Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijII.Filips II wachtte te Badajoz, tot de Hertog van alba het Portugesche Rijk zou hebben veroverd. Hij wilde dan naar Lissabon gaan, om zich te doen kroonen. De Koningin, de Infanten, het geheele Spaansche Hof hadden het prachtige palels Buen-Retiro en de sombere heerlijkheid van het Escuriaal verlaten, om den Koning naar Badajoz te volgen; welke kleine stad, voor een oogenblik, het middelpunt was geworden vanwaar de souvereine orders uitgingen, aan welke men tot de uiteinden der wereld gehoorzaamde. Filips had het oude Alcazar, dat de hooge stad beheerschte, kunnen bewonen; maar hij verkoos de Abdij der Benedictijnen boven de Moorsche vesting, waarop ferdinand eens het kruis plantte. De abdis had de poort voor den Koninklijken gast en zijn gevolg geopend, en men kwam dus vrijelijk in vertrekken anders voor wereldlingen niet toegankelijk. Volgens de Spaansche Hofgewoonte sliep echter geen | |
[pagina 62]
| |
man dan de Koning onder hetzelfde dak met de Koningin. De kloosterdeuren waren bij den dag geopend voor de Grooten van 's Konings dienst; maar des avonds, wanneer hij te bedde ging, ontsloeg hij zijne kamerheeren en edellieden, tot zelfs zijne kamerdienaars, en bleef hij dus alleen omringd door de dames van het huis der Koningin. In de voorportalen nogtans waakten Spaansche en Duitsche lijfwachten, en de Edellieden hadden allen een sleutel, om des morgens tot den Vorst te kunnen naderen. De Abdis was, met hare kudde, naar een afzonderlijk gebouw geweken. Filips bewoonde hare cel. Daar, gelijk te Madrid en in het Escuriaal, leefde hij als een gekroonde monnik, te midden van al de grootheid en strengheid, die een mensch kunnen verhovaardigen en tevens vernederen. Het kabinet, waaruit hij de bevelen gaf, die over het lot van natiën beslisten, was een oratorium. Men zag er, naast het Koninklijk zegel en den degen van karel V, een doodshoofd en een Carthuizer rozenkrans. De gedunde bende van Kapitein rodriguez kwam, tegen den avond, te Badajoz aan, en Don sancho, vooruit gereden, om de bevelen des Konings te vernemen, ontving Donna luïsa aan de deur des kloosters. Zij had hare moeijelijke reize geëindigd in eene soort van draagbaar, in der haast van boomtakken gemaakt, en een ruitersmantel, over haar uitgespreid, bedekte haar als een lijkkleed. Sedert het oogenblik van hare bezwijming was zij in een staat van verdooving gevallen. Geen woord was meer over hare lippen gekomen, en hare bleekheid, bij de onbewegelijkheid harer trekken, kon doen twijfelen of zij nog tot de levenden behoorde. Evenwel, toen de deuren opengingen, toen de draagbaar aan den voet van den grooten trap stil hield, alwaar de hofdames der Koningin haar opwachtten, rigtte zij zich rillende op en wierp een somberen blik om zich heen. Met de hand over het voorhoofd strijkende, alsof zij trachtte zich haren toestand te herinneren, verliet zij den draagzetel. Don sancho boog zich met eerbied: - Mevrouw! - sprak hij - mijn last is geëindigd, | |
[pagina 63]
| |
verwaardig u mij te vergeven wat er gestrengs in geweest is voor u. - Don sancho! - antwoordde zij, met hoogheid - Gij hebt de hand aan eene Infante van Portugal durven slaan. Dat behoort u het hoofd te kosten, wanneer het lot van den krijg u in onze magt stelt. Maar ik wil trachten die beleediging te vergeten, voor welke een man van uwen stempel niet terugbeeft!... Ga!... God neme u in Zijne hoede! Donna luïsa volgde langzaam de Dames tot hare bewaking bestemd: twee statige matronen, in 't zwart, met stijve nederhangende sluijers. Alles in het groote gebouw was even somber en stil. Vrouwen in kleeden met lange slepen, en trotsche Grandes, die 't regt hadden in de tegenwoordigheid des Konings gedekt te blijven, traden langzaam door de duistere gangen, slechts flaauw met eenige lampen voor de heiligen-beelden verlicht. Zij gingen elkander groetend, maar zwijgend voorbij, terwijl het geluid der treden door den nagalm dof werd herhaald. De Prinses, aan de weelderige pracht van het Portugesche Hof gewoon, meende, dat Don sancho haar misleid had, toen hij zeide, dat zij tot den Koning zou worden geleid. Zij dacht naar eene kloosterlijke Staatsgevangenis gebragt te zijn; maar in het voor haar bestemde vertrek herkende zij het Koninklijke van haar verblijf. Vlaamsche tapijten bekleedden er de muren; onder een ïvoren christus-beeld hing eene kostbare parelmoeren schelp als wijwatersbak, en het toilet, als een altaar versierd, droeg een spiegel van Venetiaansch glas, in een dier wonderfraai gewerkte lijsten, aan welke somtijds het halve leven eens kunstenaars besteed werd. De Prinses was naar ligchaam en geest afgemat, doch haar vaste wil hield haar staande. De grootheid haars ongeluks zelve verhief haren moed. Hare zwarte oogen hadden eene onbeschrijfelijke uitdrukking van kalm lijden. Een vlugtig rood kleurde hare bleeke wangen. Zij was zeldzaam schoon in dat lange kleed, welks plooijen hare rijzige gestalte te meer deden uitkomen. | |
[pagina 64]
| |
Eene der dames plaatste een stoel voor de toilet-tafel, en vroeg met eene diepe neiging: - Mevrouw! behaagt het u van kleeding te verwisselen? Gij hebt slechts een oogenblik. De Koning verwacht u dadelijk bij zich. Een weinig bevend antwoordde zij langzaam: ‘Ik ben gereed voor den Koning te verschijnen, gelijk ik ben.’ De twee bewaarderessen zagen elkander met verbazing aan, maar Donna luïsa hief haren sluijer op, en wierp hare lange lokken naar achter, en herhaalde op een toon, die alle tegenspraak voorkwam: ‘Ik ben gereed.’ De wachteressen bogen zich eerbiedig en gingen haar voor. Zij volgde aanvankelijk met een vasten tred; doch toen zij voortging was het haar als of de steenen der gang onder hare voeten weken en een afgrond zich voor hare schreden ontsloot. Een aanhoudend gonzen klonk in haar oor. Hare oogen schemerden, haar hart klopte hevig, met ongelijke slagen, en zij was eene bezwijming nabij, toen de haar geleidende vrouwen, na eenige kamers met haar te zijn doorgegaan, stilstonden, en de eene haar op eene deur wees en zachtjes zeide: - Ga daar binnen, Mevrouw! 't is het bevel des Konings. Donna luïsa trad werktuigelijk over den dorpel, het voorhangsel sloot zich achter haar, en zij stond voor filips. - Ga zitten, Donna luïsa! - sprak hij, zonder het hoofd op te heffen. Op die stem onwaakte zij uit hare bedwelming. De bewustheid van haren toestand keerde weder; de hartklopping bedaarde, en na weinige oogenblikken zag zij met kalmte rond. Zij was met den Koning alleen. Hij zat voor eene tafel met papieren. Het licht van een groot getal waskaarsen, op een zilveren candelabre geplaatst, viel op zijne handen, die blank waren als de handen eener vrouw, terwijl zijn gelaat achter een lichtscherm half verborgen bleef. Filips, ofschoon drie-en-vijftig jaren oud, en verouderd door den arbeid en den last der regering, had de voorregten der jeugd nog ten deele be- | |
[pagina 65]
| |
houden; zijn houding was nog vlug en buigzaam. Zijn gelaat, met rimpels geplooid, was nog levendig, en zijn haar was dun, maar had nog eene twijfelachtige blondheid behouden. Zijn voorkomen droeg den stempel van eerbied gebiedende majesteit, zijn blik was koud, mat, doordringend en moeijelijk te verdragen. Thans scheen hij in het lezen eener uitvoerige briefwisseling geheel verdiept. Donna luïsa had dus tijd om zijne onbewegelijke trekken te beschouwen, doch hunne strakheid schrikte haar af. In het vertrek rondziende zag zij een bidbank, een christus-beeld, van natuurlijke grootte, en andere voorwerpen, die 's Konings Kabinet naar eene kapel deden gelijken. Een aantal schilderijen bedekten de wanden, doch onder die afbeeldingen van kluizenaars en martelaars zag zij, met verwondering, drie portretten van vrouwen van zeldzame schoonheid. De hoofden dier vrouwen, van welke twee gekroond waren, schenen uit de lijsten vooruit te komen, en hare blikken op filips te vestigen. Niets brak de stilte van dit zonderlinge bijeenzijn af; de beweging van buiten drong niet in deze afzondering door. Men hoorde er niets dan het eentoonige getik van den slinger eens uurwerks en het klateren der papieren, welke de Koning aanraakte. Eindelijk hief hij het hoofd op en sprak: - Kom nader, Donna luïsa! Zij naderde langzaam en bleef eenige schreden van de tafel staan. - Zijt gij behandeld, gelijk ik bevolen heb, met al den eerbied aan u verschuldigd? - Don sancho d'avila heeft de bevelen van uwe Majesteit niet verzuimd. Hij heeft mij gestreng bewaakt en zich gedragen als iemand die besloten had mij hier te brengen levend of dood. - Zoo waren mijne bevelen. - hernam filips koel; maar tevens zag hij luïsa met eenige verwondering aan. Misschien had men nog nimmer aldus tegen hem gesproken. Er lag in de houding en beweging der Prinses een verwijt, dat hij niet verwachtte. | |
[pagina 66]
| |
- U naar Spanje doende komen - vervolgde hij zachter - heb ik u willen behoeden tegen de gevaren, waaraan gij waart blootgesteld, in een land door den krijg geteisterd. Uwe plaats is bij de Koningin, en als zij Badajoz verlaat, volgt gij haar naar Madrid. - Sire! - hernam Donna luïsa met treurige waardigheid - Gij zijt meester van mijn lot; ik zal gehoorzamen; maar uwe bevelen ontvangende, verklaar ik die niet te volbrengen dan buigende voor geweld. Mijne plaats is niet aan het Spaansche Hof, maar bij den Koning, mijn vader, of in eenige afzondering, door de wereld vergeten. Ik heb gehoopt, dat uwer Majesteits welbehagen mij een verblijf in een klooster zou hebben bestemd. - Wij willen onze Portugesche onderdanen niet doen zeggen, dat wij Donna luïsa van de vrijheid beroofden. - Waarom niet, Sire!? Behandel mij niet als Prinses en bloedverwante; maar als de dochter uws vijands. Ik verzoek dat als eene gunst. - Wensch niet, dat ik u die toesta. - sprak hij met eene soort van glimlach - Wij hebben nog nooit een vijand getroffen, die niet aan onze knieën om genade heeft gesmeekt. Dat God en de Lieve Vrouw u voor onze gramschap behoeden! - De toorn van God alleen is te vreezen, Sire! Filips zag Donna luïsa, wier blik neêrgeslagen bleef, minder geraakt dan verwonderd aan, en hernam bijna dadelijk en koel: - De Hertog van alva is voor Lissabon; hij heeft Villaviciosa, Evora, Setubar en vele andere steden ingenomen; overal komen mijne oproerige onderdanen tot onderwerping, en reeds nu ben ik meester over Portugal. - Door het regt van verovering, Sire! Gij zijt de magtigste vorst der Christenheid, en uwe legers kunnen nog meerdere Staten aan u onderwerpen. - God behoede mij, dat ik ooit door een onregtvaarvaardigen oorlog een enkele parel aan mijne kroon zou willen hechten. Ik heb mijn regt met de wapens in de | |
[pagina 67]
| |
vuist ondersteund, omdat het wettig is. De kerkelijke en wereldlijke regtbanken hebben uitspraak gedaan. - Als zij de afzetting mijns vaders hebben uitgesproken, hebben zij eene overweldiging gewettigd. De dood alleen, Sire! kan hem van den troon rukken, die er door zijne geboorte op is geplaatst. Filips knikte toestemmend, en antwoordde: - Maar Don antonio, uw vader, is slechts de onechte zoon van eene Portugesche Infante. Op dit gezegde trad luïsa een stap terug; haar gelaat werd plotseling door een levendig rood overdekt, en zij riep uit: - Uwe Majesteit weet, dat Donna violante, mijne grootmoeder, de wettige gade van den Infant luïs is geweest. Daaraan heeft tot nu tot niemand getwijfeld, en mijn vader heeft den titel van Hertog van Béja gevoerd, tot hij dien van Koning aannam. - Er zijn geene bewijzen, geene getuigen van dat huwelijk. - De bewijzen! - herhaalde Donna luïsa, met eene verwondering, die hare andere indrukken overheerschte - De bewijzen! Maar, Sire! zij bestaan. Hoor de volksstem, zij zal u die geven. Welke twijfel kan er rijzen omtrent eene zaak, die voor 't aangezigt van een geheel volk is geschied. Don luïs, mijn grootvader, beminde Donna violante de gomez, en huwde haar. Weldra stierf zij, hem een zoon, Don antonio van Portugal, mijn vader, nalatende. Er is geen duidelijker geslachtboom, en geen zoo gemakkelijk te onderzoeken. Filips schudde het hoofd. - De huwelijksbewijzen ontbreken. De Heilige Vader heeft ze gevraagd. Don antonio heeft ze niet kunnen geven. Er is geene acte van de voltrekking; er is niets. - Dan zijn de bewijzen vernietigd, Sire! Wie deze gruwelijke misdaad heeft gepleegd, zal er bij God voor boeten. Er volgde eene stilte. Donna luïsa, neêrgebogen en bedroefd, scheen kracht te zoeken tot het verduren dezer beleediging. | |
[pagina 68]
| |
- Zoodat dan - hernam zij - de oudste tak van het Koninklijk Portugesche Huis, voortaan de gebrokene wapens der bastaarden zal moeten voeren! Rang, titels en erfenis verliezen! Ik begrijp nu, waarom Don sancho, mij aansprekende, scheen te vergeten, dat hij tot eene Infante sprak; uwe Majesteit had hem onze vernedering bevolen. - Wij hebben zulk een gewigtig vraagstuk niet ligtvaardig beslist. De Godgeleerden hebben haar onderzocht, ons regt erkend, en de onwettigheid der geboorte van Don antonio bevestigd. - Uw regt, Sire? Hebben zij dan vergeten, dat na Don antonio en vóór uwe Majesteit de Hertog van braganza de naaste is. De Koning zocht onder de voor hem liggende papieren een blad, waaraan een zegel hing, dat Donna luïsa herkende. - Ziedaar een brief - sprak hij - van de hand van Don juan de braganza. Hij verzekert ons van zijne trouw, en geeft acte van zijne onderwerping. - De laaghartige! - riep Donna luïsa met diepe verachting uit. De Koning beschouwde haar weder met dezelfde verwondering, en er mengde zich daarin geen 't minste blijk van toorn. Den brief van den Hertog van braganza uit de hand werpende, zeide hij, afgetrokken, en op de tafel leunende: - Ga zitten, Donna luïsa; ik laat u nog niet gaan. Zij boog zich maar bleef staan, leunende op den rug van den armstoel, dien hij haar had aangewezen. Toen nam hij het lichtscherm, dat de tafel beschaduwde, weg, en de waskaarsen wierpen een helder licht op de Prinses. Filips beschouwde met geheime bewondering dit gelaat zoo zuiver van schoonheid, die trekken zoo vol fierheid en smart. Hij verzonk in eene soort van mijmering. Toen streek hij met de hand over het voorhoofd, en zeide met blijkbaren onwil: - Er is een verraderlijk gerucht in Portugal verspreid, Men zegt, dat Don sebastiaan niet dood zij. | |
[pagina 69]
| |
Mijne vijanden trachten dit verzinsel ingang te doen vinden. Hebt gij er van hooren spreken? Donna luïsa verbleekte, en antwoordde met eene ontroerde stem: ‘Neen, Sire! maar het kan waar zijn.’ - God laat niemand op deze wereld terugkomen, die Hij eenmaal in Zijne glorie heeft opgenomen. - Zijne barmhartigheid kan het leven van Don sebastiaan behouden hebben. In den slag van Alcazar-Quivir is de Koning vermist, maar zijn lijk is niet gevonden. - Twee jaren zijn er verloopen, en niemand heeft hem levend aanschouwd. Nu wil een bedrieger het volk misleiden en neemt vermetel den naam van Don sebastiaan aan. Als hij 't ware, als een wonder hem had teruggebragt, zoudt gij er van onderrigt zijn, Donna luïsa. Hij zag haar aan alsof hij den grond harer gedachten wilde peilen; maar zij verduurde zijn blik, en antwoordde slechts met een ontkennend teeken. - Men zoekt dien avonturier. - hernam filips - Hij zal het bedrog met zijn leven betalen. Ik heb gelast, hem, na zijne gevangenneming, op te hangen, zonder vorm van proces. - Sire! - riep de Prinses verschrikt uit - indien hij Don sebastiaan eens ware! De wegen der Voorzienigheid zijn ondoorgrondelijk. Zij kan hem ons teruggeven.... Gij zijt regtvaardig; gij zijt een groot Vorst; gij vreest God; gij zoudt niet voor Hem willen verschijnen met die misdaad belast. Om uw regt op Portugals kroon te behouden, zoudt gij het bloed niet willen vergieten van een Koning, van een bloedverwant! Filips gaf teekenen van ongeduld. Zijn anders onbewegelijk gelaat vertrok zich, en hij sprak met bitteren spot: - Gij gelooft dus aan de wederöpstanding van Don sebastiaan? Bij al wat heilig is, ik dacht niet u in deze vermetele bedriegerij gemengd te zien. Nu, wij zullen ons niet overijlen, Donna luïsa! Moeten wij misschien een vrijgeleide aan den voorgewenden Konïng zenden, dat hij hier kome, om te worden herkend? | |
[pagina 70]
| |
- Hij zal komen, Sire! Hij zal gewisselijk komen, indien hij leeft; gelijk ik hoop en geloof. - Ha, gij zijt er zéker van! En toch zegt gij mij, niets, volstrekt niets, van hem te weten. - Ja, Sire! niets. Sedert ik in de magt was van Don sancho, bewaakte mij deze van nabij, en liet vriend noch vijand mij naderen. Op onzen togt heb ik met niemand gesproken dan met eene mijner dames, gevangene gelijk ik. - De Hertogin van avero? Gij zult haar spoedig wederzien. Kapitein rodriguez gaat andermaal naar de grenzen. Hij zal den rebellen geene genade schenken. De Hertogin alleen blijft gespaard. - God beware den Koning! - sprak Donna luïsa, zacht genoeg dat filips haar niet hoorde. Tot dus verre had zij alle smarten en schrikken beheerscht; maar eindelijk bezweek zij. Wat zij geleden had en leed, ging menschelijke krachten te boven. Hare oogen verduisterden; hare knieën knikten. Een oogenblik worstelde zij nog tegen de benaauwdheid, die hare borst beknelde, maar toen bezweken hare vermogens; haar bewustzijn verdween; zij viel zonder beweging voor de voeten des Konings. Met een zweem van ontroering riep hij uit: - Donna luïsa! wat is dát?! Wat deert u?! Reeds tastte hij naar eene tafelbel; maar hij bedacht zich, en deed niemand komen, en hief zelf de Infante op. Zij ademde niet, haar hart sloeg niet, zij was als een doode. filips boog zïch over haren blecken, zwijgenden mond, om eene ademhaling op te vangen; maar hij vernam niets, en voelde niets dan haar ijskoud gelaat. Toen plaatste hij haar in een der armstoelen, en bleef voor haar staan, en wendde zijn somberen blik niet meer van haar af. Snelle, blakende gedachten vlogen door zijnen geest. Dagelijks zag hij het bleeke, ziekelijke gelaat der Koningin. Bij den aanblik van Donna luïsa gevoelde hij plotseling, nog met vurige, jaloersche drift, gelijk weleer, te kunnen beminnen. Die toestand duurde | |
[pagina 71]
| |
eenige minuten; toen sloeg de Prinses hare oogen weder op, en zuchtte diep, als iemand, die uit een angstigen droom ontwaakt. - Donna luïsa. - sprak filips, wiens trekken weder hun ongevoelig masker hadden aangenomen - de kracht van uwen geest is grooter dan die van het ligchaam. - Ik dacht te sterven! - antwoordde zij met eene zwakke stem, en poogde op te staan. - Herstel u. - sprak hij, haar ondersteunende - Uwe vrouwen zijn daar. Zij wachten u; ik stel u onder hare zorgen. Een nacht rustens zal uwe krachten versterken. Morgen zal ik-zelf u aan de Koningin voorstellen. - Toen op hare kleeding wijzende, vervolgde hij eenigzins verwijtend: - Mijne gevangene heeft in haar strijdkleed voor mij willen verschijnen. Arme maagd, den oorlog ongewoon, die bezwijmt als men haar zegt, eenige mannen over den kling te willen jagen! Hij geleide haar tot aan de deur, en toen zij die was uitgegaan, trad hij naar het venster, en door de beschilderde glazen verborgen, zag hij hoe zij de kloosterplaats overging, door de beide hofdames ondersteund. Reeds was zij verdwenen toen hij haar nog nazag, en lang bleef hij daar staan in sombere gedachten verdiept. Zijn geest was verward. Hij trachtte aan zijne denkbeelden eene andere rigting te geven; maar die zelfde man, wiens magt over anderen zoo onbeperkt was, had geen vermogen op zich-zelven. Hij kon slechts veinzen. Zijne gehechtheid aan zijne kerk was opregt; doch hij achtte zich-zelven groot en regtvaardig als God; en, in zijnen hoogmoed meende hij zonder zonden te zijn. Geenerlei schroom verontrustte zijn geweten. Zich nederzettende op den stoel op welken Donna luïsa gezeten had, sprak hij in zich-zelven: ‘De Koningin is zóó zwak, dat zij niet lang meer kan leven.... God zij haar genadig!.... Wij kunnen haar verliezen!... Ik heb maar één zoon... Het welzijn van het Rijk kan mij eene nieuwe echtverbindtenis gebieden!... | |
[pagina 72]
| |
III.Aan Spanjes Hof heerschte eene drukkende, slaafsche étiquette. De Koningin, anna van Oostenrijk, had nooit een voet kunnen verzetten, dan naar de regelen van die onzigtbare magt. Te Badajoz, even als te Madrid, ging zij nooit uit dan om, in eene draagkoets en door hare dames gevolgd, kloosters te bezoeken, of negendaagsche gebeden in de kerken te doen. Als zij te voet ging mogt 't niet anders zijn dan onder een verhemelte. Er waren ook maar twee mannen in de wereld, die zij zonder getuigen zien mogt: de Koning en haar biechtvader. De hooge geestelijken en gezanten van andere hoven alleen uitgezonderd, moest zij tot elk ‘gij’ zeggen. Hare hof- en staatsdames, ook van de hoogste geboorte, dienden haar met ééne knie op den grond; slechts de Spaansche Grandes hadden het regt om in haar bijzijn te zitten. Te midden van die ijskoude grootheid kwijnde zij weg van verveling; misschien ook wel door een van die geheime zielskwellingen, die eerst eindigen in het graf. Uit Duitschland had zij eene herinnering medegebragt, niet te verdoven door den rang tot welke zij was gestegen; in stilte beweende de Koningin van Spanje de dagen, waarin zij gehoopt had Hertoginne van Gratz te zullen worden. Filips bepaalde den rang niet, door Donna luïsa aan het Hof te bekleeden. Zij werd eenvoudig aan de Konin voorgesteld, behield den titel van Hoogheid, en genoot dezelfde voorregten en eerbewijzen als de Infanten. In de kerk zat zij in de afgeschoten bank der Koningin; den Koning mogt zij naderen zonder geroepen te zijn, en overal had zij den rang boven de Camareramajor (opperhofmeesteres). Even als de Infanten, was ook zij dag en nacht omgeven en bewaakt door dames tot hare dienst bestemd. Zij was dus meer van de wereld gescheiden, dan achter kloostermuren, en bleef ter prooi aan pijnelijke onzekerheid, omtrent alle hare dierbaren. Vruchteloos poogde zij te vernemen, welk gevolg de togt van rodriguez had gehad, en waar isabella zich | |
[pagina 73]
| |
bevond. Wie zij er naar vroeg, wenden onkunde voor, of wisten er inderdaad niet van. Eindelijk vroeg zij 't den Koning-zelven, maar hij antwoordde als of hij 't gebeurde reeds half vergeten had: - De oproerlingen zijn verstrooid; er is nu eene Spaansche bezetting in de Atalaya. De Hertogin van avero moet ergens in een klooster zijn, waarheen de Kapitein haar gebragt heeft. Hij is wel in staat losgeld voor haar te eischen, even als voor eenige ruiters, die hij gevangen maakte. Bij de Koningin sprak men over geene Staatszaken; naauwelijks liet filips toe, dat men er gewaagde van 't geen in Portugal voorviel, en zich verheugde over de overwinningen daar behaald. De tijd werd er in verveling en onverschillige vadzigheid gesleten, zonder eenige afleiding, dan 't waarnemen van kerkpligten met de beuzelachtigst vrome werkheiligheid. Dat zwaarmoedige leven echter paste wel voor Donna luïsa's toestand; zij betrachtte de fiere onderwerping aan haar ongeluk voegende. Intusschen gevoelde de Koningin medelijden en belangstelling voor de Prinses, die, gelijk zij-zelve, in dit hof vreemd en verlaten was. De Vorstin behandelde haar met genegen vertrouwelijkheid, door de étiquctte vergund, maar die zij niet altijd aan de Infanten betoonde. De Koning sprak zelden tegen Donna luïsa; maar zijn doordringende blik volgde haar steeds, en niet zelden raakte zijn gekroonde armstoel aan het kussen, waarop zij gezeten was. Naijverig nam hij hare treurigheid waar, en de gedruktheid waar tegen zij worstelde, en de smartelijke aandoening, die zij te vergeefsch zocht te bedwingen, zoo vaak zij iets vernam van hetgeen er buiten het Hof omging. Ondertusschen nam de kwijning, die de krachten der Koningin ondermijnde, zigtbaar toe; ofschoon de hofdames, welke haar met overmaat van oplettendheden kwelden, dit niet schenen op te merken. Bijna stervende moest zij toch dezelfde pligten vervullen, dezelfde kleinigheden in acht nemen, die haar vroeger waren opgelegd. Zij alleen begreep 't hoezeer haar einde naderde: | |
[pagina 74]
| |
doch ontveinsde deze overtuiging gelijk zij de verborgen oorzaak van haren dood had verborgen gehouden. Niet zonder vreeze echter dacht zij over het gewigt van den overgang uit deze wereld, en somtijds door schrik bevangen, smeekte zij Gode te vuriger haar bij te staan. Zij weende over hare jeugd, onder 't akelig eergenot van oppermagtige hoogheid gesleten, en over het vroege einde harer dagen, in welke zij nog geen geluk had gekend. Op zekeren avond zat Donna luïsa bij het bed der Koningin, die, zwak en benaauwd, met gevouwen handen daar neder lag. De opperhofmeesteres en eenige hofdames zaten bij een venster, door welks geopende gordijnen de drukkende buitenlucht naar binnen drong. Het licht van den bliksem schitterde bij wijlen; het onweder dreunde in de verte, en de wolken hingen als zwarte lakens voor het uitspansel, dat slechts hier en daar nog eene ster vertoonde. Diepe stilte heerschte in de ruime kamer, anders de vergaderzaal van 't kloosterkapittel. Twee groote candelabres met welriekende waskaarsen verspreidden een helder licht tot in de alkove der Koningin, waarvan de gordijnen ten halve open waren. Naast het bed was eene verhevenheid met drie treden, op welke eene kleine tafel stond met eenige boeken. Donna luïsa zat op de tweede trede en las voor, uit een deel der werken van fray luïs de leon. Sedert eenige oogenblikken luisterde de Koningin niet meer naar diens geloof en zachte treurigheid ademende poëzij. De Vorstin had haar hoofd op de satijnen kussens neêrgelegd, en hield met een kanten zakdoek hare oogen voor het schitteren des lichts in de spiegels bedekt. Donna luïsa hield met lezen op, liet het gordijn vallen, en zeide: - Mijn God, het is hier als in eene feestzaal! Uwe Majesteit lijdt door het schitterende licht. - Het is zoo - antwoordde de Koningin - maar mijn slaapuur is nog niet geslagen, en de opperhofmeesteres zal de kaarsen geene sekonde vroeger uit- | |
[pagina 75]
| |
doen, al moet ik 't besterven. Lees voort, luïsa! die verzen zijn schoon. De Prinses vervolgde de vertaling der Psalm: Miserere meï, maar het blad omslaande, zweeg zij plotseling stil. - Nu, ik luister - sprak de Koningin zachtjes, en daar luïsa niet voortging, rigtte zij zich op, nam het boek, wierp er een blik in, en hernam met aandoening: - o, Het is een couplet op den dood van Don carlos! Daarop sloot zij hare oogen en zweeg, maar hield de hand van luïsa vast, welke deze had uitgestoken, om het boek weder aan te nemen. De naam van Don carlos had vreeselijke herinneringen met diep medelijden vermengd, in de ziel der beide vrouwen doen oprijzen. Het sterven des oudsten zoons van den Koning was een dier verschrikkelijke gebeurtenissen, omtrent welke de wereld nimmer de regte waarheid verneemt. Donna luïsa knielde aan het hoofdenëinde des ledekants, en ziende dat de Koningin weende, sprak zij: - Uwe Majesteit is bewogen. - Ach, ik lijde veel. Welhaast zal ik er niet meer zijn. - Men moet aan de goedheid des Heeren niet wanhopen; Hij kan uw leven sparen, voor des Konings geluk en het welzijn des volks. - God heeft mijn einde bestemd. De klok van Bellilla heeft geslagen. - De klok van Belilla? - hernam de Prinses, die niet begreep hoe eene zoo eenvoudige zaak de Koningin kon beangstigen. - Weet gij niet wat dit voorspelt? De zilveren klok van Belilla is profetisch. Zij slaat niet, of een vorstelijk persoon verlaat deze wereld. Zij heeft geslagen voor Don carlos en voor elisabeth van Frankrijk... Nu sloeg zij voor mij. - Wie heeft dat uwer Majesteit durven bekend maken? Wie heeft haar over zulk een vreeselijk voorteeken durven onderhouden? - De Koning! De Koning! - antwoordde de lijdende, terwijl zij zich angstig, hijgende, met verwilderde blikken en bestorven lippen oprigtte. | |
[pagina 76]
| |
Donna luïsa rilde; zij merkte eene snelle verandering op in de doorgaans kalme trekken der Vorstin; het was of de hand des doods haar reeds had getroffen. - Sedert gisteren is mijn geest met schrik vervuld - hernam de Koningin met moeite. De Koning... heb ik wel begrepen! mijn God! ik beef voor hem! Ik durf hem niets vragen! Het is of het leven mij begeeft als zijn blik op mij valt... Luïsa ga bij hem! Gij zult... Hij zal 't u zeggen, of waarlijk God zijn wil heeft geopenbaard. - Ik wil alles doen om uwe Majesteit te behagen; maar hoe binnen te komen, zonder geroepen te zijn, in het Kabinet! - Dat moogt gij. De Infanten hebben er het regt toe; gij hebt alle de regten van haren rang; zoo heeft de Koning 't gewild! Ga, vrees niets; de tijd dringt. Donna luïsa ging angstvol en trad in het Kabinet. Haar ziende naderen, gaf filips een teeken van verwondering, maar een glimlach ontplooide zijn gelaat. - Donna luïsa! - sprak hij - Gij hier! op dit uur! - Sire! - antwoordde zij nog meer beklemd, dan toen zij het eerst dezen bijna verboden grond had betreden - Ik kan alleen om eene ernstige zaak hier komen. - Wat hebt gij ons te vragen? Spreek onbeschroomd. - Sire! ik kom uit naam der Koningin. Eenige woorden van uwe Majesteit hebben haar met schrik vervuld... Gij moet haar gerust stellen. - Ik heb geboden, dat men voor haar bidde. - antwoordde hij koel - Heden zijn de negendaagsche gebeden in al de kerken begonnen, dat God haar in genade ontvange, indien 't Hem behaagt haar op te roepen. - Is Hare Majesteit dan in zulk een gevaarlijken staat, dat er aan niets meer te denken zij dan aan haar einde? Zie de gerustheid van allen die haar omringen; men schijnt van het gevaar niets te weten; alles gaat den gewonen gang. Heden zelfs is de Koningin nog naar de kapel geweest. Sire! zij is den dood niet zoo nabij; maar een woord van Uwe Majesteit doet haar gelooven, dat God haar einde bepaald en Zijn wil door een mirakel | |
[pagina 77]
| |
geopenbaard heeft: zij gelooft, dat de klok van Belilla heeft geslagen om haar dat te verkondigen. - Het is zoo. - sprak filips, een kruis makende. Dat wonder is geschied op den Hemelvaartsdag der Lieve Vrouw. Donna luïsa was in het klooster van St. Clara, in al de bijgeloovige begrippen van dien tijd opgevoed, en haar geloof was dus ook slaafsch en diep. Zij geloofde aan mirakelen, maar toch durfde zij twijfelen aan dat der klok van Belilla. - De overtuiging van Uwe Majesteit kan misleid zijn. Wie heeft de wonderklok hooren slaan? Wie kan met zekerheid zeggen: dat zij de gave der voorspelling heeft? - Zij heeft die door haren oorsprong. - hernam de Koning met statigheid - In haar metaal zijn de dertig zilverlingen, voor welke judas den Heer heeft verkocht. Donna luïsa maakte op hare beurt een kruis, en was, te midden van hare eigene smarten, door al wat zij hoorde, diep getroffen. - Sire! - hernam zij schreijende - ik ga met de Koningin bidden. Zij wilde gaan, doch filips hield haar met eene gebiedende maar toch welwillende beweging terug. - Ga zitten, Donna luïsa! - sprak hij na een oogenblik zwijgens - Ik zal u straks naar de Koningin vergezellen. Wat is de lucht drukkend! De benaauwdheid doet den geest zoo wel als het ligchaam lijden. Men kan zich niet niets bezig houden. Wij hebben zelfs de brieven van den Hertog van alva nog niet kunnen openen. Hij schoof een nog gesloten pak papieren van zich en leunde op de tafel. Donna luïsa beschouwde, afgetrokken, drie vrouwen-portretten, die, tegenover den Koning, aan den wand hingen, en filips, de oogen ten hemel slaande, sprak, als of hij op de gedachten der Prinses had willen antwoorden: - Zij zijn jong gestorven. Vervolgens den blik op de Donna en op een dier portretten slaande, voegde hij er bij: - Maria van Portugal geleek op u, en toen ik haar verloor, was zij van uwe jaren. - Zij was de moeder van Don carlos. - voegde de Prinses er bij met eene bedaardheid, die den vreeselijken zin harer woorden scheen te logenstraffen. Filips rilde inwendig. Een somber vuur verdonkerde het blaauw zijner oogappelen, en in de hevigheid zijner ontroering riep hij uit: | |
[pagina 78]
| |
- Don carlos! mijn zoon!... Het is de eerste maal, dat iemand, sedert twaalf jaren, dien naam in mijne tegenwoordigheid durft uitspreken!... En toch is er geen dag omgegaan, waarin ik niet aan hem heb gedacht. Wie weet hoe men zijn einde heeft durven beoordeelen! Wie weet met welke beschuldigingen mijne vijanden mij hebben bevlekt! Ik ken de geruchten door het Fransche Hof verspreid. Zij waren beleedigend voor de nagedachtenis van elisabeth. Ik, jaloers op Don carlos! Ik, in hem den minnaar der Koningin treffende! Blinde haat alleen heeft dit afschuwelijk vermoeden kunnen uitvinden. Don carlos was een razende dwaas. Hij viel, slagtoffer van zich-zelven, getroffen door zijn eigen hand, en zonder dat hij berouw gevoelde over die ongehoorde misdaad. De Koningin, zijne schoonmoeder, vreesde en haatte hem; want zij wist wat zij van hem had te wachten als hij mij opvolgde.... Zoo was die zoon, van wien de nakomelingschap welligt zal zeggen, dat ik hem deed ombrengen. Gedurende die zelfverdediging, met ontroering uitgesproken, zat Donna luïsa, verbleekt en bewogen, als aan haren zetel geboeid. - Ziedaar het oordeel der wereld! - hernam filips bitter. Men legt blindelings zaken uit, die God alleen kent. Men durft het geweten van Koningen peilen! Hij zweeg, en scheen eene andere rigting te willen geven aan de gedachten, die hem welligt dikwerf hadden vervuld, maar nog nooit in iemands tegenwoordigheid waren uitgesproken. - Donna luïsa! kent gij ook de beide andere portretten? - vroeg hij toen. - Het eene is van maria van Engeland; het andere van elisabeth van Frankrijk. - Juist. Maria, die te vroeg stierf voor de glorie van onze Godsdienst en het geluk van 't kettersche volk, waarover thans de bastaarddochter van hendrik VIII regeert, en welke mijne onderdanen, in hunnen eerbied, de Heilige Koningin noemden. Nooit droeg een edeler kruin een schooner kroon. De eene rust in de Westminster Abdij, de andere wacht mij in de onderaardsche kapel van het Escuriaal. Drie vrouwen zijn reeds van mijn troon gevallen, en misschien.... - Neen, Sire! - viel luïsa met schrik en medelijden hem in de rede - Heb meer vertrouwen op de goedheid en de regtvaardigheid van God. Toen klonken haastige stappen door den gang, en het was als of verschrikte stemmen elkander in de slaapka- | |
[pagina 79]
| |
mer der Koningin beantwoordden. Bijna te gelijk kwam de opperhofmeesteres binnen. - Sire! - sprak zij - de Koningin bevindt zich plotselings zeer ongesteld. Hare geneesheeren en haar biechtvader worden ontboden. - Kom, Sire! - riep Donna luïsa - de tegenwoordigheid van Uwe Majesteit zal het gevaar afwenden. Eenige woorden van opbeuring kunnen de Koningin redden. Filips gaf de opperhofmeesteresse een wenk om hem voor te gaan, en zich naar Donna luïsa keerende, sprak hij met onverschillige onderwerping: - Laat ons gaan. Des Hemels wil geschiede! De Koningin lag in de armen van hare dames; eene langdurige bezwijming volgde op hevige zenuwtrekkingen, die haar fel hadden geschokt. Filips zette zich bij hare legerstede en gaf zijne bevelen. Het was toen omtrent middernacht. In een oogenblik was het gerucht van het gevaar der Koningin door het geheele klooster verspreid. Al de dames wier betrekkingen haar den toegang vergunden snelden aan. Geneesheeren omringden het bed. De biechtvader nam de plaats in, die hij aan niemand, zelfs niet aan den Koning, behoefde af te staan. Een altaar werd tegenover de alkove opgerigt. Men haalde reliquiën uit al de kerken van Badajoz, en de nonnen werden gewekt om de veertig-urige gebeden te beginnen. Eindelijk ontwaakte de Koningin uit hare lange, naar den dood gelijkende bezwijming; doch hare pols was flaauw en hare klagten onverstaanbaar. Hare oogen bleven gesloten. Op haar gelaat en handen lag eene loodkleurige bleekheid, en in dien toestand ontving zij de laatste kerkgeregten, haar door den Bisschop van Badajoz toegediend. Een doodsche stilte heerschte in het vertrek, ofschoon er meer dan honderd personen tegenwoordig waren. Buiten loeide het onweder; de donder rolde; de bliksem schitterde onafgebroken. Het was een akelig en treffend schouwspel: die stervende Koningin, die ontroerde gezigten, welke de laatste bewegingen der stervende gadesloegen, en die treurige pracht met welke men haar in dit uiterste uur omringde. Lang reeds was zij zwak en kwijnend, doch haar einde trof allen nog diep door het onverwachte van den dood. De Koning intusschen was in het oratorium gaan knielen; daar bad hij met zijnen aalmoezenier, en wierp door eene deur, aan het hoofdeneinde des ledekants, van tijd tot tijd een blik op de zieltoogende. Later verwijderde hij zich geheel. | |
[pagina 80]
| |
Tegen den ochtend rigtte de stervende zich eensklaps op en zag nog eenmaal rond. Haar biechtvader bood haar een kruisbeeld aan, dat zij knste; daarna zich weêr uitstrekkende, sprak zij: - De klok van Belilla slaat... God roept mij op!... Van dit oogenblik af verzwakte zij merkbaar. Donna luïsa, bij het bed gezeten, volgde, in een staat van sombere dofheid, den voorlgang van 't sterven; nooit had haar het nietige van menschelijke grootheid zóó diep aangegrepen. Zij beschouwde die, bij deze gewigtige les, met medelijden. Toen de opperhofmeesteres een oogenblik van het ledekant week, knielde zij op hare plaats, en de hand der Koningin vattende, drukte zij die aan hare lippen. De stervende maakte eene beweging, en haar verdoofd oog rustte nog even op den smartvollen blik, welke haar verscheiden beweende. Een laatste vonk van kracht, van bewustzijn en leven bezielde haar; een laatste gedachte ontglipte aan hare lippen: - Luïsa! - fluisterde zij - Gij ziet hoe ik sterf! Wacht u wel Koningin van Spanje te worden! Toen blies zij den adem uit. | |
IV.De lijkplegtigheden der Spaansche Koningin hielden de hovelingen langer bezig dan de ziekte, welke haar ten grave had gevoerd. Een week lang werd haar lijk ten toon gesteld op een paradebed, door haar geheele Huis bewaakt. Vier der aanzienlijkste dames stonden aan het hoofdenëinde van de prachtige doodensponde, wier sombere sieraden in het licht van duizend waskaarsen schitterden. Dag en nacht hield de dienst in de kerk der Benedietijnen aan, in welke eene ontelbare volksmenigte zich verdrong om het bleeke hoofd te zien, waarop eene kroon prijkte. De dood der grooten is een zoet schouwspel voor ongelukkigen, als een bewijs van de gelijkheid der menschen voor God. Filips betoonde zijne smart door de kostbaarheid der lijkplegtigheden, en den algemeenen rouw dien hij deed uitschrijven. Hij-zelf trok zich meer dan ooit in eenzaamheid en ongenaakbaarheid terug. Het klooster der Benedictijnen werd eene plaats van afzondering, even ongenaakbaar als of de poort er van steeds ware gesloten gebleven. De nonnen bewoonden dat gedeelte, hetwelk het oude klooster heette, maar leefden in niet grooter afzondering van de wereld dan de hofdames. De Koning vond behagen in dit afgezonderde leven. | |
[pagina 81]
| |
Hij bezat een dier karakters, die zelfs in volstrekte eenzaamheid aan de verveling niet blootstaan. Het bewustzijn van zijne hoogheid, en misschien ook de berekening eener groote voorzigtigheid, had hem altijd, te midden van het hof en zijns gezins, afgezonderd gehouden. Hij koesterde voor niemand eenige genegenheid, was zelfs met zijne trouwste dienaren niet gemeenzaam. Zijne vertrouwdste Minister, de wreede uitvoerder zijner wraakbevelen, de Hertog van alva zelfs, naderde hem niet zonder vrees. Hem eenmaal onaangediend ziende binnentreden, sprak filips in ijskouden toorn: - Die stoutheid verdient de bijl! En toch wist hij, als 't voegde, vertrouwen te schenken, en verhief hen die hem wèl dienden, en was mild in het beloonen van gehechtheid, staatsbeleid, krijgsmoed en zelfs van bekwaamheid in wetenschap of kunst; maar hij had geene gunstelingen, en maakte geen zijner onderdanen rijk of groot uit genegenheid. Nimmer was eenige magt volstrekter en gevreesder dan de zijne; de voornaamsten zoo wel als de geringsten beefden voor een teeken van zijn wil; doch niemand beminde hem, zelfs niemand dergenen, die hij met schatten en eer overlaadde. In de eerste dagen, na de begrafenis der Koningin, zag hij niet naar Donna luïsa om, zelfs scheen hij vergeten te hebben, dat zij zich aan het Hof bevond. Evenwel veranderde niets om haar heen; men bewees haar dezelfde eer, en zij bleef omgeven van hetzelfde gevolg van dames, die, onder den schijn van haar te dienen, haar nacht en dag bewaakten. Nimmer kwam zij uit haar vertrek, dan om met de Koninklijke familie de mis te gaan hooren. Zij herdacht dikwerf de laatste woorden der Koningin. Aanvankelijk had deze waarschuwing haar verwondering en schrik gebaard; maar allengs beschouwde zij die als de holle galm van een droevigen droom, als de onbeteekenende uitdrukking van een verward denkbeeld in een uitdoovenden geest. Een angstvoller zorg, dan die voor hare eigene toekomst, knaagde aan hare ziel. Gevangene te midden van zoo veel grootheid, bleef zij, als of de muren van eene gevangenis noch eene menschelijke stem, noch een zonnestraal tot haar lieten doordringen, geheel onkundig van al wat er in de wereld voorviel. De dagen gingen traag voorbij onder den lastigen dwang van een twintigtal vrouwen aan hare dienst verbonden, wier waakzaamheid alle hare schreden bespiedde. Geen eenzaam oogenblik kon zij in hare kamer ge- | |
[pagina 82]
| |
nieten, dan in eene bidplaats voor een der vensters van haar vertrek aangebragt, en door een gordijn afgezonderd. Dáár alleen volgden hare dames haar niet; want het had geen uitgang naar buiten, en het getraliede raam zag op het hooge klooster uit. De non wier cel luïsa nu bewoonde, had deze kapel zonder eenigerlei versiering alzoo ingerigt. Dáár bragt zij voor het met ijzeren bouten geslotene raam, waar langs een jasmijn zijne ranken strengelde, hare aangenaamste uren peinzend door. Dáár zag zij naar den hemel, luisterde naar het verwarde gedruisch der stad, dat men over de kloostermuren heen kon hooren, en zuchtte: ‘o Mijn God! Ik ben hier opgesloten naar ligchaam en geest! De naarste eenzaamheid zou minder pijnigend wezen dan deze afzondering te midden van zoo vele menschen, gereed om mij te verraden- Ach, welk een lot heeft de mijnen getroffen? Ik weet zelfs niet of zij, voor wie ik dag en nacht tot U bid, nog levend zijn of dood!’ Op zekeren morgen werd Donna luïsa gewekt door het luiden der klokken. Spoedig daarop daverden salvo's van musketten, en het geschut der vesting werd van minuut tot minuut losgebrand. Verwarde volkskreeten overschreeuwden den donder der kanonnen en het geluid der speelwerken van de torens van Badajoz. Bleek en ongerust rees zij op. - Wat is dat? - riep zij - vecht men in de stad, of zijn het vreugdeschoten? - Donna barbara! weet gij wat dit beteekent? - Ik weet het niet. - Het kan toch geen geheim zijn. Het volk juicht. Ik meen, dat men zou kunnen zeggen: waarom? De dame schudde het hoofd en zweeg. Donna luïsa was opgestaan, en toen zij gekleed was trad zij naar de deur. - Mevrouw! waar wilt gij heen? - riepen de vrouwen verschrikt, haar den uitgang afsluitende. - Naar den Koning. - antwoordde zij met een gebiedende houding - Donna barbara volg mij! Het was omtrent zes uren des morgen. Niemand bevond zich in de lange gaanderijen, waar duisternis en koude heerschten; de zon ging pas op. Deze stilte in het klooster verwonderde luïsa; terwijl de volksvreugde buiten woelde, scheen alles dood en treurig in dit akelig gebouw. De pages echter en eenige edellieden waren reeds op hunnen post voor de deur van het Kabinet. Zij rezen bij de komst der Prinses eerbiedig op, en zonder verhindering trad zij binnen. | |
[pagina 83]
| |
Er was niemand. Zij bleef voor de tafel staan en zag een vierde portret bij de drie andere geplaatst: het was dat der nu overledene Koningin. Bij den aanblik dezer rij van doode Vorstinnen werd zij van schrik bevangen. Het was alsof de oogen dier jong gestorven vrouwen op haar gevestigd waren en haar toeriepen: ‘Wacht u wel Koningin van Spanje te worden! Donna luïsa! - fluisterde eensklaps eene stem achter haar, en iemand liet het zware zijden voorhangsel der deur vallen. Het was de Koning. Op het zien der Prinses kon hij eene beweging van verrassing en tevredenheid niet geheel bedwingen. - Zijt gij daar, Mevrouw!? - hernam hij - Wij danken u voor dat bezoek. Het zal een gelukkige dag zijn, daar hij met u begint. Die galanterie was iets vreemds in den mond van filips. Ook beantwoordde de verwonderde Prinses haar slechts met eene neiging. Zij gevoelde zich door eene onbestemde vrees overmeesterd. In dat oogenblik ware de toorn des Konings haar minder schrikkelijk geweest, dan die teekenen van eene bijzondere welwillendheid; maar de hevige onrust, die haar tot hem gevoerd had, beheerschte welhaast alle andere indrukken. - Sire! - sprak zij - De meesten uwer dagen worden door nieuwen voorspoed gekenmerkt. Als God u wondt, troost Hij u tevens. Heb dan medelijden met hen, die Zijne gramschap laat lijden. Helaas! Ik kom tot u om mijn lot te vernemen. Wat verkondigen de kanonschoten, de vreugdekreeten, die mij gewekt hebben? Ach, Sire! welken nieuwen ramp heb ik te beweenen? - God, die u droefheid zond, zal u troosten. Hoop op Hem en op mijne genegenheid, Donna luïsa! - Sire! Gij antwoordt mij niet! - riep zij wanhopig uit. Op dat oogenblik klonk trompetgeschal en verhief het gejuich zich weêr luider. De kreet: Leve Spanje en Portugal! weêrgalmde tot in het Kabinet. De Koning wendde zich naar het venster, en sprak: - Het volk is verheugd over eene dier overwinningen, welke over het lot der Staten beslissen.... Donna luïsa beefde. - Het Portugesche leger zal Lissabon niet overgeven. - hernam zij op fieren toon - Sire! Gij zijt meester van steden, die het verraad u heeft geleverd; maar niet allen zullen de lafheid des Hertogs van braganza navolgen. Deze oorlog zal langdurig zijn en God weet hoe eindigen. - Hij is geëindigd. - antwoordde filips koel. - Wij hebben Lissabon genomen. Ik ben Koning van Portugal. | |
[pagina 84]
| |
- Mijn vader is dan dood! - riep Donna luïsa uit. - Hij leeft nog. - Dus, Sire! is hij uw gevangene!? De Koning antwoordde niet. Hij beschouwde, zwijgend, in de trotsche bewustheid van zijn geluk, het jeugdige schoone meisje, wier lot in zijne magt was, en dat hij met één enkel woord in een klooster kon begraven, of op den eersten troon der wereld verheffen. - Sire! - hernam Donna luïsa - zend mij tot mijnen vader! Beveel, dat men ons, in denzelfden kerker, opsluite! Gij hebt mij van uwe welwillendheid verzekerd. Sta mij die gunst toe: de eenige, welke ik van u smeek, de eenige, die ik van Uwe Majesteit kan aannemen. - Dat woord is fier. - antwoordde filips eenigzins spottend, maar zonder verstoordheid. - De gunst, die gij vraagt, is waarlijk boven onze magt. Don antonio heeft zich niet onder de muren van Lissabon laten dooden; hij is ook mijn gevangene niet: hij is gevlugt. - Wie dat berigt aan Uwe Majesteit bragt, heeft gelogen, en gij, Sire! hebt aan die lafhartigheid geen geloof gchecht. Het betreft hier niet de regten, die men betwist; den rang, dien men beoogt; maar de eer van den krijgsman. - Don antonio is verdwenen, en men heeft hem niet onder de dooden herkend. - Zal dan zijn lot wezen als dat van Don sebastiaan! - zuchtte de Prinses, en de vraag, die zij wilde doen, bestierf op hare lippen. De Koning begreep haar toch, en voegde er bij: - De bedrieger die zijnen naam heeft aangenomen, is aan de lieden, die ik zond om kort regt te doen, ontsnapt. Niemand kan zeggen wie hij was, of waar hij is gebleven. Donna luïsa voelde geene hoop, maar ook geen vreeze meer. Zij begon te gelooven, dat de verbeelding haar had misleid. Het graf sloot zich boven Don antonio. Andere betrekkingen dan tot hem konden haar niet troosten. Met den blik ten hemel geslagen, scheen zij de tegenwoordigheid des Monarchs te vergeten. Haar geest was den afstand, die haar van de geliefden scheidde, doorgesneld, en zij zuchtte smartelijk: - Denkt gij - sprak filips - aan de Hertogin van avero? - Ach, Sire! ik ware minder te beklagen als zij zich hier bevond. De Koning antwoordde niet, maar schreef eenige woorden, verzegelde het geschrevene, schelde een page, en gaf het dien over. De Prinses volgde angstig die bewegingen. Zij hoopte op 't verkrijgen der gewenschte gunst; | |
[pagina 85]
| |
maar filips scheen niet meer te denken aan hetgeen hij gedaan had, en zeide eensklaps: - Uwe tusschenkomst, Mevrouw! zal zeer nuttig wezen tot het voltooijen der bevrediging van 't reeds onderworpen Rijk. Don antonio kan zich in eene sterkte aan de kust hebben geworpen. Het ware dwaasheid te denken, dat hij er zich lang kunne verdedigen, en uw raad kan hem daarvan doen afzien. Wederstand is niet mogelijk. Dat hij zich dan onderwerpe, en men zal hem in genade aannemen. Zoo neen.... - Sire! gij hebt hem zijne dochter en zijne Staten ontnomen. Gij ontkent de wettigheid van zijne geboorte. Wat kan hij nog behouden door uwe gunst?.... - Het leven. - antwoordde filips. De Prinses bezat dien zeldzamen moed, die in gevaren nog klimt. Zij wendde zich naar het christus-beeld, en sprak, daarop wijzende: - De Vorsten hebben zwaarder rekening voor God af te leggen dan gewone menschen. Hunne daden zullen gewogen worden door Hem, Sire! bij welken gij-zelf gering zijt. Zijne regtvaardigheid is onverbiddelijk. Hij zal u veroordeelen, indien gij mijnen vader doodt. Het geldt uwe eer hier beneden; uwe zaligheid ginds, Sire! Een Koning levert den verwonneling niet aan den beul. - Hij levert dien de verraders en de muiters. - hernam filips, zonder eenig blijk van toorn. - Maar uwe vrees is te groot. Wij hebben geen prijs gesteld op het hoofd van uwen vader, en wij zullen 't niet vergeten, dat hij uw vader is. Wees alzoo gerust, Mevrouw! God beschermt u. Misschien waart gij nimmer zoo nabij een schitterend lot als thans. Geloof aan mijne goedwilligheid jegens u. De zin van deze woorden was zoo duidelijk, dat Donna luïsa er zich niet in kon vergissen: zij verborg echter hare verwondering en afkeer; alleen werd zij iets bleeker. Zij wendde zich neigende af, als of zij voor de toezegging bedankte. Er volgde nu een oogenblik van stilte. Filips zat in gedachten verdiept. Zijn voorkomen was strak en streng, maar verjongd door inwendige vreugde en trotschheid over zijne veroveringen. Hij dacht aan de groote ontwerpen, die hij reeds had volvoerd, en aan de toekomst, die nog onbegrensd voor hem lag. De bedaagde veroveraar van een nieuw koningrijk, wiens gezwollen hart van verliefdheid klopte, was weder vol hartstogt als jaren te voren, toen hij den Engelschen troon met maria ging deelen; of later, toen de dochter des Franschen Konings hem werd te gemoet gevoerd. Maar die togten woelden | |
[pagina 86]
| |
diep en brandden als de verborgene vuurkolk van een vulkaan, wier onzigtbare werking de aarde doet schudden, zonder dat eenige uitbarsting haar bestaan verraadt. Nooit had filips de volheid van 't geluk der oppermagt in die mate gevoeld. Zijn blik overzag de wereld, zonder iemand aan hem gelijk te vinden, en misschien herinnerde de geest van karel V hem 't vroeger ontwerp eener algemeene wereldheerschappij. - God heeft ons gezegend! - sprak hij, in gedachten verzonken - Hij heeft ons groot gemaakt boven al de Koningen der aarde. Hij heeft de tegenspoeden en rampen des levens van ons afgewend. Zijne goedheid zal ons gewis ook den tijd nog vergunnen om te voleinden wat wij zoo gelukkig hebben aangevangen. De Prinses zuchtte diep. Zulk eene volstrekte verloochening van natuurlijk gevoel; zulk een schouwspel van eenzame grootheid verbaasden haar smartelijk. Die Monarch toch, wiens trotsche erkentelijkheid Gode voor zijnen voorspoed dankte, had een groot gedeelte van zijn gegeslacht ten grave zien dalen, en droeg den rouw over zijne vierde gemalin. - Eene zware zorg echter bekommert mij - hernam filips - de troonsopvolging is niet verzekerd. De Prins van Asturiën is zwak en ziekelijk. Dat God hem spare; maar indien wij hem eens verloren? Ik weet, mijne oudste dochter, de Infante Donna clara, is den rang waardig tot welken zij dan geroepen zou worden: zij is godvruchtig, voorzigtig, vast van wil; in weerwil van hare jeugd stel ik vertrouwen in haar; ik geloof, dat zij den schepter van onze grootmoeder isabella de Catholijke met waardigheid zou voeren. Maar wie zal de regering over deze uitgebreide Rijken met haar deelen? Wie zal zij Koning maken over Spanje, Portugal, de Nederlanden, Napels, Sicilië en de Indiën? Ik heb nagedacht over alle de Koninklijke Huizen in de Christenheid, zonder éénen Prins te vinden, aan wien ik de hand der Infante, en hoop op mijne nalatenschap zou willen geven. Ik moet andere erfgenamen hebben; het belang van den Staat vordert eene nieuwe echtverbindtenis.... Donna luïsa zweeg. - De Prinsessen van het Fransche Huis zijn gehuwd - ging de Koning voort - ook heb ik veel last gehad van Mevrouw de Koninginne-Moeder. Er is eene dochter van het Lotharingsche Huis, maar zij is te jong; en de heerschzuchtige, woelzieke Lotharingers zouden mij welligt moeijelijkheden baren. Ik heb aan het Huis van Oostenrijk gedacht, maar insgelijks zonder gevolg. De Koningin | |
[pagina 87]
| |
Douairière van Frankrijk, weduwe van karel IX, is eene groote en godvruchtige Vorstin; maar wij zijn te na verwant. Niet eene dier verbindtenissen is geschikt. Ik heb elders gezocht, en mijne keuze is bepaald. Zij zal de wereld verbazen. Gij verneemt die, Donna luïsa! zoo ras de rouwtijd voorbij is. Bewaar hetgeen ik u zeide in uw hart. Welhaast zie ik u weder. Ga nu, Mevrouw! God zij met u! Zij boog zich voor de hand die hij haar reikte, en die zij, naar 't hofgebruik, behoorde te kussen, doch hare geheele ziel verzette zich tegen deze hulde; haar voorhoofd alleen raakte aan 's Konings lange, bleeke vingers, die over hare lokken streken, toen zij zich terugtrok. Zij ging, verward, verbaasd en verschrikt over hetgeen zij gehoord had. - De zucht naar 't herkrijgen van een verloren rang; de hoop om dien nog te verheffen, zwegen in haar binnenste. Van te nabij had zij het treurig lot der overledene Koningin gezien, om lust te kunnen gevoelen haar in die akelige grootheid op te volgen. Toen zij in haar vertrek kwam, hief eene dame met drift de deurgordijn op en vloog haar te gemoet: het was de Hertogin van avero. - Zijt gij daar? Gij!? - riep de Prinses met aandoening uit - Ik heb God gebeden ons te hereenigen! Zoo even verzocht ik dit den Koning: maar durfde er niet op hopen. Isabella! zijt gij het waarlijk? Eene vurige omhelzing volgde; doch een blik op de omringende dames geworpen, matigde beider uitstorting van teederheid en vreugde. - Waar waart gij? Van waar komt gij? - vroeg de Prinses. - Sedert eene maand ben ik hier. Sedert eene maand zie ik dagelijks Uwe Hoogheid, door het koorhek, in de kerk, waar ik, met de geestelijke zusters, de mis hoor. - En wist de Koning dat gij daar waart? - Het is op zijn bevel dat Kapitein rodriguez mij hier heen heeft gebragt. Maar wist Uwe Hoogheid dan niets van mij? o, Welk een akelige gevangenis! Die er in leven, zijn aan de arme, reeds afgescheidene zielen gelijk. Donna luïsa nam isabella bij de hand en geleidde haar in de bidplaats. Daar ging zij zitten, en isabella plaatste zich aan hare knieën. De Prinses kon van aandoening niet spreken; zij ondervroeg hare vriendin met een blik, en deze, de oogen en handen ten hemel heffende, zeide fluisterend: - Don sebastiaan leeft. God, die ons hereenigd heeft, zal hem uit de magt zijner vijanden redden. Donna luïsa verbleekte, en lag verschrikt de hand op | |
[pagina 88]
| |
isabella's lippen, haar met den blik naar het deurbehangsel wijzende, dat verraderlijk bewogen werd; doch hare oogen stonden vol tranen, en in stilte juichte zij: ‘Hij was het! Hij leeft! Heb dank, o God! Als Gij spreekt herleven de dooden! Gij openbaart U den volken om hen te troosten in hunne ellende, en den hoogmoed der magtigen te vernederen! Eer en aanbidding zij U, die de zwakken en verdrukten behoudt!’ - Is men hier, even als bij de Benedictijnen, nimmer alleen? - fluisterde isabella. - Helaas! - antwoordde de Prinses. Toen sprak zij luid: - En hoe zijt gij in de magt van rodriguez geraakt? En wat is er gebeurd bij den aanval op de Atalaya? - Er is daar moedig gestreden. - antwoordde de Hertogin - Een klein getal Ridders heeft er zich, in de opene sterkte, zelfs tegen vijf honderd man verdedigt, maar de meesten zijn in de bresse gesneuveld.... - En de overigen? - Werden zwaar gewond gevangen gemaakt. Rodriguez heeft hen op losgeld gesteld. Waarschijnlijk zijn zij nu weder vrij. - Welk eene folterende ongerustheid! - zuchtte Donna luïsa - Ga voort, isabella! Verhaal mij alles. - Gij herinnert u, Mevrouw! hoe ik op den weg bleef, terwijl Don sancho Uwe Hoogheid wegvoerde? Toen hij uit het gezigt was, kwamen er eenige Ridders uit de laagte, en vonden mij liggen op den weg, waar ik was nedergezonken. Zij bragten mij in de Atalaya, benevens een gekwetste... - Den armen herder? - Die arme herder is Don juan de matha, zoon van een koopman te Lissabon. Onder Koning sebastiaan trok hij mede naar Afrika om er zijne brieven van adeldom te winnen met het zwaard: gelijk elk Portugeesch onderdaan van eerlijk geslacht die verkrijgt als hij met een zeker getal soldaten, ten zijnen koste uitgerust, de ongeloovigen zegevierend bestrijdt. Don juan de matha voerde zulk eene bende aan bij Alcazar-Quivir; maar bleef er voor dood op het slagveld.... De kloosterklok brak hier plotseling het verhaal af. Donna barbara opende het deurbehangsel, en zeide: ‘Mevrouw! dat is het gelui voor de kerk; Hare Hoogheden wachten U.
(Het vervolg hierna.) |
|