Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 181]
| |||||||
Mengelwerk.Over de krankte der maatschappij.Ga naar voetnoot(⋆)
| |||||||
[pagina 182]
| |||||||
deelden bijval deed verwachten; of onbescheidenheid mij alle mogelijk verschil van zienswijze en meening niet dede eerbiedigen. - Maar ik geef u allen vooraf de verzekering, dat het mij alleen te doen is om uwe aandacht te bepalen bij een onderwerp, onze belangstelling overwaardig, en om behulpzaam te zijn tot eigen onderzoek en ervaring, in het belang van den welstand van ons-zelven en van de onzen, die zoo naauw met den welstand der Maatschappij verbonden is. Een groot gedeelte van hetgeen wij bij den aanvang van den loopenden jaarkring, als in een vergezigt, omneveld aanschouwden, en over hetwelk wij niet dan in gissingen en vermoedens konden oordeelen, ligt bij het naderen van deszelfs einde als aan onze voeten. Er moet dan ook noodwendig een aanmerkelijk verschil bestaan tusschen onze wijze van zien en oordeelen, bij het einde of bij den aanvang van een bepaalden tijdkring, en gij deelt gewis in mijne opgetogenheid bij den eersten blik dien wij nu op de Maatschappij werpen. Wat al heerlijks en treffends ontmoet hij niet bij het einde van dit jaar! Den Koophandel, die zijne dienaren als met purper en zijde bekleedt, gelijk voormaals alleen de Vorsten en Edelen, zagen wij, van de banden die hem belemmerden ontdaan, tot wereldhandel verheven. - In een kristallen paleis zagen wij de Nijverheid de keur harer treffelijkste voortbrengselen in de menigvuldigste verscheidenheid, gelijk eene offergave van den geest der Maatschappij, voor de menschheid als voor één huisgezin ten toon stellen. Wetenschap en Kunst, te voren streng vaneen gescheiden, en vaak vijandig tegenover elkander, reikten, uit hare gilden getreden, overal elkander de hand, en stelden door hare vereeniging die verbazende gewrochten daar, welke het voorgeslacht, indien 't hen aanschouwen mogt, wonderen zoude heeten. De mensch, door de Natuur bestemd om zich in ruimte en tijd te bewegen, ontzegt, door de vereeniging van wetenschap en kunst, de Natuur als het ware hare regten; - de Maatschappij wil nu, dat ruimte en tijd op hunne beurt | |||||||
[pagina 183]
| |||||||
gehoorzamen, en het geschiedt: de afstanden verdwijnen voor de kracht van den stoom, en de tijd krimpt als van vreeze ineen voor het vermogen van de electriciteit. Te vergeefs zet de ruimte bergen in den weg: zij moeten den stoom een open heirbaan laten. Te vergeefs doet de tijd, tot behoud van zijn gebied, zee en golven bruisen: de electriciteit doet voor haren onderzeeschen draad den tijd terugdeinzen. De taktiek van het krijgswezen heeft, op wetenschappelijke gronden, eene hoogte bereikt, waarop, zoo men de uitspraak van deskundigen gelooven mag, het genie van napoleon thans zoude duizelen. Helsche machines doen de stevigste aarden wallen, die herhaalde slagen van het kanon weêrstonden, als asch verstuiven. Monstermortieren doen met één enkel schot het sterkst gebouwde linieschip ten afgrond dalen. Maar ook den hoofdstoffen, door de scheikunde tot onophoudelijken strijd bestookt, wordt niet geoorloofd met elkander vrede te sluiten, eer zij voor kranken en lijdenden de weldadigsten hunner bestanddeelen als schatting hebben nedergelegd. De wetenschap, getuige van de inspanning, welke de schilderkunst dagen lang besteden moest om eene gelijkende afbeelding van een persoon of voorwerp te maken, leerde der Maatschappij in den persoon van daguerre de Natuur-zelve daartoe te gebruiken; - en in de verrassende uitkomst van weinig oogenblikken vertoont zich het gelijkende beeld. En alsof al het genoemde, zoo heerlijk in gewrocht, zoo verbazend in toepassing, nog te gering en te grof zinnelijk ware voor den geest der menschheid; alsof de stof, door hem in millioenen vormen tot voordeel, gemak en uitgezochte weelde herschapen, nog te weinig aan de behoeften van dien altijd werkzamen geest voldeed, bezigt hij het magnetismus in den staat van clairroiance, tot het doorgronden van diep verborgen geheimen der Natuur. Geen wonder, voorwaar, dat ge bij den eersten blik op zulk eene Maatschappij met mij in bewondering zijt | |||||||
[pagina 184]
| |||||||
opgetogen. Maar wordt gij niet ook bij die betoovering met schrik en huivering vervuld, door de klaag- en jammertoonen eener lijdende menschheid? Geene dagbladen of vlugschriften hebben mij de oorzaak van dat lijden verklaard. Ik heb aan het gezond verstand en aan het bezadigd oordeel die verklaring gevraagd, en het antwoord daarop geve ik u als het hunne weder: - de sluijer van weelde, de blos van het zingenot, die gij bewonderd hebt, verbergt eene krankte der Maatschappij, en de klaagtoonen der ongelukkige lijders zijn tot u doorgedrongen. Het is die krankte der Maatschappij, welke ik tot mijn onderwerp gekozen heb. Ik zal u bepalen:
I. Hadden revolutionaire bewegingen als convulsive trekkingen het ligchaam der Maatschappij geschokt, en werd slechts met korte poozen, hier en daar, eenige verademing genoten, niet genoegzaam om aan het geheele ligchaam de noodige rust te verschaffen - de Maatschappij geleek daardoor naar eenen kranke, die, in woeste vlagen, op zijne legerstede wordt vastgehouden. Terwijl dat gebeurt verergert vaak de kranke, en wat bedaardheid in hem schijnt is slechts de onmagt van het oogenblik. Zoo vertoont zich tegenwoordig de Maatschappij in Frankrijk, Italië, Duitschland en Hongarijë: - de ziektestof, na eenen uitweg in Zwitserland en Engeland gezocht te hebben, vloeit er op nieuw in de aderen van het Maatschappelijk ligchaam en naar het hart terug. Kunnen wij in die convulsive trekkingen der Maatschappij de geregelde bewegingen van een gezond ligchaam nog erkennen, dat aan de heerschappij der rede gehoorzaamt? Hebben de revolutionaire bewegingen in Europa het karakter nog van verzet tegen misbruikt gezag van Hiërarchie of Monarchie? Is heur karakter niet | |||||||
[pagina 185]
| |||||||
veeleer opstand tegen allen openbaar gezag? - Het ligchaam zegt tot het hoofd: ‘Ik heb u niet meer noodig.’ De gevolgen daarvan zijn niet uitgebleven. Talrijke legers, bestemd om eenen in- en uitwendigen vrede te bewaren, hebben Europa met een ontzettenden schuldenlast bezwaard; het finantiëel vermogen en vertrouwen der Staten neigt daardoor tot onvermogen en wantrouw; - bankbreuken op bankbreuken hebben den handelstand geschokt; - achtingwaardige mannen van erkende bekwaamheid, aan het oproer prijs gegeven, blijven, als verzoeningöffers van den opstand, van Maatschappelijke betrekkingen beroofd, en zuchten als huisvaders om middelen van bestaan. Het opkomend geslacht, onder het gewoel en gejoel van den opstand groot geworden, en er door bewerkt, is gemeenzaam geworden met denkbeelden van ongehoorzaamheid en verzet tegen ouders en overheden; - de raadgevingen en vermaningen der ouderliefde worden met eigenwaan en overmoed bejegend; - burgerpligt wordt verre achter eigen eer en baatzucht gesteld; - het hart, in opstand tegen de zoete aandoeningen van reine liefde, doet zich openlijk als koopwaar aanbieden, tot het sluiten van den echt, die een bron moet worden van nieuwe jammeren. Een ander verschijnsel doet zich op, het is 't geweld van den sterken over den zwakken, bij het verbroken evenwigt der Europesche Staten. Onder de leuzen van interventie en non-interventie zagen wij de onafhankelijkheid der zwakkere Staten gekrenkt, en de waarborgen van den uitwendigen vrede weggenomen. Het zwaard moet blijven rusten, waar de dierbaarste belangen worden aangerand. De diplomatie houdt, in schijn van middelaarschap, het zwaard der zelfverdediging in de scheede. Zij miskent bij de zwakken de geheiligde herinneringen der eeuwen; de graven der vaderen; de liefde tot den geboortegrond. Met geweld worden de landzaten van dien grond, tot vreemde krijgsdienst, weggesleurd, en waar de jammertoonen te luide, de kreten te akelig klinken, verdooft kanonvuur het | |||||||
[pagina 186]
| |||||||
noodgeschrei der verongelijkten, en stroomt hun bloed - koelzinnig, als ter straffe voor de zwartste misdaden, vergoten. Zon dat heilloos voorbeeld zonder uitwerking op den Maatschappelijken toestand zijn gebleven? Geeft slechts acht op den geest van verbittering en weêrwraak, immer bedacht om het aangedane onregt eenmaal met woeker te vergelden, en op de inspanning die hij doet voortduren. - Geeft acht op het geheimzinnig, verschrikkelijk verbond der zwakken tegen de sterken in de Maatschappij, hetwelk zich in het Socialisme openbaart, dat, op het oude Veemgerigt gelijkende, in de Roode Republikeinen de uitvoerders vindt van vonnissen door verholen regthanken geveld. - Leggen niet allen, die, aan God en pligt getrouw, de barning der hartstogten wederstaan, onder het doemvonnis van het Socialisme? Het ontbreekt den Rooden Republikein slechts aan goede gelegenheid om den dolk in de borst zijner slagtoffers achter te laten, tot herkenningsteeken van dat verschrikkelijk Veemgerigt. - Waar deze zijn hoofdzetel heeft opgeslagen, heerschen wantrouw en schrik. Vreest men daar niet zijne denkwijze in het openbaar te doen blijken? Is daar niet het hoogste standpunt in Kerk of Staat het meest open voor den sluipmoord? Het Socialisme, van uit zijnen hoofdzetel de Maatschappij in Committé's bespiedende, vindt in de verderfelijke driften van het bedorvenste deel dier Maatschappij nieuwe drijfveren en nieuwe werktuigen. - Wat eerst maar zelfweer der zwakken was, is, onder zijnen invloed, tot verscheurende bloeddorst geklommen. - Zijne aanvankelijk geslaagde pogingen, zijne hier en daar behaalde zegepraal op Staat en Kerk, en zijn aandeel aan den buit, hebben de begeerlijkheid der menigte ontketend, die geld en goed veel hooger acht dan eenig aandeel in Staats- of Kerkgezag. Het Socialisme heeft de vaan van het Communisme ontrold. Geld en goed, huizen en landen, kunstgewrochten en werken van vernuft en wetenschap, niets, in één woord, mag iemands eigendom zijn; wie er zijn regt op doet | |||||||
[pagina 187]
| |||||||
gelden, begaat een diefstal. - Wil niet het Communisme de orde der Maatschappij, tot haar bestaan noodzakelijk, omkeeren, en alle standen gelijk maken, terwijl het de uitspraken van het Godsbestuur in Deszelfs wetboek vervloekt? Een talloos heir van rampzaligen daagt op, en het Pauperisme verschijnt, dat alle de ellenden van de armoede en 't gebrek vertegenwoordigt. Zou het een spooksel zijn, dat voor de ontstelde verbeelding der Maatschappij als in een ijlende koorts verschijnt? Maar die afzigtelijke gedaante, met holle kaken en ontvleeschde armen, wier doffe grafstem om arbeid en brood vraagt, is dat niet het Pauperisme in zijn werkelijk bestaan? Zijn klagend kermen, zijn bedelend vragen, zijn dreigend eischen, is het niet duidelijk hoorbaar? Wendt uw blik vrij af van die akelige gestalte, sluit uw oor voor haren schrillen kreet, en twijfel maar aan de identiteit! - Het bewijst zijne persoonlijkheid overtuigend, door, als een kanker, het ligchaam der Maatschappij te doorknagen. Het wil, op zijne beurt, den honger stillen met de krachtige en gezonde sappen der Maatschappij, en weigert zich langer met haren afval te laten voeden. Wee, driemaal wee, indien eenmaal het Pauperisme, in verband met Socialisme en Communisme, aan hunne vereenigde woede den teugel konden vieren! - Dan zouden zij dien troon van algeweld stichten, voor welken de Maatschappij op goede gronden vreezen moet! - En toch - wil het Pauperisme alle belangen der Maatschappij op den achtergrond dringen; het zal dan alle de wetenschap en het ál beleid der grootste Staatsmannen vereischen om zijnen triomf te verhinderen. Kenmerken de opgenoemde verschijnselen niet eenen toestand der Maatschappij, dien wij abnormaal kunnen noemen? Het is hieruit dat men het zedebederf verklaren moet; wel in behagelijker vorm dan voormaals, en met weelderiger tooi bedekt, maar veel uitgestrekter van magt: - het toegenomen misbruik van bedwelmende dranken, de schaamteloosheid, de geringschatting van het | |||||||
[pagina 188]
| |||||||
leven van anderen, het vermeerderd getal van zelfmoorden, en wat niet al meer. De Maatschappij, die aan het Christendom hare kennis, hare wijsheid, haren vooruitgang in kunsten en wetenschappen te danken heeft, die zich door hetzelve in geordende Statenstelsels ontwikkelen zag, kwijnt in haar organismus-zelven. Zij gelijkt eenen kranke, die in het ziekenvertrek zelfs versche lucht ontbeert. Is het niet of men hare borst ziet zwoegen onder de looden zwaarte van het gewigt des bijgeloofs; te drukkender, naarmate het met al de magt en praal eener wereldheerschappij is uitgerust. Het ongeloof doet de levensgeesten van hare godsdienst in het hart als wegsterven. - Kerkelijke en Dogmatische twisten laten liefdeloosheid, vervolgzucht en gewetensdwang achter. Maar zijn alle die verschijnselen, welke wij hebben doen opmerken, niet als gecompliceerd te beschouwen? Moeten zij niet uit ééne en dezelfde hoofdkwaal worden verklaard en afgeleid? En bepaalt onze historia Morbi niet het karakter der krankte als zedelijk van aard? Toehoorders! Ik schroom niet voor mij-zelven daarop ja te antwoorden. II. Bepalen wij ons nu bij de geneesmiddelen, welke tot herstelling worden aangewend. De Maatschappij heeft hulp noodig, en zij vraagt om redding. - Men wil haar ook hulp verleenen; men wil haar ook redden. - Hoe vele verschillende middelen, wat onderscheidene maatregelen worden daartoe aangewend! Het woeden des opstands tegen alle openbaar gezag deed den geheelen ondergang der Maatschappij verwachten. - Die opstand werd door de wapenen gedempt en in stroomen bloeds gebluscht; doch zijn uitwerksel alleen, geenszins zijn prikkel werd daarmede overwonnen. Dát wetende en erkennende, beproeft men, door voorkomende toegevelijkheid aan de eene zijde, alle voorwendselen tot opstand weg te nemen, en van de andere zijde wordt het oog zorgvuldig naar het land of volk gerigt, door den geest des opstands tot wijkplaats verkozen. | |||||||
[pagina 189]
| |||||||
Vandaar komen eindelooze berigten, derwaarts gaan eindelooze voorschriften, en het sluiten van verbonden heeft thans bijzonder de inwendige veiligheid ten doel. Dynastiën mogen het Absolutisme nog beoogen - een onbepaald gezag' op duurzame grondslagen te vestigen, ligt niet meer in den geest des tijds; - die bedoeling blijkt ook niet uit de openbare handelingen der toongevende Staatslieden. Zij willen de tijdelijke rust, welke de kranke Maatschappij na zoo veel schokken geniet, geenszins in de waagschaal stellen. - Is openbaar gezag voor het bestaan der Maatschappij onontbeerlijk; dat gezag wordt binnen zekere grenzen bepaald, om den geest des opstands te verzoenen, of afleiding te geven. Alom tracht men de Maatschappij in hare misschien maar korte rust inwendig tegen mogelijke gebeurteniseen te versterken. - Men bezuinigt in alle takken van bestuur; - de wetten worden mildelijk toegepast; - door het wegnemen der belemmeringen van handel en nijverheid poogt men het crediet van den Staat te vergrooten en het onderling vertrouwen in den handel te doen herleven. Het volksonderwijs, nu met inbegrip van volksopvoeding, tracht men in kweekscholen voor regt en zedelijkheid te ontwikkelen, die als krachtige dammen tegen de stortvloeden der revolutionaire Propaganda worden beschouwd. Wat, bij het verbroken evenwigt der Staten, het regt des sterken den zwakkeren nog heeft overgelaten, wat aan de Diplomatie der oppermagtigen ontsnapte, wordt den zwakkeren onder bepaalde voorwaarden als verpand. Zekere Nationale regten worden in wezen gelaten, en men slaat geen volk meer als in het aangezigt door het verguizen der landtaal in openbare stukken van Staatsen Regtsbedeeling. - Altemaal geneesmiddelen, die op het gekrenkt gevoel van verloren onafhankelijkheid beproefd worden. Waar de non-interventie den ondergang van anderen lijdelijk aanzag, daar vergunnen openbare demonstratiën met festijnen en banketten, dat men in den zwijmel der | |||||||
[pagina 190]
| |||||||
feesten zijn leed vergete en zich gelukkig wane te midden van het ongeluk. Waar de interventie den spot dreef met heilige verbindtenissen en bezworen handvesten, zullen tolverbonden de diepe wonden der Maatschappij verbinden. - Te midden van oorlogen en geruchten van oorlogen worden vredes-congressen aangeprezen, ter ontwapening van de Maatschappij. Waar het Socialisme in vereeniging met het Communisme als eene dreigende Nemesis voor het aangezigt van de geweldhebbers der aarde te voorschijn treedt, wordt de Maatschappij door eene wet van algemeene Politie en den staat van beleg in bedwang en in stand gehouden. Het is niet te wijten aan eene vermindering van het getal der liefdadige Stichtingen, door onze voorvaderen opgerigt, dat het Pauperisme ook bij ons zulke verontrustende voortgangen maakt; het getal dier liefdadige Stichtingen is veeleer toegenomen in onderscheidene Vereenigingen tot verschaffing van arbeid aan nooddruftigen, tot verzorging van verwaarloosde kinderen en meer. De Staat vertrouwt de bestrijding van het Pauperisme niet meer alleen aan de liefdadige Instellingen van de kerkelijke afdeelingen der Christenheid of der algemeene menschenliefde, en het Pauperisme getuigt in sommige landen van zijn aanwezen door drukkende armenbelasting. Volksverhuizingen worden van Staatswege hier en daar begunstigd, gemakkelijk gemaakt, of aanbevolen. - De Philantropen vereenigen zich, om, door Patronaatschappen over de armen, van het Pauperisme niets meer dan den naam over te laten. Wat al kunstmiddelen heeft de Philantropie in onzen tijd niet uitgedacht tot het verzamelen van liefdegiften. De Staats- en eerzucht zijn daartoe opgewekt, de geest des tijds wordt ter hulpe geroepen, en der mode-zelve eene plaats ingeruimd. Zou men niet meenen, dat het Pauperisme, door dit alles verwonnen, eindelijk slechts in de geschiedboeken onzer eeuw de herinnering van zijn bestaan aan het | |||||||
[pagina 191]
| |||||||
nageslacht moest achterlaten. Maar wie zijne blikken voor de werkelijkheid niet sluit, zal bezwaarlijk kunnen getuigen, dat hem zulke verwachtingen door deze geneesmiddelen worden ingeboezemd. Ondanks den zoeten droom van zedelijken vooruitgang, dien men zoo gaarne droomt, waar de zelfmisleiding het oog bezwaard heeft, rijst onwillekeurig de vraag bij ons op: zullen de Matigheids- en Afschaffingsgenootschappen, die het misbruik van bedwelmenden drank bestrijden, door hunne geschriften en prentverbeeldingen een kwaad vernietigen, dat zich niet tot de geringe en dienstbare standen der Maatschappij bepaalt, maar, helaas! tot alle rangen en standen is doorgedrongen? - De liefde moge het gaarne hopen; maar de kennis van de ware gesteldheid der menschen en van de feilbaarheid der middelen doet het geloof aan eene gunstige uitkomst wankelen. En zoudt gij krachtige middelen en afdoende maatregelen willen gebezigd zien tegen dat kwaad, hetwelk onder het oog van den Staat eene openbare vergunning erlangd heeft; dat in eene Maatschappij, welke een Christenrijk moest vormen, openlijk de tempelen van het rijk der duisternis vertoont: wie ook die afdoende maatregelen mogte voorstaan, het voorbeeld van Berlijn zij hem tot waarschuwing. - Wat hierin de bedachtzame Staatkunde vermeene te moeten toegeven aan de ontwijding der zedelijkheid en der Goddelijke wetten; - noch dit, noch hare kweekscholen van volksonderwijs en opvoeding, noch hare onderlinge verbonden van wederzijdsche magtbetooning, om, in de oogenblikken van rust, de Maatschappij tot herädeming te brengen, geven eenen waarborg van duurzaamheid. Al wordt de geest des opstands in Frankrijk heden op nieuw met kanonnenvuur bestookt, wie zal iets met zekerheid omtrent den toekomstigen toestand der Maatschappij dáár en elders kunnen voorspellen? - Neen -
Uit Frankrijk roept een stem: ‘Wat is er van den nacht? o Wachter! welk een dag wordt aan de kim verwacht?’ | |||||||
[pagina 192]
| |||||||
De Theorist verwacht ter overwinning van het zedelijk bederf, schier alles van de menschelijke Natuur-zelve; volgens hem zal de volmaakbaarheid der menschelijke Natuur eene Maatschappij voortbrengen, die in de schoonste harmonie alle zedelijke ellende buitensluit. Dat de mensch door het beoefenen der deugd zichzelven tot eenen God kan maken, die leer het eerst door plato verkondigd, zal bewonderenswaardig genoemd kunnen worden alleen voor de Heidensche wereld, uit welke zij haren oorsprong nam: maar is in tegenspraak met Hem in Wien alleen de Godheid konde zigtbaar zijn. Waar de menschheid zich aldus in de Maatschappij door feiten heeft geopenbaard, zoo als wij 't aanschouwelijk hebben voorgesteld: daar zal ook de theorie van de volmaaktbaarheid der menschelijke Natuur voor het licht der waarheid ondergaan, en ook dit geneesmiddel tot herstelling der Maatschappij te vergeefs beproefd worden. - Evenmin als de wijzigingen in de vormen van den eeredienst, hetzij deze in uitwendigen luister verhoogd, of, van allen praal ontdaan, tot zuiveren eenvoud terug gebragt worden - noch de eenheid of de verscheidenheid der vormen, noch de bescherming en begunstiging van het hooge Staatsgezag aan den een of anderen vorm verbonden, zullen een afdoend middel voor de hartekwaal zijn. Wij schroomen niet alle de middelen, die wij tot hiertoe met elkander overwogen hebben, gezamenlijk ontoereikend en alleen palliatief te noemen. III. Dat wij ons dan nu bepalen bij eene Maatschappij in gezonden staat; die met zekerheid van de toekomst is te verwachten. Staan die geneesheeren niet hoog in onze schatting, die hunne kunde en ervaring, met opöffering van eigen genoegen en levensgenot, aan de lijdende menschheid wijden? Is het niet alsof onze ingenomenheid met hen, eene grootere kracht geeft aan hunne geneesmiddelen, en alsof wij er door met meer hoop bezield worden op eene gelukkige herstelling? Zien wij, eindelijk, hunne pogingen falen, en de geneesmiddelen geene gewenschte | |||||||
[pagina 193]
| |||||||
uitwerking doen, ook dàn nog behoudt de regtschapen geneesheer onze achting en ons vertrouwen, en hij kan daarenboven op onze dankbaarheid rekenen, vermits wij van zijne kùnde, belangstelling en ijver gedurende de ziekte op nieuw overtuigd worden; wij gevoelen er ons des te meer door verpligt. Zoo achten wij die braven en edelen, rijk in wetenschap en ervaring, die, in onderscheidene Maatschappelijke betrekkingen, met zelfverloochening zich gewijd hebben aan de belangen der menschheid, die hare zedelijke ziekten en kwalen met de naauwlettende deelneming van den menschenvriend gadeslaan, en ál hunne kennis en ondervinding aanwenden, om wijziging in de krankte, leeniging van smart, zoo mogelijk herstelling te bewerken. Al zien wij ook bij hen de menschelijke wijsheid falen; al blijft de zedelijke krankte der Maatschappij hardnekkig in haren aard: voor elke verzachting toch van haar zedelijk lijden brengen wij hun dank toe, en hun goeden wil heeft aanspraak op onze duurzame erkentenis. Vinden wij in deze kern van het beste en edelste gedeelte der Maatschappij het verlangen uitgedrukt naar eenen beteren toestand, naar eenen staat van gezondheid, die thans onder zoo veel ellende gemist wordt; streeft zij er naar, om, volgens de regelen en eischen eener gestrenge zedeleer, tot zulk eenen toestand te geraken - dat verlangen en streven echter kan ons geen waarborg van zekerheid zijn. De verwachting der optimisten van vroegere en latere tijden is altijd jammerlijk te leur gesteld. Hunne denkbeelden, hetzij in de taal der Poëzij of der Wijsbegeerte gekleed, mogen waarachtige belangstelling in het heil der menschheid ademen, en de verwachting van een bijzonderen zegen aan hunne Maatschappij verbinden; - de ondervinding van alle eeuwen heeft het bewezen, hoe onvermogend steeds der menschen wil en pogingen zijn geweest, al waren zij met den geest der Godheid als bezield en al spraken zij als op diens last. Maar hoewel dat verlangen en streven van het beste | |||||||
[pagina 194]
| |||||||
deel der Maatschappij voor ons geen waarborg van hun slagen zijn kan, doen zij evenwel de vraag oprijzen: is het mogelijk, dat er eenmaal eene Maatschappij in volkomen gezonden staat aanwezig zij? - Als zoodanig eene zouden wij, naar de volgende grondtrekken, eene Maatschappij beschouwen waar de Godsdienst, in volkomen reinheid en zuiverheid, als het levensbeginsel van den Staat erkend, en alles bezielend zijn zal. In de tegenwoordige Maatschappij wordt vaak een strijd op leven en dood gevoerd ter oorzake van den vorm van regering, zoodat men het gekletter der wapenen hoort: hier om eenen Constitutionelen, dáár om eenen Monarchalen, ginds om eenen Hiërarchischen regeringsvorm. - In die toekomstige Maatschappij zou de Theocratie eenen troon moeten bekleeden, welks regt door hemel noch aarde konde worden miskend. Koningen, Vorsten, Staatsmagten mislukt het bewaren van den uit- en inwendigen vrede, veelal door omstandigheden onafhankelijk van hunnen wil, en die uit den bedenkelijken toestand der tegenwoordige Maatschappij voortvloeijen. - In de toekomstige zou daarom, naar Theocratische wetten, alles buiten gesloten moeten zijn, wat slecht, misdadig of gruwelijk is, en de magt volkomen moeten bestaan om deze wetten te handhaven en te doen ontzien; zóó, dat het ideaal van de vrienden des vredes wierde verwezenlijkt - dat er geen strijd meer gevoerd wierd, en dat men den oorlog verleerde. - Die magt zou dermate overtuigende kenmerken van regt en geregtigheid moeten hebben, en zóó geheel in overeenstemming moeten zijn met den zedelijken toestand dier Maatschappij, dat allen zich daarbij voldaan en hoogst gelukkig gevoelden. Daarbij moest de onwankelbaarheid dier Theocratie eene duurzame orde van zaken voor altijd kunnen doen hopen en verwachten, om allen leden dier Maatschappij moed, vastberadenheid en volharding in te boezemen. - Belemmeren inwendige beroeringen, verandering van regeringsvorm, en de onzedelijke gesteldheid van vele leden der tegenwoordige Maatschappij den bloei en voortgang | |||||||
[pagina 195]
| |||||||
in alles wat zedelijk, goed en nuttig is, en tot het geluk van het geheel en de bijzondere deelen kan strekken - zoodanige hinderpalen zouden dan niet meer moeten bestaan. De nieuwe Maatschappij zou eene Maatschappij des vredes moeten zijn, om al dat goede en heilzame tot stand te kunnen brengen, wat hare zedelijke gesteldheid zal vorderen. De stoffelijke wereld zou, onder den invloed van zulk eene Maatschappij, eene gansch andere gedaante kunnen aannemen, dan waarin wij haar nu aanschouwen. - Want heeft de tegenwoordige Maatschappij, in haren ziekelijken en gebrekkigen toestand, de stoffelijke wereld reeds dermate aan haren invloed onderworpen - dat het voorgeslacht de voortbrengselen van kennis en wetenschap, van den tegenwoordigen tijd, als wonderen zoude beschouwen - wat zou men dan in de toekomst niet mogen verwachten van eene Maatschappij zóó geordend in haar geheel en in alle hare deelen! Wij voor ons gelooven op de vraag naar de mogelijkheid eener Maatschappij volgens de opgegevene grondtrekken gevormd, met zekerheid bevestigend te kunnen antwoorden. Eenmaal toch, wanneer de volken, toornig geworden, alle handen van wet en tucht verbreken, en de schepters den Vorsten uit de handen vallen - zal de troon van den Koning der Koningen, den Heer der heerlijkheden, gevestigd worden. - Zijn rijk zal het ware rijk des vredes zijn. - Van die toekomstige Maatschappij zijn de grondtrekken bepaald in dat wetboek hetwelk eenmaal het wetboek van alle volkeren zijn zal - en die Koning is Hij Dien de hemelen hebben opgenomen tot de tijden van de wederoprigting aller dingen, en Zijne belofte: ‘Ik maak alle dingen nieuw’ is ons daarbij, als Koninklijk woord, een genoegzame waarborg van zekerheid. |
|