten; daar de dienaren van 't bestuur, ten hunnen nadeele, van de Gouvernements-acten kunnen maken, àl wat zij willen. Het afgezonderde leven draagt er veel toe bij. Een Paraguaysch dorp bestaat slechts uit eene kapel, een pastoorshuis, eene herberg, eene grofsmederij en een kruidenierswinkel: de overige woningen zijn op het land verspreid. Men vindt hier dan ook eene nog maar dun gezaaide bevolking, in 1780 op 98,000, in 1818 op 300,000 en in 1846 op 750,000 zielen geschat. Men wil, dat ze thans een milloen zoude te boven gaan; doch de berekening der reizigers loopt zeer uiteen. Waar men naauwkeurige waarnemingen heeft kunnen verzamelen, toont de uitslag, dat het getal weinig vermeerderd is. Zoo veel is zeker, dat het leger, de weerbare actieve manschap, geene 20,000 koppen te boven gaat. Het land heeft gebrek aan zout; maar brengt, behalve de yerba, tabak (op de Europesche markten niet gewild), timmer- en kastenmakershout van voortreffelijke hoedanigheden voort; benevens huiden, suiker en rijst tot uitvoer. | |
II.Paraguay heeft een groote rol gespeeld in de vestiging | |
[pagina 206]
| |
der Spaansche overheersching van Zuid-Amerika. Santa-Fé, Buenos-Ayros, Corrientes, thans hoofdsteden van Staten, waren, oorspronkelijk, slechts volkplantingen van Assomption. In 1527 voer de gelukzoeker sebastiaan cabot de Parana en de Paraguay op, en vond daar Indianen, die plaatjes zilver aan den hals droegen: dit zilver kwam, zoo als men sedert vernam, uit Peru; toen hield men het voor inlandsch. Cabot zond er van naar Spanje; zijne berigten ontvlamden de verbeelding; de rivier werd Rio de la Plata (zilver-rivier) genoemd, en in 1535 snelden zevenhonderd Spanjaarden er henen, om den Rey Plateano (zilver-Koning) ten onder te brengen. Deze lieden landden, waar nu Buenos-Ayros is; voeren, kostbare metalen najagende, de Parana op, steeds roepende: ‘Plata! Plata!’ en trokken, naar de aanwijzing der Indianen, noordelijk. Zij bouwden, in 1536, aan den oever van de Paraguay, te midden van eenen stam Guaraniërs, eene sterkte, Assomption (maria hemelvaart) geheeten, welke de eerste rustplaats werd op hunnen togt tot opsporing van den Zilverkoning, die, als een dwaallicht, in de lagunen van Xarayes steeds ontsnapte, waar telkens zijn paleis van goud en robijnen met de purperen dampen van den morgenstond verdween. Altijd hoop voedende hem te bereiken, trokken zij voort tot in de doodende poelen van Chiquitos, en vandaar, onder duizend gevaren en onbeschrijfbare afmattingen, tot de grenzen van Peru. Hier stuitten zij op een andere hoop veroveraars, van een tegenovergesteld punt aangekomen. De gouddroom was verdwenen; geen enkele korrel had men gevonden in de onmetelijke uitgestrektheid tusschen de Chilische Cordillères en de Braziliaansche bergen. Zij weken dus naar Assomption terug. Buenos-Ayros was in 1539 reeds verlaten, en sedert konden zij zien, dat dit land hunne doodsbaar was; want van de drieduizend Spanjaarden waren er slechts zeshonderd overig. Hunne aanvoerders bezweken zijnde, kozen zij een schrander krijgsman tot hoofd; deze toonde hun den bodem als het middel om hunne nog ijdele droomen van rijkdom te verwezenlijken. | |
[pagina 207]
| |
De Natie der Guaraniërs, een onkrijgshaftig en gedwee volk, bezette toen bijkans al het land langs de oevers der Parana en Paraguay. Irala, het nieuwe opperhoofd der Kastilianen, vervormde zijn bewind in eene soort van militaire aristocratie; hij stelde zijne landgenooten in de plaats der Caciken en gaf hun kommanderijen, met lijfeigene of aan den grond verbondene Indianen, ten getale van zes-en-twintig duizend koppen. Weldra droomden deze gelukzoekers, die in Spanje houthakkers, tuinlieden of visschers waren geweest, van niets dan van heerlijkheden, groote hoeven en vette landbezittingen; zoodat er, tegen het einde der eeuw, in een omtrek van zes of zeven mijlen, rondom Assomption, twee honderd twee-en-zeventig boerderijen waren, en honderd vier-en-tachtig wijngaarden, met achttien honderd duizend druivenstokken. Voorts handelde irala als alexander: de overwinnaars met de overwonnenen vermengende. Ook waren de Guaraniërs gretig naar die verbindtenissen, en naijverig om hunne dochters of zusters met den Heer verbonden te zien, om dien neef te kunnen noemen; terwijl ook de meisjes geen afkeer hadden van den Spaanschen echtgenoot. Uit deze door den tijd gewettigde vereeniging is de Paraguaysche bevolking ontstaan, waarvan irala als de wezenlijke stichter in vereerend aandenken is gebleven. De Parana en de Paraguay tot den grooten gemeenschaps-weg tusschen Spanje en Peru willende maken, ging hij, om dien daar te stellen, maar kwam met zijn geheele gevolg bij de gemelde moerassen en poelen bijkans om. Juan de garay, een van iralaas opvolgers, aan de Staatkunde van dezen getrouw, legde den grond tot de stad Santa-Fé, om tot een schakel op den ontworpen weg te strekken, en verdeelde weder vijf-en-twintig duizend Indianen onder zijne landgenooten. Zeven jaren later, in 1580, bouwde hij de stad Buenos-Ayros; doch alvorens moesten de Querendiërs, een meer krijgshaftig volk der Pampaas worden ten onder gebragt. De strijd duurde drie jaren, en de overwonnene Querendiërs, werden met hunne gronden, onder zijne soldaten verdeeld. De acte | |
[pagina 208]
| |
van verdeeling, in 1582 geschied, is als een merkwaardig stuk bewaard gebleven. Onder den titel van vergoeding van kosten en belooning voor hunnen arbeid, zijn hun de kommanderijen van wege den Koning geschonken. Wijders werd, altijd met hetzelfde doel, de stad Siete-Corrientes, in 1588; aan de zamenvloeijing van de Paraguay en de Parana gesticht. Buenos-Ayros, Santa-Fé, Corrientes en Assomption moesten allen schakels zijn van den weg om Peru met Spanje te verbinden, terwijl Paraguay tot de stapelplaats van den handel was bestemd; maar onoverwinnelijke zwarigheden, van de zijde van Opper-Peru, verijdelden alle pogingen: Paraguay werd een plaats van zoete afzondering, rijke boerderijen en vette abdijen. De magt der omstandigheden maakte Buenos-Ayros tot hoofdplaats van geheel de streek. In denzelfden tijd en door gelijken aandrift gespoord, waren de veroveraars van Peru van de toppen der Andes gedaald. Hadden de Spanjaarden van Paraguay de schaduw des Zilverkonings nageloopen, die van Peru zochten dwazelijk in de Pampaas naar de hersenschimmige Keizerstad (Trapalanda) met zilveren muren, gouden daken en vensters van diamant. Elken dag rees en verdween de denkbeeldige stad als eene luchtverheveling voor hunne verbeelding, en lokte hen tot in de wildernissen van Patagonië voort. Even als aan de Parana verkeerde hun gouddroom in 't bezit van rijke kommanderijen, en een tegenovergestelden weg inslaande, bouwden de Peruaansche Spanjaarden, om de tot slaven bestemde Indianen voor 't mijnwerk dienstbaar te maken, in 1553, Santiago del Estero, in 1565 San-Miguel de Tucuman, in 1573 Cordova, in 1582 Salta, in 1583 Catamarca, in 1592 Jujuy, in 1595 Rioja, en in 1607 San-Juan; in één woord: tegen het einde der 16de eeuw bouwden zij alle de hoofdsteden der Staten, die thans 't Argentijnsche Bondgenootschap uitmaken. Die eeuw was voor Amerika een tijdkring van wapengeweld: onder voor- en tegenspoed werd het land onderworpen. De veroveraars bedwongen aanvankelijk eene algemeenen en vurigen tegenstand, en later afzonderlijke, | |
[pagina 209]
| |
telkens zwakkere opstanden; bij welke de Burgerlijke en Militaire besturen der inboorlingen te niet gingen. Toen de overwinnaars ook de priesters en toovenaars bedreigden, barstte er, voor tempelen en altaren, nogmaals een algemeene opstand uit, die echter almede werd gedempt. De krijgslieden waren reeds vroeger gesneuveld, en men had toen nog slechts met de reeds gedunde bevolking te doen. Nu begon de Latijnsche Kerk hare rol te spelen; de prediking van Romes eeredienst ving aan; de missionarissen snelden toe. De Jezuïten hebben door geheel Amerika hunne nederzettingen gehad; doch in Paraguay stichtten zij een wezenlijk Rijk. Dit is ontegenzeggelijk een der merkwaardigste tusschenbedrijven in de nieuwe geschiedenis. Toen zij er in het begin van de 17de eeuw kwamen, vonden ze in de kommanderijen eene aan persoonlijke dienstbaarheid onderworpene bevolking: wezenlijke slaven, ofschoon men er geen handel in dreef. Buiten die kommanderijen zwierven wilde stammen in de bosschen, van den eenen kant door de Spanjaarden, van de andere zijde door de Portugezen van San-Pablo ingesloten. Deze laatsten waren bekend onder den naam van Mammelukken, vrijbuiters, uit allerlei bandieten verzameld, die de wouden van Amerika doorkruisten om er matocaas of rooftogten op menschen te doen, die zij op de Brazilische markten verkochten. Ondersteund door Koninklijke bevelschriften en de gunst van het Hof, predikten de Jezuïten tegen de persoonlijke dienstbaarheid en de verbondenheid aan den grond. Zij dwongen de Gouverneurs van Paraguay tot besluiten ten nadeele van de kommandeurs, die hen echter door allerlei middelen wederstonden. Vervolgens deden zij zich de geheele streek, tusschen de Brazilische bezittingen en de Paraguaysche kommanderijen afstaan, en stichtten er missiën om de schuwe inboorlingen, zoo 't heette, te beschaven. Zij bouwden kerken en schaarden daar de woningen der Indianen om heen, die nu in gemeenschap onder een Jezuït-bestuurder leefden. Deze vereenigingen hadden verschillende lotge- | |
[pagina 210]
| |
vallen: die, welke aan de Spaansche bezittingen grensden, bloeiden van den aanvang af; maar dezulken, waar de Mammelukken invallen konden doen, werdeu dikwerf onbarmhartig verwoest en gedwongen te vlugten. De Jezuïten van de Guayra zakten daarom met hunne getrouwen op zeven honderd balsaas of vlotten de Parana af tot aan de watervallen, waar de stroom zich van afgrond tot afgrond nederstort, en zij drie honderd balsaas verloren. Op dien togt waren zij genoodzaakt door nog nimmer bezochte wouden, vol netten van klimopplanten, en over rotsen en afgronden heen, zich eenen weg te banen. Intusschen volgden de vrijbuiters de vlugtelingen aanhoudend, als uitgehongerde wolven eene schapenkudde: de vlugt beveiligde niet tegen hunne woede, en er bleef alzoo niets anders over dan om met de wapenen te wederstaan. De naauwe toegangen tot de missiën werden versterkt; de nieuwe bekeerlingen tot krijgslieden gevormd, en men leverde gevechten, die met zege werden bekroond. Van toen af waren de grenzen der missiën de veiligste. - Nu werd er inwendig de levenswijze der kloosters ingevoerd: dertig vereenigingen, aan de vrijbuiters ontkomen, onderwierpen zich aan eenen superieur, die in 't midden-collegie, candelaria, woonde. Hem waren twee vice-superieurs toegevoegd: de eene voor de missiën aan de Parana, de andere voor die aan de Ruguay. Elke vereeniging had haren priester, geholpen door een broeder der orde. De eerste was met het beheer der zielen, de tweede met wereldsche belangen belast. Onder deze beiden stond het burgerlijk beheer, zamengesteld uit een corrégidor, twee alcaden en andere ambtenaren uit de Caciken gekozen. Alle missiën waren op denzelfden voet ingerigt. In het midden van het plein stond de kerk, ter regterzijde was het collegie, de woning der vaders, en het voorraadhuis der gemeenschap, met zijne kloosters, graspleinen, tuinen en boomgaarden; ter linkerzijde de begraafplaats, waar de kruizen der graven door oranjeloof beschaduwd werden. Het geheel vormde een langwerpig vierkant, welks regte straten elkander van 't Noordeu naar 't Zuiden en van | |
[pagina 211]
| |
't Oosten naar 't Westen doorsneden. Rondom lagen de landerijen van elk gezin, de weiden en de groote boerderijen der gemeenschap. Bij het aanbreken van den dag riep de klok de geheele bevolking ter kerke; daarna gingen allen aan den arbeid: de landbouwer naar 't veld, de herder naar de kudden, de ambachtslieden naar hunne werkplaatsen, en de kinderen naar de school. Elk had naar zijne bekwaamheid eene bestemming: die, welke grooten aanleg voor muzijk hadden, werden op het orgel en in den zang geoefend; doch er heerschte niettemin volkomene gelijkheid tusschen allen voor zoo veel den arbeid betreft, en allen deelden ook gelijkelijk in de voordeelen.Ga naar voetnoot(⋆) Des middags kondigde de klok eene rust van twee uren aan, en bij zons-ondergang eindigde het dagwerk met het Angelus, na hetwelk ieder ter ruste ging. Van de zes dagen der week werden er drie ten algemeenen nutte, en drie ten eigen voordeele gewerkt. De Bestuurder zorgde evenzeer voor het algemeene eigendom als voor het bijzondere, en deelde aan ieder zijn deel uit in de veldvruchten.Ga naar voetnoot(†) Het overschietende werd naar de markt te Bueno-Ayros gevoerd en daar geruild tegen Europesche voortbrengselen: priesterkleedingen, gewijde vaten, wapenen, en voorwerpen geschikt om de wilden naar de missiën te lokken. De Zondag werd aan de eeredienst gewijd, en voorts met dansen, ring- en steekspelen en stiergevechten doorgebragt. De wapenen werden dan ook voor den dag gehaald en ruiterij en voetvolk geoefend, hetzij door een der Vaders, hetzij door eenigen militairen gelukzoeker in de missie toegelaten; want het bezoeken er van was zelfs den Spanjaarden gestreng verboden. De krijgstucht der troepen was zóó volkomen, dat zij de beste hulpbenden der Gouverneurs van Buenos-Ayros tegen de Portugezen, of tegen de on- | |
[pagina 212]
| |
afhankelijke Indianen, of tegen de Creolen als die in opstand kwamen, uitmaakten. Hunne onderwerping was daarbij zóó groot, dat zelfs een Kolonel, bij eene belegering, nadat hij met zijn regement de bestorming met de grootste onversaagdheid had helpen volbrengen, zich op den wenk eens priesters nederboog, om, tot straf voor eene kleine overtreding, twaalf zweepslagen te ontvangen, en na die straf de hand des priesters kuste, met de woorden: ‘God loone u, mijn Vader! want gij hebt mij mijne overtreding doen zien!’ De Regering had in den aanvang veel tegenstand te lijden. De geschiedenis der 17de eeuw getuigt van de worstelingen der Jezuïten tegen de Spanjaarden te Assomption en de kommandeurs aldaar, die hunne regten voet voor voet verdedigden. In het begin der 18de eeuw barstte er een geweldig onweder tegen de vaders los: de inwoners verjoegen hen uit Assomption en, en riepen met den kreet: ‘Commune! Commune!’ de Republiek uit. De opstand duurde twaalf jaren, en het gelukte den Gouverneur van Buenos-Ayros, niet, dan met de hulp van vijf regementen, uit de missiën der Jezuïten, dien te dempen. Eindelijk ging dit Rijk der Jezuïten, dat anderhalve eeuw heeft bestaan, door den adem der wijsbegeerte te niet. De Orde werd, gelijk bekend is, op de klagten der Europesche Vorsten, door den Paus ontbonden; en een Franschman is heden de eigenaar van de omstreeks duizend vierkante mijlen lands, der opgchevene missiën. De leer van volstrekte onderwerping, door de Jezuïten diep in de zielen hunner onderdanen geprent, maakt nog heden den grondslag der zeden van de Paraguaysche bevolking uit. Dr. francia heeft daarin het beste middel gevonden, om zijne heerschappij te vestigen. Toen in 1811, Paraguay, door de gewapende propaganda der vrijheid van Buenos-Ayros tot rust gebragt, den Spaanschen Gouverneur schorste, was de revolutionnaire Junta te Assomption de eerste, die in Amerika het regt van Souvereiniteit en de onafhankelijkheid des Lands verkondigde. Het was francia, haar Secretaris, die er het voorstel toe deed, en dat voorstel met een koppel geladen | |
[pagina 213]
| |
pistolen ondersteunde. Als regtsgeleerde had hij zich, in dit land der onwetenden, eene groote mare van geleerdheid verworven. Zijne belangeloosheid en zeldzame eerlijkheid verschaften hem daarbij een onbeperkten invloed. Verdrukten konden steeds op zijne bescherming rekenen. Heerschzuchtig, en gestreng als eene wiskundige stelling die niets toegeeft, en met beginselen voor welke het regt alles, de menschheid niets was, heeft hij daden gedaan den alouden brutus waardig. Zoo verdedigde hij b.v. de zaak van zijnen doodvijand, door een magtigen, veilen regter onderdrukt, tegen zijnen boezemvriend, won het geding, en weigerde evenwel de aangebodene verzoening. Met zijn vader in onmin, stootte hij, even onverbiddelijk elk denkbeeld aan verzoening, door den stervenden grijsaard als eene gunst gebeden, van zich af. Voor den geestelijken stand opgevoed, haatte hij evenwel de kerk, de geestelijkheid en het monnikenwezen; maar de kloostertucht en die der kazerne, en de leer van volstrekte onderwerping behaagden den man boven alles, voor wien de minste wanorde in het openbaar bestuur een afschuw was. Drie zeer verschillende klassen van inwoners verdeelden het land, namelijk: de Spanjaarden in Europa geboren, de Paraguaysche Creolen of stedelingen, en de landlieden. De eersten vormden eene soort van adel, niet omdat zij uit oude geslachten waren gesproten, maar omdat zij de beste ambten bezaten, de cabildos (plaatselijke besturen) uitmaakten, en door de vrouwen boven de landskinderen verkozen werden. - De tweeden haatten natuurlijk de Spanjaarden, die hunne eigenliefde kwetsten, en waren overigens bevallig, welsprekend, en hadden, bij een dubbelzinnig gevoel voor eerlijkheid en regt, zekere neiging tot losbandigheid. - De landlieden, integendeel, waren aan tucht en onderdanigheid aan de Regering gewoon, en daarbij heimelijk afkeerig van vreemde inmenging en tusschenkomst in 's lands bestuur. De eigenschappen van francia bragten hem, als van zelf, aan het hoofd dezer laatste klasse. Wel hadden de Creolen de omwenteling bewerkt, doch francia, afkeerig van | |
[pagina 214]
| |
alle wanorde, verachtte hen en hunne leidslieden: advocaten zonder praktijk, bankbreukigen, en avonturiers zonder middelen. De Spanjaarden waren overwonnen en bekommerden hem niet. Zijne ambtgenooten, doordrongen van den smaak en de zeden der Creolen, bragten het bewind in minachting, en francia, die hun zijn afkeer niet verborg, week naar het veld, onder de hoevenaars, wier ziel hij werd. Het Congres, in 1813 vergaderd, benoemde twee Consuls: francia en yegros. De laatste was een rijk Creool, de type van zijne klasse, op vertooning, pracht in kleeding en weidsche titels gesteld. Zijne onkunde, zorgeloosheid en nalatigheid zouden het land aan verwarring ter prooi hebben gegeven. Tusschen deze twee mannen, caesar en pompejus, gelijk men hen noemde, kon geene overeenstemming bestaan. De worsteling was kort: yegros scheen reeds van den beginne af niets te beteekenen. In 1814 werd het Congres weder bijeengeroepen; maar om de stedelingen te overstemmen, deed francia het uit duizend leden bestaan. Het benoemde hem tot Dictator voor drie jaren, en droeg hem, in 1817, de onbepaalde magt voor zijn leven op. Oppermagtig alleenheerscher geworden, regeerde hij naar zijnen lust en stelde orde. Gelijk de Jezuïten, om onbepaalde meesters der missiën te blijven, alle gemeenschap met anderen hadden uitgesloten, zonderde francia, in zijne buitenlandsche Staatkunde, zijn gebied van de andere gemeenebesten geheellijk af. Hij schuwde vooral de Atheners van Buenos-Ayros, bevallig, ijdel, ongeregeld, vlugtig, afkeerig van elken breidel; revolutionairen, die den opstand door geheel Amerika aanstookten, zonder bekwaamheid om eenig Gouvernement te vestigen. Nimmer wilde hij een soldaat tot de onafhankelijkheids-oorlog leenen, of zich met het Argentynsche Congres inlaten, en daarin, het moet worden erkend, volgde hij den geest zijns volks. Daar de Wilden herhaalde invallen deden, omringde hij, naar het voorbeeld der Jezuïten, het land met een gordel van kleine vestingen, en deze posten, naar welke zich de militie op het eerste kanonschot begeeft, maken de grenzen onschendbaar. Om zich wapenen te verschaffen, zou hij gaarne een bevoorregten handel met Europa hebben onderhouden, maar ziende dat de kusthewoners van de Parana den toevoer van krijgstuig aanhielden, verbande hij alle vreemdelingen uit Paraguay. Inwendig had hij, in de eerste plaats, een hem verknocht leger noodig. Daartoe zette hij de Creoolsche burger- | |
[pagina 215]
| |
officieren af, en verving die door mannen uit de hem genegene landlieden. Zelf vormde hij een korps van omstreeks vijf duizend wèl geoefende krijgslieden, op welke hij volkomen kon rekenen; sloot de burgerstand uit de regering, de plaatselijke besturen, de politie, de distrikten ring-commandementen, in één woord: buiten allen invloed, en koos zijn gezaghebbers in het andere gedeelte der bevolking, dat geheel van zijne fortuin afhankelijk was. Alleen het regt om van eigen bezittingen te leven, liet hij den rijken en welvarenden over; doch verstoken van handel en invloed op den Staat. Hij ontnam hun dus als 't ware de ziel van hun bestaan, en strafte den minsten tegenstand met zware, verarmende boeten. Van het oogenblik af, dat hij aan het hoofd van den Staat trad, werd zijne levenswijze kloosterachtig gestreng. Eerst regeerde hij met onvermurwbare hardheid, die aan onregtvaardigheid en wreedheid grensde. Zijne vreeselijke logica deed hem in de menschheid niets dan zichzelven, den Dictator (el supremo) zien, en hij smoorde, zonder eenig gevoel, elke zamenzwering in bloed. De schrik werd zijn eenigste bondgenoot, en zijne politie bespiedde elk gezin. Niets is gemakkelijker dan aldus de volkeren te beheerschen. - Weinige woorden zijn voldoende om een overzigt van zijn beheer te geven. De vruchten van den grond werden op de plaats verteerd; alle handel was vernietigd; de nijverheid spoorde hij aan door b.v. te zeggen tot een kleedermaker: ‘Maak mij zulk eenen rok of ik doe u ophangen’; tot een wapensmit: ‘Maak mij een goed geweer of gij zijt des doods.’ Aldus handelde francia vijf-en-twintig jaren lang met Paraguay. Hij beroemde zich de eenige man te zijn, die de Amerikanen naar hunnen aanleg kon regeren. ‘Zie’ - sprak hij - ‘de uitkomsten. Vergelijk Paraguay met de Staten van het Argentijnsche Verbond. Paraguay vloeit over van welvaart: de bevolking leeft er in overvloed en rust. Wat heeft dit gekost? Niets anders dan het leven en de vrijheid van een handvol warhoofden. En de Atheners van Buenos-Ayros, de Porbinos (gelijk hij met een verachtende glimlach hen noemde), wat hebben zij gesticht? Zij hebben alle winden der Pampaas den kreet: ‘libertad!’ doen ronddragen, en alom hebben zij wildernissen gemaakt, en bouwvallen, en de beenderen van bedrogene en vermoorde bevolkingen gezaaid. Er zijn geene gehuchten, geene hutten die er niet de bewijzen van dragen. Francia stierf in September 1840 aan eene beroerte, in den ouderdom van 85 jaren. Zijn overlijden werd | |
[pagina 216]
| |
eenige uren geheim gehouden. De eerste Alcade van Assomption deed zich als President of Gouverneur erkennen; maar een sergeant der bezetting had de gril om hem van den zetel te stooten, en een ander te doen benoemen die vijftien dagen regeerde. Don mariano roque alonzo, bevelhebber van eene afdeeling ruiterij zette hem af, voegde zich Don carlos lopez, een estancíëro, toe, en herstelde het Consulschap in het begin van het jaar 1841. Deze Don lopez was, even als francia, voor den geestelijken stand opgevoed, en had ook den doctoralen graad in de regten verkregen. Het eerste Congres werd in 1842 bijeengeroepen, en men zag hem de oude kunstgrepen aanwenden. Lopez gaf alle ambten aan zijne getrouwen. Deze zonden hem afgevaardigden naar zijnen wil. Zij kwamen in de hoofdstad aan: de een op eene kar met ossen bespannen, de ander te paard, de derde barrevoets, zijne mondbehoeften op het hoofd dragende. Binnen drie dagen was de zitting afgeloopen, en lopez en alonzo waren Consuls. Een tweede Congres vergaderde in 1844; hetwelk: besliste, dat één President beter is dan twee Consuls; lopez voor tien jaren met een inkomen van 10,000 piasters (f 25,000. -) 's jaars, tot President benoemde, en de Grondwet bekrachtigde: alles op éénen dag. Den 16 Mei 1844 nam de President plegtig bezit van het paleis; de lijfwacht presenteerde het geweer voor voor Zijne Excellentie, en Mevrouw zijne echtgenoote keerde met hare kinderen, even als de Afgevaardigden, tot de kudden terug. Francia is door een man zijner waardig opgevolgd. Het stelsel dat hij grondde, is, volgens het nieuwe liberalismus, een monster in de orde der Staatkunde, maar het is ook eene regering geworteld in de belangen van de minste, doch talrijkste klasse der bevolking. Lopez zet de handelingen des Dictators voort. Het verbodstelsel is weder ingevoerd: de vreemdelingen, die van francia's overlijden en de daaruit gesprotene vrijheid gebruik hebben gemaakt om zich in Paraguay te vestigen, moeten Assomption weder verlaten; de handel wordt op nieuw bemoeijelijkt, en het gezag neemt weder zijn toevlugt tot gestrengheid en doodvonnissen. Het minste verzuim van eerbied jegens den President wordt met den kogel gestraft. Elke zucht over een regeringsmaatregel die tot armoede brengt, wordt met verbanning gevolgd. ‘Het volk is nu sedert lang aan afsluiting en schrik gewoon, en de inwoners kunnen onder dezen regeringsvorm even gelukkig als onder eenen anderen leven.’ - | |
[pagina 217]
| |
Zóó is het stelsel van lopez. Om zijn gezag nog beter te vestigen, heeft hij een zijner broeders, als Bisschop van Paraguay, aan het hoofd der Kerk geplaatst; aan een anderen broeder het bevel over de binnenlanden, en aan zijnen zoon, een jongeling van twee-en-twintig jaren, het opperbevel over het leger opgedragen. De opvolging van dien zoon in het Presidentschap wordt voorbereid. Nimmer bezat francia eene grootere magt.
Naar th. page. |
|