Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijV.Het klooster der Benedictijnen had drie overwelfde gallerijen, die eene opene plaats omringden. Ligte, paars- | |
[pagina 103]
| |
gewijze verbonden zuilen onderschraagden de bogen, wier versierselen uit een ouder tijdvak dan van de Gothische bouwörde dagteekenden. Op de ranke schachten rustten kapiteelen met beeldwerk van een grilligen smaak: meestal symbolische figuren, of groepen aan heidensche overleveringen ontleend. Groote gehouwen zerken met karakters door den tijd onkenbaar geworden, bevloerden de opene vlakte, en tusschen die grafsteden, in welke het gebeente rustte van honderd martelaressen, door de ongeloovigen omgebragt, groeiden witte rozen en violetkleurige akolijen. In het midden beschaduwden prachtige laurierboomen eene waterput. Naar deze treurige plek, die de Benedictijnen tot wandeling diende, begaf Donna luïsa zich wel eens des avonds, tot verdriet der dames, die er bang waren zoo ras de zon was ondergegaan. Het bevreemde dus niemand, dat zij, toen de hitte van den dag was geweken, er henen ging met de Hertogin van avero. Donna barbara bijgeloovig en schuw, bleef, als gewoonlijk, met de overige dames in den zuilengang hare terugkomst onder het opzeggen van gebeden afwachten. De Prinses zette zich op den rand der put, en noodigde isabella om hetzelfde te doen. - Eindelijk - ving zij aan - kunnen wij eens in vrijheid spreken. Het is dan waar? Het was dan geene verschijning? Gij hebt hem gezien? Hij heeft met u gesproken? - Ja, Mevrouw! Koning sebastiaan leeft. Zijne geschiedenis is wonderbaar. Na den strijd bij Alcazar-Quivir kwamen de ongeloovigen de dooden berooven, en vonden hen, zonder helm of wapenrusting, met eene diepe wonde in het hoofd, maar nog ademende; doch niemand herkende hem. Een marabout of priester van deze verworpenen, zocht Christenen tot slaven te maken, om hen te kunnen overhalen tot zijn geloof. Hij deed den zieltoogende opnemen, en 't gelukte hem dien in 't leven terug te roepen, doch zijn geheugen was verloren. Don sebastiaan herinnerde zich niets van zijn vroegeren staat, noch had eenig denkbeeld van zijn tegenwoordigen. | |
[pagina 104]
| |
Maar juan de matha, insgelijks verpleegd en gered, herkende hem, en verzorgde en diende hem, gelijk 't den onderdaan betaamt. De marabout bragt hen diep in de binnenlanden, ver over de bergen, onder stammen, die nog nimmer Christenen hadden gezien. Daar werden zij met de uiterste wreedheid behandeld; doch de Koning had er geen besef van, en Don juan verwachtte niet anders dan hem welhaast te zullen zien sterven. Zoo verliepen omtrent twee jaren; toen keerden zijn geheugen en verstand allengskens terug. Doch nu maakte zijn lot hem wanhopig. Aan 't bekend worden wie hij ware, hing zijn leven, en wijl er geen hoop was op vrijheid door eenen losprijs, besloot hij met Don juan tot de vlugt. Na het uitstaan van tallooze gevaren, bereikten zij de kust, waar eene boot hen opnam, en terug bragt in Portugal. Nu achtte de Koning zich behouden, maar hij vond in zijn eigen Rijk nog magtiger en wreeder vijanden dan de ongeloovigen, aan welke hij ontkomen was. Koning filips, zijne terugkomst vernemende, verklaarde hem voor een bedrieger, en deed alom aan de poorten van alle kerken en kloosters een uitschrijving slaan, waarin twintig duizend gouden kroonen en brieven van adeldom worden beloofd, aan dengenen, die, dood of levend, den bedrieger levert, die verraderlijk den naam van Don sebastiaan, 's Konings welbeminden neef, in den slag bij Alcazar-Quivir gesneuveld, heeft aangenomen. - Er is - sprak de Prinses - geen voorbeeld in de geschiedenis van zulk eene wreedheid en boosheid. - Don sebastiaan, aldus vogelvrij en gedwongen zich in zijne eigene Staten te verbergen, kwam in de omstreken van Bèja. Daar heeft hij getracht u te verlossen. Don juan de matha was de herder, die Don sancho op den weg langs de Atalaya heeft gebragt. - Had de Koning zich dáár verborgen? - vroeg Donna luïsa. - Er zijn in dit oude kasteel nog eenige kamers waar men kan overnachten. De landstreek er om heen is woest, en men dacht niet dat de Spanjaarden nog- | |
[pagina 105]
| |
maals in die gevaarlijke passen zouden verschijnen. Nooit vegeet ik de dagen, daar doorgebragt. Ik bewoonde er een vertrek met één venster, dat glazen noch luiken had. De zwaluwen hadden hunne nesten aan de zoldering, en zweefden om mijn hoofd zoo ras het dag werd. In den beginne werd ik angstig als ik er alleen was; doch men went spoedig, zelfs aan ongemakken en gebrek. Welk eene armoede omgaf er den Koning, die kamerheer noch staatsdienaar had dan alleen in Don juan de matha! Een klein getal Portugesche edelen verzamelde zich rondom hem; maar was niet talrijk genoeg om zich door het met vijanden bezette rijk, naar Lissabon een weg te banen. Daarheen nogtans wilde de Koning, maar het ongunstig lot bragt hem in 's vijands magt. - Op een morgen ontwaakte ik met schrik door het knallen van een muskettenvuur. Mijn venster was te hoog om naar buiten te zien; doch ik rook den damp van het kruid, die in wolken opsteeg. Ik dacht den Koning verraden, en viel op mijne knieën om te bidden, toen er hevig aan de deur werd geklopt: het was Don juan met den degen in de linkerhand, wijl zijne wond in den regterschouder nog niet was genezen. - Volg mij! - riep hij mij toe - de Spanjaarden zijn voor de Atalaya; ik zal u in veiligheid brengen.... - Is de Koning verraden? - vroeg ik. - Neen - was 't antwoord - want zij zouden dan reeds zijne uitlevering hebben geëischt. Hij bragt mij een donkeren trap af, die naar een afgrond scheen te loopen; eindelijk voelde ik een effen grond onder mij. - Blijf hier, Mevrouw! - sprak hij - gij zijt hier veilig; wacht hier den uitslag af. - Neen! - riep ik uit - ik ben minder bang voor het vuur, dan in deze afschuwelijke duisternis. Ik wil met u terug naar boven. Moet ik sterven, dan hoop ik op Gods barmhartigheid. - Hij trachtte vruchteloos mij te bewegen om te blijven, en wij klommen dus weêr op naar een der benedenkamers: daar verliet mij Don juan.... Hier zweeg de Hertogin, door aandoening overstelpt. - o Ga voort! - sprak de Prinses na eene poos - | |
[pagina 106]
| |
ik verlang naar het einde. Die Don juan is een dapper en waardig Ridder. Geene edele dame vernedert zich als zij hare wapens met die van dezen nieuwen edelman vereenigt. Hij heeft beter zijn pligt betracht dan menig doorluchtig heer, wiens stamboom de tijden van Don pelagio bereikt. - Ik bleef alleen - hernam isabella - en poogde te bidden, maar kon slechts luisteren. Met doodelijken angst hoorde ik 't rumoer en de musketschoten, die elkander met ongelijke tusschenpozen opvolgden. Eindelijk vernam ik niets meer dan een verward gedruisch. Toen rees ik op, en trad naar buiten. Er was niemand in de vertrekken of op de binnenplaats, maar ik vloog naar den muur. De Spanjaarden hadden verwonnen; doch men streed nog in den hof. Eensklaps hoorde ik boven mij het fluitend gegons van kogels, en daarop eene hevige uitbarsting; ik viel ter aarde.... - Gewond? - Neen, niet ik - maar Don juan zag ik bloedend voor de valpoort liggen. Toen ik weder bijkwam, zat ik op de groote plaats aan een muur geleund. De Koning en Don juan lagen op eenen afstand, met hunne verscheurde en bebloede mantels bedekt. Wij waren door de Spanjaarden omringd. Kapitein rodriguez was bleek als een doode; twee soldaten ondersteunden hem, terwijl hij zijne gevangenen beschouwde; hem was eene hand afgeschoten. Hij vloekte, klaagde, en vroeg mij, hoe veel mannen er in de Atalaya waren geweest, en toen ik hem antwoordde: ‘tien of twaalf’, riep hij verbaasd uit: ‘En zij hebben het vier uren lang uitgehouden!’... ‘Don rodriguez! - hernam ik - ten tweeden male ben ik uwe gevangene. Ik hoop, dat gij niet zult weigeren mij tegen losgeld vrij te laten?’ - Hij antwoordde: ‘Als de Koning 't mij vergunt.’ - ‘Deze twee Ridders - vervolgde ik - zullen óók u een billijken losprijs kunnen aanbieden.’ - Toen wierp hij een blik op hen, en vroeg: ‘Wie zijn zij? Hoe heeten zij?’ - ‘Het zijn goede edellieden - antwoordde ik, door die vragen beangstigd - zij hebben mij geholpen, toen ik | |
[pagina 107]
| |
in deze wildernis alleen stond. Behandel hen wel, Don rodriguez!’ Hij beloofde mij toen hen los te laten zoodra zij een paar honderd pistolen betaalden; die geringschatting bewees mij duidelijk, dat hij niets vermoedde. Toen hij zich verwijderde keerde ik mij tot de gevangenen. De Koning stond nu, ontwapend, en met een slechten mantel omhangen; toch beefde ik, dat men hem aan zijne vorstelijke houding zou herkennen. - Mevrouw! - sprak Don juan, verzwakt maar kalm - heb goeden moed; wij zullen weldra weder vrij zijn. Ons losgeld ontvangende, zal rodriguez niet weigeren ons een vrijgeleide te geven door het Spaansche heir. De Koning, die aan den arm gekwetst was, voegde er bij: - ‘het was de eerste maal, dat ik tegen Spanjaarden streed, maar ik hoop, dat het niet de laatste maal zal zijn. Gij, Mevrouw! tracht Donna luïsa te naderen, en haar te melden, wat gij gezien hebt. Dat zij voor ons bidde!’ Men voerde hen beiden daarop weg, en de Kapitein deed mij naar de legerplaats brengen. Den Atalaya staken zij in brand. Het houtwerk verteerde in de vlammen, maar de zwart geblaakte muren met hunne gapende vensters staan nog overeind. Den volgenden dag trokken wij af. Ik werd in de achterhoede geplaatst en kon niet met de gevangenen spreken. Hier gekomen bragt men mij bij de Benedictijner-zusters; met welke ik dagelijks, regt tegenover de Koninklijke familie, de mis heb gehoord, en Uwe Hoogheid naast de Infanten zag, zonder door u te worden opgemerkt. De Prinses had dit verhaal met een kloppend hart aangehoord. De onzekerheid omtrent het lot van Koning sebastiaan vervulde haar met een smartelijk ongeduld. - ‘o Mijn God!’ - bad zij - ‘laat mij niet aan den rand van dezen afgrond vertwijfelen! Heb mededoogen met mijn lijden, en geef mij òf het leven, òf den dood!’ Hare oogen staarden met afgrijzen de hooge muren aan, die haar van de wereld afgescheiden hielden, en zij verzonk | |
[pagina 108]
| |
in treurige gedachten, niet wetende wat te doen, om haren kerker te ontkomen. - De Koning! - zeide isabella eensklaps, en bevende - Is 't niet de Koning, die daar aankomt? Ik herken hem, zonder hem ooit te hebben gezien. Donna barbara en de andere dames schaarden zich haastig op eene rij bij de plaatsdeur. Filips ging ze voorbij met den Graaf van mora, zijn opperkamerheer, die echter mede op een afstand eerbiedig bleef staan. In den tuin wierp de Koning een donkeren blik rondom zich. Hij scheen zwaarmoedig te peinzen, maakte dikwerf een kruis, en stond nu en dan stil om de opschriften der zerken te ontcijferen. - De Koning is nog nooit hier geweest. - fluisterde Donna luïsa - Men zegt, hij vindt er een bezwaar in over de assche te gaan, onder die zerken verborgen; maar hij zal 't onaangenaam vinden zoo digt te zijn bij herinneringen aan den dood. - Hemel! hij nadert ons! Zij rezen op. De Koning, die eerst den schijn had aangenomen van haar niet te zien, naderde nu en groette Donna luïsa, door de hand aan zijn hoed te brengen. De beide vorstinnen maakten verward eene neiging. Op isabella wijzende vroeg hij: - Wie is die Dame? - Sire! het is de Hertogin van avero. - antwoordde de Prinses, over die vraag verwonderd - Ik wilde juist Uwe Majesteit danken, dat zij mij is teruggegeven. - Zij is te jong - hernam filips, haar sterk aanziende - om alleen zulk een hoogen titel te voeren en zulke schoone goederen te beheeren. Wij zullen haar in Spanje uithuwelijken. Isabella verbleekte; doch de Koning scheen daarop niet te letten. - Dit is eene treurige wandelplaats, Donna luïsa! En gij bezoekt dien? - Ja, Sire! ik bemin deze boomen. Ik zie gaarne den hemel boven mij, en boven die muren de vogelen des hemels in hunne vrijheid. | |
[pagina 109]
| |
- Gij zijt nog niet aan afzondering gewoon. - zeide de Koning eenigzins spotachtig - Het verblijf hier, vindt gij treuriger dan dat der Benedictijnen te Béja. Dat zou ik niet gedacht hebben. Wat ontbreekt u dan hier? - o Sire! - antwoordde zij droevig - Gij weet het; want ik heb u gebeden. Ik heb er in uwe tegenwoordigheid om geweend. - Heb ik dan aan uwe bede geen gehoor verleend? Hebt gij de verzochte gunst niet verkregen? - Sire! ik heb een levendig gevoel van dit bewijs uwer goedheid. - Ik dacht, dat gij aan een afgezonderd leven gewoon waart. Gij hebt uwe eerste jaren in het klooster van St. Clara gesleten, en waart zelfs bestemd om er den sluijer aan te nemen. - Het is waar, de hand Gods heeft mij uit die stille schuilplaats in eene rampvolle wereld gebragt, waar ik dikwerf de dagen mijner eerste jeugd heb beweend. Ja, toen was ik gelukkig; maar het klooster van St. Clara had niets van dit. Hoe lieflijk was 't er des avonds onder de groote oranje-boomen in den tuin! Wat waren de oevers van de Mondigo heerlijk, bij zonsondergang! Hoe dikwerf heb ik uit het venster mijner cel den schoonen hemel, die verrukkelijke wateren, die frissche schaduw bewonderd! - En nu doet een gril u het gezigt der velden betreuren. Gij wilt nw geboorteland wederzien? Die wensch kan voldaan worden. - Uwe Majesteit zou willen vergunnen!.... Ik zou dit verblijf mogen verlaten! Filips schudde het hoofd, en wees met den vinger naar een toren boven de muren des kloosters. - Zonder van hier te gaan, kan ik u twee Koningrijken doen zien. Een wenk deed den opperkamerheer vooruitgaan en de deuren van den toren openen. De Koning beklom dikwerf dit belvedère, welks trap, gelijk de ladder van jakob, tot den hemel scheen te reiken. Donna luïsa liet, op de tinne gekomen, een ligten kreet hooren. De ruime | |
[pagina 110]
| |
lucht, de stroomen lichts, het onmetelijke vergezigt veroorzaakten haar eene bedwelming. Zij leunde op isabella en haalde diep adem, als of haar in die atmosfeer een nieuw leven bezielde. Van deze hoogte doorliep haar blik een onbeperkten gezigtëinder; doch te vergeefs trachtte zij iets te onderscheiden. Alleen de Guadiana lag als een zilveren lint op den bruinen grond. Aan den voet des torens echter zag zij de naauwe, ongelijke straten van Badajoz. - Welnu, - sprak filips - is dit geen heerlijk tafereel? Van hier kunt gij de grenzen overschrijden naar Portugal. Maar al dat land is nu Spanje. De lijn, welke de twee rijken gescheiden hield, bestaat niet meer: zij vormen nu ééne Monarchie, en gij zijt nu eene Spaansche geworden, Donna luïsa! De Prinses bewaarde een diep stilzwijgen. De taal en toon van filips deden haar verstijven. Zijne beleefdheid zelfs wekte haar een onverwinnelijken afschuw. - En toch had zij de oogmerken van den ouden Koning nog niet begrepen; zij had den hartstogt, dien zij hem inboezemde, nog niet opgemerkt. Dat barsche gelaat, door de zorgen der heerschappij en door de jaren gerimpeld, drukte niet anders uit dan hoogmoedige gestrengheid, en de inwendige liefde gaf geen wederschijn in dien strakken, vaak wilden blik. Donna luïsa leunde op de ballustrade, naar de zijde van den Alcazar. Op het plein werden eenige soldaten in de wapenen geoefend, en terwijl zij de bewegingen dier krijgslieden gadesloeg, sprak de Koning: - Kapitein rodriguez heeft in den laatsten togt eene hand verloren; hij kan niet meer dienen, en ik heb hem met het bevel over gindsche vesting beloond. Op dat gezegde wisselden de Prinses en Hertogin eenen blik. Zij begrepen van den Koning te kunnen vernemen, wat niemand anders haar melden kon. De Hertogin van avero, die uit vrees en eerbied tot nog toe had gezwegen, sprak nu bevende: - Sire! de naam van Kapitein rodriguez herinnert mij, dat ik zijne gevangene ben geweest, eer Uwe Ma- | |
[pagina 111]
| |
jesteit mij in Hoogstdeszelfs bescherming heeft genomen. Toen vreesde ik te deelen in het lot der andere gevangenen, die hij met zich voerde. - De Kapitein had mijne bevelen. - hernam filips, met eene hem ongewone vriendelijkheid - Hij zou zich wel gewacht hebben eene dame van uwen rang naar krijgsregt te behandelen. - En, Sire! wat is het lot der Ridders, die, gelijk ik, met Kapitein rodriguez hier zijn gekomen? Heeft het Uwe Majesteit behaagd verlof te geven om hen tegen rantsoen in vrijheid te stellen? - De gevangenen van de Atalaya waren immers maar geringe lieden? - Sire! zij hebben als Ridders gestreden. De eene noemde zich Don juan de matha. De naam des anderen weet ik niet. Kapitein rodriguez heeft mij beloofd Uwe Majesteit vergunning te verzoeken, om hen tegen behoorlijken losprijs te ontslaan. - Ik herinner mij - sprak filips afgetrokken - dat Don sancho d'avila, toen hij den Kapitein aan mij voorstelde, een woord er van heeft gerept. Die lieden werden in de vesting bewaard, eenigen zijn aan hunne wonden gestorven, van de anderen heb ik niet meer gehoord. Isabella bedekte haar gelaat met de handen en weende. Donna luïsa sloot hare vriendin in de armen, en zeide: - Vergeving, Sire! De woorden van Uwe Majesteit hebben haar ontroerd. - Wat gaat der Hertoginne van avero het lot dier mannen aan? Is een hunner misschien haar geliefde? - Ik weet 't niet, Sire! Zij heeft mij niets gezegd; maar ik vermoed het door hare tranen. - Kapitein rodriguez heeft dus een Grande van Portugal onder zijne gevangenen? - Neen, Sire! isabella heeft hem genoemd. Hij heet Don juan de matha. - Dus eene mésalliance? Heeft de Hertogin van avero zich niet herinnerd, dat haar huwelijk thans mijne toestemming behoeft? - Sire! ik sta borg voor hare gehoorzaamheid aan | |
[pagina 112]
| |
Uwer Majesteits bevelen. Maar gij ziet hare smart; heb medelijden met haar; doe haar ten minste het lot kennen van den man, dien zij wel nooit zal wederzien! - Sire! indien hij nog leeft, beveel dan dat hij met zijne lotgenooten worde vrijgelaten; om die genade smeek ik geknield. Filips hief haar zwijgend op. Hij vermoedde wel de waarheid niet, maar de tranen van Donna luïsa verbitterden hem tegen degenen voor welke zij bad. Hij gevoelde eene soort van minnenijd, toen zij zich om hunnentwille zoo diep vernederde. Zij deed voor hen wat zij niet had gedaan voor zich-zelve! Het was dus juist hare voorbede, die, zonder dat zij het vermoedde, hunne zaak bedierf. - Sire! - hernam zij - wekt mijne stem uwe barmhartigheid niet op? Helaas! ik smeek u, zoo als ik nooit iemand dan God heb gesmeekt! - Dat is zoo - sprak filips met koele vastheid - maar onderwerping noch gebeden kunnen thans iets baten. Er volgde een pijnlijk zwijgen. Donna luïsa en hare vriendin staarden somber over de borstwering naar omlaag. De zon ging onder; de nachtvogels begonnen zich te vertoonen; een warme avond volgde op den heeten dag. Eensklaps werd de stad verlicht; trompetgeschal en vreugdekreten stegen op, en het kanon van het kasteel daverde: het was het feest van den dag, dat weder aanving. - Het volk jubelt. - sprak filips - Dezen avond zijn er spelen en wedloopen op het groote plein. De Heer moge de nietige ijdelheid dezer schouwspelen vergeven! Kom, Donna luïsa! Zij wierp nog een blik naar omlaag, met een gevoel alsof zij de aarde en het gewemel der menschen vaarwel zeide. De gang naar beneden was haar als eene nederdaling in haar graf. - Donna luïsa! - herhaalde de Koning, haar de hand biedende om haar van den trap te geleiden. De lampen aan de kloostergewelven opgehangen, ver- | |
[pagina 113]
| |
spreidden een bleek licht. In den tuin was het donker, en de witachtige zerken tusschen het groen, zagen er spookachtig uit. Filips liet zijn blik eens rondgaan, en vroeg: - Zijt gij op deze plaats, met graven bevloerd, niet bevreesd? - Neen, Sire! die teekenen van de kortheid des tijds en van de magt des doods beuren mij op. De heiligen, wier overblijfselen hier rusten, roep ik dikwerf aan, en het is mij dan wèl: ik geloof, dat zij mij gadeslaan en mij beschermen. De Prinses was blijven staan, hare edele gestalte stak als eene verschijning tegen de duistere zuilengangen af, en zij wees naar de grillige schaduwvormen op het donkere gras, waar boven de laurierboomen hun welluidend gebladerte bewogen. In die dagen geloofde men levendig en innig; en de geloofsartikelen hadden evenveel gezag over de geleerden als over de onwetenden. De mirakelen werden zonder onderzoek aangenomen, en men vertrouwde vast op eene gestadige tusschenkomst des hemels, in aardsche zaken. Donna luïsa vervulde daarom filips met eene bijgeloovige vrees. Hij beefde en vernederde zich onwillekeurig voor de onzigtbare magt, aan welke hij geloofde als aan zijne eigene. Hij wendde zijn blik van de Prinses af, alsof hij dacht eene der heiligen, die hij vreesde, tusschen haar en hem te zullen zien plaats nemen, en sprak eenigzins schuw: - Ik heb bevel gegeven, om, onder aanroeping der martelaressen, die hier rusten, eene kerk te bouwen. De hemel zij met u, Donna luïsa! Vergeet mij niet in uwe gebeden! Toen verliet hij haar ijlings. De dames, die, in gebeden, onder de galerij hadden gewacht, gingen dadelijk de Prinses voor naar hare kamer. Den volgenden dag bleef filips lang met zijn biechtvader alleen. De vroomheid, van welke hij blijken gaf, was opregt; maar het geloof kon zijne slechte hartstogten niet bedwingen. De vrees voor straf in de eeuwigheid weêrhield zijn onverzoenlijke wraakzucht niet; om- | |
[pagina 114]
| |
dat hij geloofde door ijver voor de Roomsche Kerk alle zonden te kunnen afkoopen. Zijn wreede, onzinnige godsvrucht (als dit woord hier gebruikt mag worden) belette hem nooit zijn geweten te stillen; 't was hem genoeg, om des doels wille, de daad verschoonbaar te kunnen vinden: zoo bedreef hij, zonder wroeging, de grootste misdaden. Toen de biechtvader vertrokken was, werd Kapitein rodriguez bij den Koning ontboden. Het was de eerste maal, dat deze zich met den Koning geheel alleen bevond, en de ruwe krijgsman, aan hofmanieren weinig gewoon, was meer ontroerd dan hij geweest zou zijn, wanneer hij met zijne kompagnie een twintigmaal sterkeren vijand had moeten aanvallen. - Kapitein! - sprak de Koning - ik wil van u vernemen, wie de personen zijn, in uwen laatsten togt gevangen gemaakt, en welk losgeld gij hebt genoten. - Sire! - antwoordde de oude Ridder, op schroomvalligen toon - dat is eene winst, die mij, bij mijne ziel! niet rijk heeft gemaakt; ik heb nog geene enkele maravédi (een kleine munt) van die vier Ridders ontvangen. Twee hunner zijn gestorven, na op mijne kosten te zijn verpleegd. Zelfs heb ik nu eenige missen voor hen doen lezen.... - Wat waren zij voor lieden? - Sire! de eene was Don alvaro d'avugna en de andere Don christoval de melo: twee oude soldaten van den togt in Afrika - Een van hen, die nog in leven zijn, heet Don juan de matha. Wat hebt ge met dezen gedaan? Die vraag bragt den Kapitein zigtbaar in verwarring, en hij antwoordde stamelend: - Hij is een man van weinig belang... Ik heb gemeend hem in vrijheid te kunnen stellen. - Zonder losgeld? - vroeg filips. - Neen, Sire! Dit zou ik buiten Uwer Majesteits bewilliging niet hebben durven doen. Integendeel, hij is zijn losgeld gaan halen; na mij zijn woord te hebben verpand om binnen veertig dagen terug te keeren. Die | |
[pagina 115]
| |
tijd is morgen om. De andere gevangene is in mijne magt gebleven, als borg voor Don juan. - En wie is hij? - Zeg mij wat ge weet. - Hij is een jong en dapper Ridder, Sire! doch, naar ik vermoed, slecht door de fortuin begunstigd. Ik heb hem gekwetst hier heen gebragt. Zijne wonden zijn nog niet genezen, en langen tijd dacht ik, dat zijn losgeld zijne uitvaart zou moeten bekostigen. Hij heeft een aanzienlijk voorkomen maar schijnt zoo arm als de welgelukzalige st. jean-de-la-croix. Ik laat hem vrij wandelen, op zijn woord, dat hij niet buiten de Alcazar zal gaan. Hij spreekt tegen niemand, en brengt een goed gedeelte van den tijd door met versjes te maken. - Eenig hofdichter! - zeide de Koning verachtelijk - Hoe heet hij? - Dat weet ik niet, Sire! - antwoordde de Kapitein - Toen ik, volgens gewoonte, mijne gevangenen, met de hand op het christus-beeld, hunne namen, titels en stand deed opgeven, heeft deze geweigerd te antwoorden, en ik heb er niet op aangedrongen, uit vrees, dat hij anders een valschen naam zou opgeven en zich bezondigen. - Dat is regt Christelijk! - sprak de Koning schertsende - En dus zoudt gij hem hebben laten gaan, zonder te weten wie hij is? Bij alle heiligen, Kapitein! als wij dàt vernomen hadden, zouden wij u gestreng behandeld hebben. - Sire! - riep hij uit, gereed om zich aan 's Konings voeten te werpen - Ik bid Uwe Majesteit vergiffenis voor den misslag, die ik nog niet heb begaan. De achterdocht en jaloezij, die den Koning tot dit onderzoek hadden gedreven, waren hiermede niet voldaan. Hij wilde niet alleen geene vrijheid schenken aan de ongelukkigen, wier loslating Donna luïsa niet tranen en beden verzocbt had, hij was naijverig op de vurige belangstelling, welke zij betoond had in ridders, die zij waarschijnlijk in voor haar gelukkiger dagen had gekend. Geen zweem van edelmoedigheid of regtvaardig- | |
[pagina 116]
| |
heid verzachtte de uitwerking van zijn nijdigen argwaan en kleingeestigen wraaklust. - Kapitein rodriguez! - hernam hij, op dien toon van oppermagt, waaraan nooit iemand gehoorzaamheid heeft durven weigeren - die gevangenen zijn muiters, en vijanden van ons gezag. Zij hebben de wapenen opgevat in een reeds onderworpen land; het regt van den oorlog kan op hen niet meer worden toegepast. Zij moeten behandeld worden als verraders van hunnen Koning en van den Staat. Wij schenken hun echter het leven, maar niet de vrijheid. Zij zullen vervoerd worden naar de galeijen van Ceuta, of naar de mijnen der Nieuwewereld. Dát is onze wil, en wij bevelen u dien onverwijld te volbrengen. | |
VI.Eenige uren later ontving filips van Kapitein rodriguez het volgende berigt: ‘Sire! De gevangene, van wien ik gevergd heb zijnen naam te noemen, nadat ik hem had aangekondigd, dat hij veroordeeld is om naar de mijnen te worden gevoerd, heeft, op het christus-beeld, gezworen te zijn Don sebastiaan van Portugal. Ik verzoek de bevelen van Uwe Majesteit.’ Filips was door de Grandes van zijnen Raad omringd, toen de opperhofmeester hem dat berigt ter hand stelde. Na het geschrift zonder eenig teeken van verrassing gelezen te hebben, legde hij 't voor zich en sprak: - Ga voort, Don sancho! Don sancho was dien morgen van Lissabon teruggekeerd, en de tijdingen, die hij had medegebragt, waren den Koning, na hem gehoord te hebben, zóó gewigtig voorgekomen, dat hij zijnen Raad had doen vergaderen. De Spaansche vlag wapperde boven de veroverde stad; maar de inwoners verweerden zich nog te midden van de puinhoopen en van vlammen door hen ontstoken. De monniken spoorden hen tot dien wanhopigen tegenstand aan, door het gerucht van de wederopstanding van Don se- | |
[pagina 117]
| |
bastiaan te bevestigen. Als deze tijding door de provinciën verspreid wierd, kon er een algemeenen opstand uit volgen. Op den enkelen naam van Don sebastiaan zou het leger zich gewis hereenigen, en het was te vreezen, dat eenige bedrieger, zijn voordeel met deze stemming der gemoederen doende, een vreeselijken tegenstand zou veroorzaken. Don antonio, in den slag gewond en door de zijnen gered, had Oporto bereikt, en maakte zelf de spoedige terugkomst van zijnen neef aan den volke bekend. De Raad oordeelde, dat het eene list ware om de Portugezen tot opstand te brengen, en elk der leden stelde maatregelen voor, die hij 't geschiktst oordeelde om haar te verijdelen. De verschillende voorslagen, hoe verscheiden in middelen en toepassing, waren eenstemmig in gestrengheid. De Koning zweeg; maar door zijn masker van onverschilligheid drong eene sombere tevredenheid door. Nadat allen hadden gesproken, gaf hij Don sancho het berigt van Kapitein rodriguez over, met bevel om het voor te lezen. Daarna sprak hij op den korten, snellen toon, dien hij steeds aannam om zijn bepaalden wil te verklaren: - Wij moeten Gode danken, die den bedrieger in onze handen gegeven heeft. De tijding van zijne straf, in Portugal afgekondigd, zal een einde maken aan alle zamenzweringen. Sedert het begin van den oorlog hebben de rebellen dien kunstgreep voorbereid. De Gouverneur van Tavira berigtte ons het verschijnen van dien man, die zich in Alentejo heeft willen doen erkennen, en wiens spoor sedert is verloren geraakt. Sinds drie maanden is zijn vonnis uitgesproken; morgen zal het voltrokken worden. Aldus laten wij den misdadiger den tijd om zich voor te bereiden. Dat God hem genadig zij! De toestemming van den Raad was eenparig. Ieder zag den vinger Gods in deze gebeurtenis. Onder de leden waren er verscheidene, die aan het Portugesche Hof waren geweest, en Don sebastiaan zeer goed kenden; maar niemand begeerde den gevangene te zien; niemand scheen aan het bedrog te twijfelen. Alleen Don | |
[pagina 118]
| |
sancho d'avila durfde eene aanmerking wagen, wel niet in het belang der waarheid, maar als de uitwerking eener ver uitziende voorzigtigheid. - Sire! - sprak hij - deze gelukzoeker heeft eenige gelijkenis met Don sebastiaan; de vijanden van Uwe Majesteit zullen verklaren, dat hij 't werkelijk is. Ware 't dan niet oorbaar, zijn levensloop bekend te maken, eer hij ter straffe gaat? - Wij zullen er aan denken. - antwoordde pilips - Gij zijt een wijs man. Kom heden avond mijne bevelen vernemen. Zoo ras de vergadering gescheiden was, deed filips Donna luïsa en isabella bij zich ontbieden. Beiden hadden 't voorgevoel van eenig groot ongeluk. Nooit had zijn gelaat de Prinses zoo veel vrees ingeboezemd. Hij zat in een hoogen armstoel met een gehemelte, die hem voor troon diende, als hij in zijn Kabinet Raadsvergadering hield. Zijn gelaat was onheilspellend gestreng. - Donna luïsa! - sprak hij, haar strak aanziende - Weet gij voor wien ge mij gisteren hebt gebeden? Op die vraag greep haar een gevoel aan van schrik en van vreugde tevens: zij begreep, dat Don sebastiaan leefde, maar ook, dat zijn leven en lot in 's Konings handen was. - Sire! - antwoordde zij - ik bad u voor ongelukkige gevangenen. - Lieden u onbekend? Ellendigen die uw medelijden beschermt? - Portugezen, Sire! Krijgslieden met wonden bedekt. - Voor welke de Hertogin van avero u verzocht had te spreken. Gij hebt mij den naam van den eenen gezegd; de andere heeft heden dien genoemd, welken hij voorgeeft de zijne te wezen. Hij zweeg, en gaf het berigt van Kapitein rodriguez aan Donna luïsa. Zij sloeg er een blik in, en sprak treurig maar met vastheid: - Welnu, Sire! gij weet de waarheid. Hij nam den brief weder en sprak koel: | |
[pagina 119]
| |
- De gelukzoeker zal morgen aan den muur van den Alcazar worden opgehangen. Op dat woord zonk Donna luïsa aan 's Konings voeten, en riep uit: - Neen, Sire! Gij zult die ontzettende misdaad niet bedrijven!... Gij zult mij hooren!... Don sebastiaan is teruggekomen... De gevangene is het waarlijk... Hij is de Koning!... de zoon van uwe zuster! God heeft hem bevrijd uit de banden der ongeloovigen. In zijne Staten teruggekomen, heeft hij, door u bedreigd, zich verborgen!... Dat had hij niet moeten doen!... Hij had niet moeten twijfelen aan uwe regtvaardigheid!... Hij had zich tot u moeten begeven - gij zoudt hem hebben erkend. o Zie hem! - Zijn er niet duizenden, die Koning sebastiaan ontvangen heeft in zijn hof?... Doe hen komen, Sire!... Toon hun den gevangene... zij zullen hem herkennen! Filips verhief met ongeduld zijn hoofd, en een pijnlijke grimlach plooide zijne lippen. - Sire! - hernam Donna luisa - Gij hebt het regt van leven en dood over uwe onderdanen; maar de Koningen hangen alleen van God af. Gij ziet in Don sebastiaan een vijand; doch zijne eenige misdaad is: zijn regt op de kroon, die gij veroverd hebt. Zoudt gij hem daarvoor durven straffen? Er zou geene wedergade van zulk een gruwel bestaan. Keizer karel V, uw vader, liet het leven aan zijn grootsten vijand, françois I. In onzen tijd houdt eene kettersche vrouw, elisabeth van Engeland, de Koningin van Schotland, sedert vijftien jaren gevangen, doch haar hart heeft nog immer dat Koninklijke hoofd ontzien!... Filips zweeg. Zijn onbewegelijk gelaat verraadde geene enkele aandoening van den haat en de liefde, die in hem worstelden, op het gezigt dier jeugdige maagd, wier tranen en smart haar onvergelijkelijk schoon maakten. Nogmaals hernam zij: - Sire! gij zijt niet overtuigd... maar er is hier iemand, wier getuigenis ik kan inroepen. Isabella heeft | |
[pagina 120]
| |
Don sebastiaan gezien en herkend. Uwe Majesteit verwaardige zich haar te ondervragen!... - Spreek, Mevrouw de Hertogin! - zeide filips met koelheid. Isabella trad bevend nader en verhaalde hetgeen zij had gehoord en gezien. Hare droefheid, en het angstwekkende van haren toestand gaven aan hare woorden eene levendige en vurige welsprekendheid; maar filips hoorde haar met hetzelfde koude gelaat aan; terwijl Donna luïsa, zwevende tusschen hoop en vrees, hare tranen onderdrukte, en in haar binnenste bad. Welke gevoelens en denkbeelden in dit oogenblik den Koning vervulden, is Gode alleen bekend. - Waarschijnlijk trof hij eene schikking met zijn aarzelend geweten. Doch zijn besluit was genomen, onwrikbaar genomen, en niets kon het doen wankelen; want het rustte op de hevigsten van alle hartstogten: heerschzucht en minnenijd. Toen isabella haar verhaal had geëindigd, sprak hij: - Dat is inderdaad een zeer kunstig weefsel van logen en bedrog. Wij zullen er u geene medepligtige van verklaren, en willen gelooven, dat gij bedrogen zijt, Mevrouw de Hertogin! De ellendige zal zijn straf ondergaan, en wij zullen onze regtvaardigheid daarbij beperken, uit vrees, dat wij ook personen, ons dierbaar, zouden te straffen hebben. - Sire! - riep Donna luïsa uit - geene genade voor mij!... maar schors de uitvoering van uw ontzettend besluit! Als gij er eenmaal berouw over gevoeldet, zou dat Koninklijke bloed zijn vergoten! God zal het niet vergeven! Helaas, waarin kan uw gevangene u thans nog belemmeren? Laat hem dan het leven!... het leven, dat geen berouw kan wederkoopen! Zoudt gij mij dat van den grootsten misdadiger niet toestaan, indien ik er u op mijne knieën om bad? - Hier is misdaad van Staat; misdaad van gekwetste Majesteit, die wij niet mogen vergeven. - Sire! - sprak Donna luïsa, met de kracht der wanhoop opstaande - wees gewaarschuwd! Ook mij zult gij moeten vonnissen; want gedurende mijn geheele | |
[pagina 121]
| |
leven zal ik tegen u getuigen!... Don sebastiaan is herkend geworden... Men heeft hem gezien... Andere stemmen zullen met de mijne zich vereenigen om de waarheid te verkondigen. Te vergeefs zult gij hem naar het schandelijk galgenhout doen slepen en er doen aanslaan, dat hij een verrader is; de volken zullen evenwel zeggen, en de geschiedenis zal 't vereeuwigen: filips II heeft Koning sebastiaan van Portugal vermoord. Zij zweeg, stikkende in hare tranen. Ook filips zweeg. Die vermetele aanspraak maakte hem vergramd en ongerust. Hij wist hoe veel partij zijne vijanden uit die beschuldiging konden trekken. Hij vreesde voor den twijfel der menigte, en misschien ook voor de wraak van eenigen dweeper. Hij vreesde vooral de laatste oogenblikken van zijne prooi. Diens einde toch moest openbaar zijn, en zijn laatste woorden zouden door de menigte gehoord worden. Filips herinnerde zich, hoe veel vijanden hem de dood van egmond had berokkend. Een beginsel van voorzigtigheid deed hem aarzelen. Hij berekende snel, op welke andere wijze hij zich van Don sebastiaan zou kunnen ontdoen. Donna luïsa bemerkte die weifeling; zij meende, dat eenig gevoel van regtvaardigheid, of medelijden in hem opkwam, en knielde nogmaals, zonder de kracht te hebben om anders dan door hare tranen te smeeken. Hij boog zich als om haar op te heffen, en hield in zijne witte en ontvleeschde hand de beide handen, die zij naar hem uitstrekte. - Mevrouw! - sprak hij - het is zijne volharding in de bedriegerij, die hem doodt. Indien gij terugkomt van uwe zoo vreemde dwaling; indien hij openlijk zijne misdaad belijdt en verklaart, dat hij den naam en titel van Don sebastiaan valschelijk heeft aangenomen, kunnen wij hem aan de straf nog ontheffen. - Hoe! - riep Donna luïsa uit - Hij zou zich-zelven verloochenen, en ik door mijne getuigenis den afgrijselijken logen bevestigen, die hem van zijne eer, zijnen naam, zijnen rang op de aarde zou berooven? - Nooit! Nooit! Tot dien prijs zal hij zijn leven niet willen redden! | |
[pagina 122]
| |
- Dat God zijne ziel genadig zij! - sprak filips met gehuicheld medelijden - Wij zullen vergunnen, dat een priester hem in de laatste oogenblikken bijsta. Zijn berouw moge in den hemel vergeving vinden. Gelukkiger dan wij, arme zondaren, kan hij reeds morgen de eeuwige gelukzaligheid ingaan. Ga, Mevrouw! - zeide hij, met een wenk de Donna's wegzendende - Ga, en bid God voor de ziel van den ongelukkige. Zij weifelde een oogenblik, toen, door wanhoop overwonnen, riep zij uit: - Welnu, Sire! wat moet ik doen? Wat moet ik zeggen? Ik onderwerp mij, om zijn leven te redden, aan alles! Zie, ik ben bereid! Wat beveelt gij? - Dat gij niet langer u laat misleiden! - Maar de redding van dien man hangt niet af van u alleen. Als hij in zijn bedrog volhardt, ondergaat hij morgen zijne straf. - o, Dat God ons genadig zij! - jammerde de Prinses. - Wie belang in zijn lot stellen, kunnen hem zeggen, dat zijn leven afhangt van de erkenning des bedrogs. Wij zullen de vergunning om hem te spreken niet weigeren. - Sire! - vroeg Donna luïsa snel - Gij geeft hem dan het leven en de vrijheid, indien hij verklaart dat de naam en de titel, die bij aannam, niet de zijne waren? - Wij schenken hem leven en vrijheid, doch bannen hem naar eene van onze Overzeesche bezittingen, uit welke hij zich niet verwijderen mag, op verbeurte van het leven. - En wat is zijn waarborg, Sire! - Mijn Koninklijk woord. Toen trad zij naar de bidbank, en wijzende op een geopend boek vroeg zij: - Zweert gij dat, Sire! op de heilige Evangeliën? - Ik zweer het. - sprak hij, de hand uitstrekkende - Mevrouw de Hertogin, nader! Hij nam een papier en schreef: ‘Aan den Alcade van het kasteel van Badajoz, Don rodriguez nunez! Ons welbehagen is, dat de Hertoginne van avero kunne gaan in den Alcazar, en den gevangene, onder uwe be- | |
[pagina 123]
| |
waring, bezoeken. Dit zult gij voor verstaan houden. IK de Koning.’ - Gij kunt - sprak hij toen - van deze order vrijelijk gebruik maken. Als de ongelukkige zijne misdaad belijdt, zullen getuigen, door ons benoemd, zijne verklaring ontvangen; indien hij volhardt is er voor hem geene hoop meer, dan op Gods barmhartigheid. Wat Don juan de matha betreft.... omtrent dien man genadig willende zijn, verbannen wij hem, ten eeuwigen dage, uit onze Staten, en verklaren zijne goederen verbeurd, ten voordeele van het klooster der Benedictijnen te Badajoz. Het besluit zal nog heden worden uitgevaardigd. Ga! Donna luïsa schreide niet meer: de kracht van een edelmoedig besluit blonk in haren blik; zij was kalm, onderworpen, tot alles gereed. In uiterste en onvermijdelijke toestanden groeit de koelbloedigheid aan met het gevaar. Donna barbara wachtte aan de deur van het Kabinet. De Prinses kon geen enkel woord met isabella spreken. Hare Dames omringden haar, zoodra zij in haar vertrek was gekomen, en om ten minste van hare blikken vrij te zijn, ging zij in het bidvertrekje. Isabella, met 's Konings order in de hand, verzocht Donna barbara alles gereed te maken, opdat zij zich dadelijk naar den Alcazar zou kunnen begeven. Oogenblikkelijk deed eene der oppasseressen den groot-stalmeester bekend maken, dat eene der dames van het Huis der Infanten zoude uitgaan. De Hertogin kleedde zich naar 't gebruik der dames van dien tijd, als zij te voet of in eene draagkoets uitgingen, met een wijden mantel, die alles bedekte, en welks open mouwen tot op den grond afhingen. Een taffen sluijer verborg het hoofdhaar, en een zwart half masker belette het gelaat te herkennen. Toen isabella gereed was, trad zij in het bidkamertje. De Prinses lag geknield. - Spoedig zal ik bij Uwe Hoogheid terug zijn. - sprak zij, met een beteekenisvollen blik op het voorhangsel, dat haar van de vrouwelijke Argussen scheidde - Ik zal alles beproeven om de bedoelingen des Konings te vervullen. Houd goeden moed, Mevrouw! Donna luïsa stond op. Zonder te spreken; zonder hare | |
[pagina 124]
| |
begeerte anders dan door een wenk te kennen te geven, deed zij isabella begrijpen, den mantel af te doen en haar dien om te hangen. Toen deed zij ook haar masker voor het gelaat, na hare lokken onder den sluijer te hebben verborgen. Isabella knielde. De Prinses kuste haar op 't voorhoofd en trad naar buiten, met 's Konings bevel in de hand. De hofdames hadden geen achterdocht en lieten haar gaan: zij die haar volgen moest deed het. Eene koets wachtte aan den trap en Donna luïsa steeg er in. Twee pages menden de stapvoets gaande muildieren, en de dame, gevolgd door een lakkei, trad er nevens. Zoo reed zij door de stad en kwam zonder verhindering aan den Alcazar. Alle deuren openden zich voor 's Konings hevel. Kapitein rodriguez kwam de bezoekster met vele pligtplegingen te gemoet. - Mevrouw! - sprak hij, verwonderd dat zij, op zijne aanspraak, slechts door eene beweging had geantwoord - ik-zelf zal u bij den gevangene brengen: een beklagenswaardig mensch, wiens hoofd niet in orde schijnt. Ik schrijf zijne verklaring toe aan waanzinnigheid, meer dan aan kwaad opzet. Om zéker van hem te zijn, is hij in 't hoogste vertrek van den toren opgesloten. Hij ging nu de Prinses voor naar boven, en de oppasseresse volgde haar. Toen zij boven waren gekomen en de kamerdeur geopend was, sprak de Prinses: - Het bevel des Konings is, dat ik den gevangene alleen zal spreken. Op 't geluid van hare stem schrikten de Kapitein en de dame. Zij twijfelden; maar durfden den twijfel niet openbaren, zoo onverklaarbaar en onmogelijk scheen zij hun toe. Donna luïsa trad dus onverzeld binnen en wierp de deur achter zich digt. Don sebastiaan stond aan het venster tegen de ijzeren bouten geleund. De zon ging onder, haar rooskleurig licht scheen op de naakte witte muren des kerkers, en de gevangene staarde op hare dalende schijf, zóó diep in gedachten verzonken, dat hij zich niet omkeerde toen de deur ontsloten werd. - Sire! - fluisterde achter hem eene bevende en door tranen ontroerde stem. Hij sidderde en hield zich, | |
[pagina 125]
| |
verbleekt, aan de vensterbouten vast; want zijne knieën knikten bij 't zien dier gesluijerde gestalte. - Ik ben het, Sire! - ging zij voort, haar masker afnemende. - Luïsa! - riep hij uit. Beiden bleven onbewegelijk, diep ontsteld staan. Toen zetten zij zich met ineengeslagen handen neder, en konden, gedurende eenigen tijd, slechts door blikken spreken. Helaas! van dien reeds in de wieg gekroonden Vorst, wiens jeugd zoo magtig en glorierijk was geweest, was nog slechts eene schaduw overgebleven. Zijne gelaatstrekken, weleer zoo edel en schoon, waren ontdaan en misvormd; zijn blik had de fierheid der oppermagt, die gehoorzaamheid beveelt, verloren; slavernij en ziekten hadden zijn bloei vernield. De Koning was niets meer dan een verzwakt man, afgemat door de vreeselijke tegenheden, die hij had doorgeworsteld. Medelijden, toewijding en eerbied, sterker zelfs dan liefde, vervulden Donna luïsa bij het zien van dien grooten rampspoed. Zij boog de knie voor haren Koninklijken bruidegom, en riep, smartelijk, met eene gesmoorde stem uit: - o Mijn Koning! wat hebt gij geleden! Hij streek de hand door zijne lange haren, en het voorhoofd, door een diep likteeken geschonden, ontdekkende, sprak hij: - Gij zoudt mij toch altijd nog wel herkend hebben, niet waar? En toen zij dit met eene bevestigende beweging verzekerde, voegde hij er bij: - Mijne goede Portugezen zullen mij ook herkennen, als ik mij aan hen vertoon. Ik heb dat te lang uitgesteld.... Ik heb te veel naar voorzigtige raadslieden geluisterd.... Ik heb, wat mij van 't leven overbleef, te veel gespaard.... Dat God mij hier niet late sterven!... Maar als ik de Spanjaarden uit mijn rijk zal hebben verjaagd, als wij te Lissabon zullen zijn, als gij tot Koningin van Portugal zult gekroond zijn.... dan.... ik gevoel het, Donna luïsa! is mijn einde nabij. Ik zal u dan spoedig verlaten, om u te wachten bij de Vorsten mijne | |
[pagina 126]
| |
voorvaderen, in het Koninklijke klooster van Belem, daar ginds. Hij zweeg, vermoeid, vernietigd en met de hand, door het venster naar de Portugesche bergen wijzende. - Sire! - antwoordde Donna luïsa - Van al de uitzigten die gij mij opent begeer ik er slechts een; dat van in uw lot te deelen, gedurende al den tijd dien gij nog op de aarde zult vertoeven! God, die u zoo wonderbaar heeft gered, zal u blijven behoeden. Maar, weet gij waar gij zijt, en welke gevaren u omringen? Luister naar mij, want onze oogenblikken zijn geteld. Sire! gij zijt in de magt van den wreedsten uwer vijanden! Uw dood is besloten. - Hij zal niet durven! - sprak Don sebastiaan. - Helaas, Sire! de daad volgt bij hem de bedreiging op den voet. - Maar de geheele Christenheid zal hem rekenschap van mijn bloed vragen. Zijne magt is groot; doch zoo hoog zal hij niet durven treffen. Hij heeft doorluchte hoofden doen vallen, maar dat van een Koning! Neen, neen, daaraan durft hij niet raken! - Zijne huichelarij heeft het middel gevonden om dit verfoeijelijke misdrijf te regtvaardigen. Toen verhaalde zij wat er gebeurd was, en deelde hem hare pogingen bij filips en zijne voorwaarden mede. Koning sebastiaan, wien hare woorden eerst met verhazing en verontwaardiging hadden vervuld, luisterde vervolgens met eene treurige en bedaarde oplettendheid, en toen zij geëindigd had, sprak hij op koelen toon: - Ik herken de listige Staatkunde van filips. Deze verklaring zou hem zekerder van mij ontslaan dan mijn dood. Zij zou mijnen vrienden het stilzwijgen opleggen. Dan zou hij waarlijk Koning van Portugal zijn; ik zou hem bij mijn leven mijn erfgoed hebben overgedragen. - Ik ben zijn gevangene, en tot losgeld eischt hij mijne regten, mijn rang, mijn naam, alles wat ik heb en ben. Bij den hemel! Ik zal mijn leven tot dien prijs niet koopen! Mijn bloed kome over hem! Donna luïsa hief de gevouwen handel ten hemel, wierp | |
[pagina 127]
| |
zich voor Don sebastiaan op de knieën, en zeide met drift: - Ik heb maar één oogenblik om u te spreken, om u te bidden.... Zie mij aan uwe voeten! Ik bid om uw leven en om het mijne! Veroordeel niet ons beiden, door eene weigering! Wat zegt een titel, wat de grootheid, waarvan gij het nietige van zoo nabij kent! Ach, de nederigsten zijn op de aarde de gelukkigsten! Ik herinner mij, hoe gij vroeger de rust van een leven zonder eerzucht, en vrij van de zorgen der oppermagt, hebt begeerd. Toen zeidet gij, dat de hoogheid van dien verheven stand, het geluk dat mijne liefde u schonk, niet evenaarde! Welnu, als gij mij nog bemint, leef dan voor mij! Ik wil u volgen in armoede en ballingschap!... Wij zullen ons in de eenzaamheid verbergen. Wij zullen vergeten wat wij geweest zijn. De Koning van Portugal zal dan waarlijk dood zijn; maar Don sebastiaan zal leven; leven voor mij, gelijk ik voor hem! o, Dan zal ik Gods welbehagen prijzen! Hij zweeg. - Sire! - hernam de Prinses - zij komen. Laat u door mijne tranen bewegen! Ik weet, dat er in het binnenste van uw hart eene stem is, die van roem en eer spreekt... Treurige herschenschimmen, voorwaar, uit welke de menschelijke hoogmoed zich goden gevormd heeft!... Roem is de bewondering eener blinde menigte, die de gelukkigsten toejuicht! Eer bestaat niet in eene zinnelooze halstarrigheid. Moest gij uw leven koopen door verraad jegens anderen, ik zou u niet op mijne knieën er om smeeken! Ik zou u laten sterven en met u sterven; maar de kroon kunt gij zonder wroeging en zonder smaad afwerpen.... Zoo sprak zij nog lang, schreijende en dringende, en hij zweeg op die vurige beden; maar zijne bleekheid, zijn angstvolle blik getuigden van den geweldigen strijd in zijn binnenste. Plotseling zweeg de Prinses, en luisterde bevend; voetstappen werden op den trap gehoord; men stond bij de deur stil. Sire! - riep zij uit met eene doffe stem - zij komen... | |
[pagina 128]
| |
Het is gedaan, daar zijn zij! Spreek mijn vonnis uit! Leven, of dood! Toen omvatte hij haar met zijne beide armen, en drukte als in razernij haar aan zijne borst: - Ik wil - sprak hij - met u het leven, de vrijheid! Naauwelijks had de Prinses den tijd om den sluijer en 't masker te hernemen toen de deur open ging. Kapitein rodriguez trad binnen met twee soldaten, die flambouwen droegen: - Mevrouw! - sprak hij - Uw gevolg wacht u met ongerustheid; het is tijd om te gaan, wanneer gij niet door den nacht in de straten van Badajoz wilt overvallen worden. Donna luïsa begreep met vreugde, dat zij nog niet herkend was. - Kapitein! - zeide zij - Uw gevangene is bereid om elke verklaring af te leggen, die het welbehagen des Konings zal vorderen. Gij moet deswege bevelen hebben ontvangen. - Ja, Mevrouw! - antwoordde hij, verontrust door den klank der stem, die hij huiverde te herkennen - Z.M. heeft Vader cyrillo, den Kapellaan, en Don jaïme de sanusa, mijn Luitenant, benoemd, om, met mij, de verklaring des gevangenen te hooren. Zij zijn hier. - Welnu, roep hen dan, opdat alles in mijne tegenwoordigheid geschiede. Zij plaatste zich naast Don sebastiaa, en fluisterde hem toe: - Heer! Gij geeft mij het leven, door het uwe te behouden! Zie mij aan, zie hoe gelukkig ik ben! Filips heeft op de Evangeliën gezworen! Hij heeft zijn woord verpand! Weldra zult gij vrij zijn! Welk eene zaligheid voor mij, van de overige wereld afstand doen en u over de zeeën te volgen! Die beminde stem, die verleidende woorden weêrklonken in het hart des ongelukkigen Konings. Zij deden hem zijn vroeger leven vergeten, en hij vreesde nu den dood, om de schoone toekomst, hem door de liefde ontsloten. Maar, ach! de geest had ook in het verzwakte ligchaam zijne veerkracht niet meer. | |
[pagina 129]
| |
De getuigen kwamen. Zij waren vergezeld van den Griffier, die de vonnissen, door den Alcade uitgesproken, te boek stelde; want het kasteel had eene afzonderlijke, onafhankelijke regtbank: de Gouverneur gehoorzaamde alleen den Koning, en in lijfstraffelijke zaken was hij zoo wel opperregter als stokbewaarder. De getuigen plaatsten zich om de tafel; de Griffier opende zijn hoornen inktkoker en ontvouwde een blad papier met het Koninklijke wapen voorzien. In plaats van te ondervragen, schreef hij eene verklaring, die reeds vóóraf door hem was opgesteld. Toch eischte hij, dat de gevangene zijn waren naam zou opgeven. ‘Don sebastiaan.’ antwoordde deze ontroerd, maar zonder aarzelen. - Uw beroep? - Soldaat. De Griffier las nu de verklaring. Don sebastiaan luisterde met aandacht, maar de oogen op Donna luïsa gevestigd. Daarna teekende hij met eene vaste hand. De getuigen stelden hunne namen onder dien van den gewezen Koning. Alles was gedaan, toen Kapitein rodriguez zich tot Donna luïsa wendde en sprak: - Ook gij, Mevrouw! moet deze verklaring onderteekenen. Aldus is de wet; aldus ook het bevel des Konings. De Prinses ontroerde; doch snel besloten teekende zij: luïsa van Portugal. - Mevrouw! - riep de Kapitein verschrokken uit. - Ik neem alle verantwoordelijkheid op mij. - sprak zij met hoogheid - Voer thans gij uwe bevelen verder uit. De gevangene is, van dit oogenblik af, vrij. - Nog niet, Mevrouw! - antwoordde rodriguez - Hij zal onder geleide naar San-Lucas worden vervoerd, om er naar het eiland Luçon, de plaats zijner verbanning, te worden ingescheept, en Don juan de matha... - Is juan hier!? Is hij terug!? - vroeg Don sebastiaan met drift. - De Ridder is teruggekomen, gelijk hij beloofd had, op den veertigsten dag. - sprak de Kapitein met een zucht - Hij bragt het losgeld voor u beiden mede; doch 's Konings regtvaardigheid-zelve heeft zich met uwen vrijkoop belast. | |
[pagina 130]
| |
- Edele juan! mijn vriend! - zuchtte Don sebastiaan - Hij kwam met eene betere redding hier weder! - Mevrouw! - sprak de Kapitein - de avond valt; men staat gereed om de brug op te halen. - Gaan wij! - antwoordde de Prinses, en zich naar Don sebastiaan wendende, wees zij hem naar den hemel, als nam zij dien, voor de laatste maal, tot getuige van haren eed. Terwijl dit in den Alcazar voorviel, was er in het klooster nog niets bekend geworden, en wachtte filips met ongeduld den uitslag, dien hij zich van de komst der Hertogin bij Don sebastiaan beloofde. In het vertrek der Prinses bleef alles stil; nogtans had Donna barbara niet nagelaten, door het voorhangsel der bidplaats te gluren, en zij dacht te bezwijmen, toen zij, bij het licht der lamp, niet Donna luïsa maar de Hertogin van avero voor het Madonna-beeld geknield zag. De verschijning van een spook zou haar niet heviger hebben kunnen doen schrikken, dan het zien van dit fraaije blonde hoofd. De oude dame echter diende reeds sedert des Konings eerste huwelijk aan het hof, en begreep, dat er minder gevaar was in het verzwijgen dan in het ontdekken der verwisseling, en zonder iets te zeggen zette zij zich bij de deurwachteres, om de andere dames van het zien in de bidplaats terug te houden. Zoo bragt zij twee uren in doodelijke onrust door. Eindelijk trad de Prinses even gelukkig, zonder door de dames herkend te worden, weêr binnen. Donna barbara verheugde zich haar terng te zien en bevorderde hare intrede. De dame, die de Prinses vergezeld had, deed als Donna barbara, en zweeg. Welhaast zat de Prinses aan de zijde van hare vriendin. De hevigheid van hare ontroering deed haar beven; hare koude, sidderende hand drukte die van isabella. Deze was niet minder ontroerd, en dacht op middelen om aan den dwang van de waakzaamheid der hofdames te ontkomen. Doch die toestand was maar kort van duur. Een page des Konings kwam Donna barbara roepen, en deze keerde spoedig, geheel ontdaan, terug. - Mevrouw! - sprak zij - de Koning verlangt u te zien. | |
[pagina 131]
| |
Donna luïsa gevoelde dat het oogenblik, hetwelk over haar lot zou beslissen, nabij was. Zij wist hoe verschrikkelijk Koning filips was in zijnen toorn; doch vreesde minder, nu zij de veiligheid van Don sebastiaan verzekerd dacht. Zij ging dus met een vasten tred tot in het Kabinet. Filips wachtte haar met de verklaring van Don sebastiaan in zijne hand. - Donna luïsa! - sprak hij, met eene bedaardheid, door het beven zijner lippen gelogenstraft - Is dat uwe handteekening? - Ja, Sire! - antwoordde zij, na het papier te hebben ingezien, en verhaalde nu, ongevraagd, hoe zij bij den gevangene was gekomen. Filips hoorde haar aan, en sprak daarop met bitterheid: - Dat is een vermetel bedrog; maar gij hadt u dit kunnen besparen. Gij hadt ons uw verlangen om den nietswaardigen te zien, kunnen voordragen. Wij zouden u de vergunning, aan de Hertogin van avero verleend, niet geweigerd hebben. Hoe laag en verachtelijk de man ook zij, uw Christelijk mededoogen had onverhinderd tot hem kunnen afdalen. Men heeft weleer zelfs de Infante Donna margaretha zich naar de kerkers zien begeven en daar misdadigers vertroosten. Men eerbiedigde hare vurige godsvrucht, die zich zoo diep vernederde. Donna luïsa werd door deze woorden van gehuichelde vroomheid niet misleid; zij antwoordde met zedige waardigheid: - Sire! Indien ik misdaan heb, vergeef het mij! Ik heb behoefte aan uwe verschooning.... - Zoo? - viel de Koning haar grimlagchend in de rede - Gij hebt mij dus eene nieuwe gunst te vragen?... - Sire! Deze betreft mij-zelve. Het is de grootste, die Uwe Majesteit mij verleenen kan. Ik bid u, stel mij in vrijheid!... - In vrijheid? En welk gebruik zoudt gij maken van uwe vrijheid? - Ik zou vertrekken, Sire! Ik zou mij voor altijd | |
[pagina 132]
| |
verwijderen, en nooit zou deze laatste goedheid uit mijne ziel worden gewischt. Filips antwoordde slechts met een doffen kreet van verrassing en woede. Zóó ver waren zijne vermoeden niet gegaan. Tot zulk eene liefde en zelföpöffering had hij de Prinses niet in staat geacht. - Sire! - vervolgde zij - God heeft mij gevoelens geschonken in overeenstemming met mijn lot. Ik ben aan mijn vaderland ontvoerd, van mijn rang ontzet, heb al de mijnen beroofd en vernederd gezien; moet mijn regt op gezag afzweren en mij de betrekking eener onderdane laten welgevallen. Een nieuwe levenbaan heeft zich eensklaps voor mij geopend.... - Donna luïsa! - vroeg filips met eene naauw bedwongene hevigheid - Zoudt gij mij de geheele waarheid durven zeggen? - Ja, Sire! wanneer ge mij die vraagt. - was het rustige antwoord. - Gij wilt het lot van den ellendige met hem deelen.... - Sire! - sprak de Prinses - Voor u en voor de overige wereld is Don sebastiaan een groot misdadiger, aan wien gij genade hebt verleend; voor mij is hij de Koning van Portugal, die zijn en mijn leven, op mijne gebeden, voor eene laagheid heeft moeten koopen.... Ik ben zijne bruid, Sire!... Ik bemin hem.... Ik ben de zijne voor den tijd en de eeuwigheid. Gij hebt mij de geheele waarheid gevraagd, Sire! Dàt is zij. Filips was bleek van woede; maar bedwong de vreeselijke uitbarsting zijns toorns, en zeide met schijnbaar koele verachting: - Uwe dwaling boezemt mij medelijden in, Donna luïsa!.... In dit alles werkt eene tooverij; een bedrog van den satan.... Op die ontzettende beschuldiging sidderde de Prinses. Zij wist hoe vele slagtoffers filips aan de Inquisitie had geleverd, en hoe velen zijner vijanden in de kerkers van die Regtbank des geloofs waren verdwenen. - Sire! - riep zij angstig uit - Wie hij ook zijn | |
[pagina 133]
| |
moge, bij uw Koninklijk woord, op de heilige Evangeliën, hebt gij gezworen, hem 't leven en de vrijheid te schenken, op de voorwaarden door hem vervuld. De Heilige Vader-zelf kan u van dien eed niet ontheffen. Er volgde een pijnlijk zwijgen. Filips had zich nedergezet, en leunde met het hoofd op zijne hand. Een zenuwachtig beven verried zijn inwendigen strijd. Donna luïsa, tegenover hem staande, wachtte in doodelijken angst zijn antwoord. Zij waagde 't met eenen blik zijn strak gelaat te ondervragen; doch hij zag op en de blik, dien hij op haar wierp, deed haar van schrik en afschuw sidderen; want in dien doordringenden blik lag evenveel liefde als woede. Na eene poos hernam hij: - Donna luïsa! ga heen. Morgen zal ik u doen roepen. Van nu tot dan zal God mij ingeven wat ik voor u moet doen. Indien gij eene vertrouwde hebt, dat zij uw geheim beware! Haar leven hangt daaraan! Zeg dàt aan de Hertogin van avero. Toen de Prinses weder in haar vertrek kwam, vond zij er noch Donna barbara, noch eene der andere dames meer: zij waren vervangen door dames van nog hoogeren rang, die de Infanten reeds gediend hadden. Deze verandering was zóó stil toegegaan, dat de Hertogin haar naauwelijks had bemerkt. Tot hare verbazing had men haar een oogenblik alleen gelaten; doch terstond daarna waren andere dames verschenen om Donna luïsa te wachten. De honderd oogen van argus waren niet scherpziender dan de oogen dezer vrouwelijke satelliten, tot een nog waakzamer toezigt, dan van Donna barbara, bestemd. De Prinses kon nu geen enkel vertrouwelijk woord met isabella meer wisselen. In weerwil van 's Konings belofte gingen twee dagen in martelende onzekerheid voorbij. Donna luïsa was echter niet beducht voor het leven van Don sebastiaan. Zij hield zich overtuigd, dat de Koning eenen eed, op de Evangeliën afgelegd, niet schenden zou; maar zij verloor de hoop op hare eigene vrijheid. Haar moed bezweek echter niet; hare jeugd had nog een lang leven voor zich, en in de kracht van hare gehechtheid en van haren | |
[pagina 134]
| |
wil achtte zij de dood alleen in staat om haar van haren geliefde te scheiden. Eindelijk, in den morgen van den derden dag, werd zij tot den Koning geroepen. Een smartelijk voorgevoel overmeesterde haar, en in weerwil van de tegenwoordigheid der dames, wierp zij zich aan den boezem der Hertogin, en zeide in tranen: - Isabella! het is mogelijk, dat wij elkander niet wederzien. Denk aan mijne laatste woorden! Dat uwe liefde het loon zij van een der getrouwen in onze rampen! Neem de hand van eenen Spanjaard nimmer aan! In de zalen tusschen haar vertrek en het Kabinet des Konings merkte de Prinses eene ongewone beweging op. De pages gingen en kwamen blootshoofds en met den korten mantel op den schouder, als om bevelen over te brengen. De Kapitein der honderd mannen, van la guardia de Espinosa, die het voorregt hadden de persoon des Konings op reis te omringen, stond wachtende aan de deur van het Kabinet. Filips kwam Donna luïsa eene schrede te gemoet. - Mevrouw! - sprak hij - nog heden zal het hof mij naar Elvas volgen, waar ik eenige dagen denk te vertoeven; vervolgens ga ik naar Lissabon. Ook gij zult daar komen, Donna luïsa! en het is dáár, dat gij zult vernemen, welk een hoogen rang wij voor u bestemmen. - Sire! - antwoordde zij - welke grootheid Uwe Majesteit voor mij gelieve te bestemmen: ik weiger die. Deze weigering, met vaste beradenheid uitgesproken, overtuigden den Koning van haren onverwinlijken tegenstand. Hij was er misschien op voorbereid, en voor zijn even onverzettelijken hartstogt bleef nu nog maar ééne vreeselijke en laatste voldoening over: - de wraak. - Welnu, Mevrouw! - sprak hij - gij zijt vrij. - Sire! ik dank u! - riep zij uit, doch de spraak begaf haar. Argwaan en vrees deden haar verstijven; haar ontstelde blik scheen den Koning te vragen, of zij hem wèl had verstaan. - Ja, - herhaalde hij - gij zijt vrij. Ik laat u meesteresse over u-zelve. Binnen een uur zal ik op weg zijn naar Portugal. Reeds zijn de hofrijtuigen en de lijfwacht vertrokken. Wilt gij, Mevrouw! de schoone order van mijn gevolg eens zien, kom dan met mij, ik zal ze u toonen. Donna luïsa, verbaasd en vol vrees, volgde den Koning, die haar geen tijd tot antwoord had gelaten. De Graaf de mora ging hen voor naar den torentrap; doch | |
[pagina 135]
| |
bleef aan de onderste trede staan. Filips ging als gejaagd, de uitgesleten trappen op, de Prinses bij de hand vasthoudende. Haar angst klom; de gedachte rees in haar op, dat zij tot eenige wreede marteling bestemd was. Op het plat gekomen werd zij geruster. Een aangename herfstzon bescheen de wateren der Guadiana, de lucht was helder en zeer doorschijnend, en liet al de partijen van het uitgestrekte landschap zigtbaar voor het oog. In en buiten Badajoz heerschten ongemeene drokte en levendigheid; en de geheele lijfwacht des Konings stond onder de wapenen; de helmen en speren en lansen met kleine vanen, vormden rijen van vonkelend staal. De Prinses echter wierp naauwelijks een blik op dat vrolijke en bezielde tafereel. Hare oogen, naar den Alcazar gewend, zochten er, nabij zijn hoogsten torentin, het getraliede venster, aan 't welk zij Don sebastiaan had gesproken. De Koning liet haar eene wijl begaan, maar zeide toen langzaam: - Er is gisteren iets vreemds in den Alcazar gebeurd. De Gouverneur hield een wapenschouwing over de bezetting, en de troepen manoeuvreerden op de groote plaats. De gevangene, voor wien gij genade hebt verworven, was op het punt om met eenige tot den arbeid in de mijnen veroordeelde misdadigers naar San-Lucas gevoerd te worden. Deze bende was ook op de plaats. En toen nu de vaandeldragers bij 't schallen der trompetten hunne vaandels verhieven, en alles juichte: ‘Leve Spanje en Portugal!’ vloog de gevangene voor het front, en riep uit: ‘Aan mij Portugal! Ik ben sebastiaan! Ik ben zijn Koning!’ - Wie kon dit verwachten, nu hij verklaard en onderteekend heeft, een gelukzoeker te zijn? Filips zweeg, en zag met wreedaardige vreugde op Donna luïsa, die bestorven, verplet en verstomd van ontroering hem wanhopend aanstaarde. - Die man heeft zijne verklaring gelogenstraft. - vervolgde filips koel - Wij zijn van onzen eed dus ontslagen, en hebben bevolen dat het regt zijn loop zoude hebben. - En alles is voorbij!? - vroeg de Prinses kermend. - Nog niet. - antwoordde filips. De Prinses begreep, dat het onnut ware nogmaals genade te smeeken, en dat niets ter wereld meer haren geliefde had kunnen redden. De gedachte aan een korten, gewissen dood rees in haar op; zij mat in vertwijfeling de hoogte des torens en hoog zich, met uitgestrekte armen, over den afgrond; maar de gedachte aan | |
[pagina 136]
| |
de eeuwigheid hield haar terug; zij vreesde door eene misdaad zich voor immer van den heminde te scheiden, die nu bij God was. Zij wilde vlugten, maar filips sloot haar den uitgang af en greep haar aan, en voerde haar met geweld naar de ballustrade aan den kant van den Alcazar terug, en toen zij weder dáár was, hief hij zijne hand op en wees derwaarts, en sprak met ijskoude wreedheid: - Zie! Daar hing nu een menschelijk ligchaam aan de tinne des torens, en stak, in de stuiptrekkingen des doods, op dien witachtigen muur afgrijselijk af. Eene menigte volks, aan den voet van het gebouw, zag het schouwspel aan en juichte met woeste vreugde. Maar Donna luïsa slaakte een kreet, zoo als de beul van haar en haar geslacht nog nimmer een kreet had gehoord, en zonk toen als dood aan zijne voeten. De wreedaard herstelde zich van zijnen schrik, en zag haar een oogenblik nog aan, en riep toen overluid: ‘Ik beminde haar!’ en verwijderde zich daarop, als door de furiën vervolgd. De ongelukkige Prinses keerde in het leven terug; doch haar verstand en hare bewustheid waren uitgebluscht. De geestelijke zusters namen haar op, en verpleegden haar met liefde, en toen na verloop van eenigen tijd haar toestand dit gedoogde, nam zij den sluijer aan, uit begeerte des harten; maar ook overeenkomstig een daartoe gegeven bevel des Konings. Nooit werd door eene gevangene een leven geleid zoo geheel van de wereld gescheiden. Voor haar was het klooster een kerker, ontoegankelijk van buiten; terwijl zij-zelve met een toezigt omgeven was, zóó scherp, dat zelfs geenerlei berigt van 't geen in de wereld omging, ooit tot haar kon doordringen. Eerst achttien jaren later, na den dood van filips, vernam zij het lot der dierbaren, voor welke zij dagelijks had gebeden. Haar vaderland zuchtte onder het Spaansche juk. Haar vader was gestorven in ballingschap, en had zijn regt op den Portugeschen troon vermaakt aan hendrik IV van Frankrijk. De Hertogin van avero, van den rang en de groote bezittingen van haar geslacht beroofd, wijl zij de hand van eenen Spanjaard had afgeslagen, was, in ballingschap, met Don juan de matha gehuwd. |
|